ECLI:NL:RBLIM:2018:8195

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/03/252575 / KG ZA 18-381
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht en onrechtmatige daad in kort geding tussen buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, wonende aan [adres 1], dat gedaagde, eigenaar van de aangrenzende woning aan [adres 2], een poort en betonnen blok zou verwijderen die zonder overleg waren geplaatst. Eiser stelde dat deze constructie inbreuk maakte op zijn eigendomsrecht. De procedure begon met een dagvaarding op 23 juli 2018, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 augustus 2018. Eiser voerde aan dat hij spoedeisend belang had bij de vordering, omdat de poort sinds januari 2018 aanwezig was en hij geen toegang had tot zijn eigendom. Gedaagde betwistte het spoedeisend belang en stelde dat hij door verjaring eigenaar was geworden van de strook grond tussen de woningen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de strook grond toebehoorde aan eiser en dat de plaatsing van de poort onrechtmatig was. De rechter wees de vordering van eiser toe, met de verplichting voor gedaagde om de poort en het betonblok binnen twee weken te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.372,81 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 29 augustus 2018 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/252575 / KG ZA 18-381
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. D.N. Lavain,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend te Heerlen,
gedaagden,
advocaat mr. W.J.F. Geertsen.
Partijen zullen hierna (in enkelvoud) [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 juli 2018, met producties,
  • de brief van 2 augustus 2018 van [eiser] , met productie,
  • de brief van 3 augustus 2018 van [gedaagde] , met producties,
  • de mondelinge behandeling van 7 augustus 2018 met pleitnota van [eiser] en pleitnotities van [gedaagde] , al waar het verzoek om aanhouding voor de duur van twee weken voor het beproeven van een minnelijke regeling is gehonoreerd,
  • de brief van 16 augustus 2016 van [eiser] waarin namens beide partijen wordt verzocht vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op 17 augustus 2017 gekocht en op 18 september 2017 geleverd gekregen van de heer [naam verkoper] de woning en aanhorigheden aan de [adres 1] te [woonplaats] .
2.2.
In de akte van levering van 18 september 2017 is vermeld dat [naam verkoper] het perceel voor een deel in eigendom verkregen heeft door een ruiling van gronden met toegift. Tevens is in de leveringsakte onder verwijzing naar de akte van ruiling van 30 mei 2001 een erfdienstbaarheid omschreven:
“Tevens verklaarden de comparanten [
bedoeld zijn [naam verkoper] (als eigenaar van nummer [adres 1] ), als comparant A en mevrouw [naam moeder] , zijn moeder (als eigenaar van nummers [adres 2] ), als comparante B] bij deze te vestigen – te eeuwigen dage en om niet – ten laste van het door comparante B verkregen gedeelte van het perceel [kadasternummer 1] ( [adres 2] ) als lijdend erf, en ten behoeve van het aan de comparant A resterend gedeelte van het perceel [kadasternummer 2] ( [adres 1] ) als heersend erf:
de erfdienstbaarheid tot het hebben, houden, onderhouden en zonodig vernieuwen van:
de thans aanwezige deur en het raam in de aanbouw en drie draai-kiepramen, waarvan zich er twee bevinden op de begane grond en een op de eerste verdieping.”
2.3.
De kaart die gehecht is aan de akte van ruiling van 30 mei 2001 toont de volgende situatie van de ruiling:
Blijkens de akte van ruiling levert [naam verkoper] (nummer [adres 1] ) aan [naam moeder] (nummers [adres 2] ) het stuk aangeduid met de kruisarcering en [naam moeder] levert aan [naam verkoper] het stuk aangeduid met de streeparcering. Op 30 januari 2002 heeft de landmeter van het Kadaster het geruilde ingemeten en aangemerkt als eenduidende aanwijs.
2.4.
De kadastrale kaart ten tijde van de verkoop van nummer [adres 1] door [naam verkoper] aan [eiser] toont de volgende situatie:
2.5.
[gedaagde] is sinds 13 augustus 2015 eigenaar van de woningen en aanhorigheden aan de [adres 2] te [woonplaats] . Zij hebben de woningen en aanhorigheden op
22 juni 2015 gekocht van de erfgenamen van [naam moeder] , de moeder van [naam verkoper] , die op 4 mei 2014 is overleden.
2.6.
In januari 2018 heeft [gedaagde] zonder voorafgaand overleg met [eiser] een in een betonblok verankerde poort (stalen frame met houten planken) en een (houten) deurtje geplaatst over de gehele breedte van de strook tussen de woningen nummer [adres 1] en nummer [adres 2] . De betonblok ligt direct aan de zijgevel van nummer [adres 1] . Het deurtje bevindt zich aan de zijde van nummer [adres 2] . [gedaagde] heeft [eiser] geen sleutel van de poort verschaft.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - verkort - weergegeven
1. [gedaagde] te veroordelen de poort alsmede de betonnen blok te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
2. [gedaagde] te gebieden zich te onthouden van het gebruik van het [eiser] in eigendom toebehorend stuk grond deeluitmakend van de oprit gelegen tussen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] , op straffe van een dwangsom;
3. [gedaagde] te veroordelen in de (na)kosten van deze procedure, met rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig handelt doordat met de poort inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] . Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde] onrechtmatig handelt doordat de poort is afgesloten en hem geen sleutel is gegeven.
[eiser] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde maatregel te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Door [gedaagde] wordt het niet als logisch ervaren dat er nog een strook grond langs de gevel van [adres 1] ligt die tot dat perceel behoort, omdat [naam verkoper] en [naam moeder] opritten hebben geruild. Ook merkt [gedaagde] op dat het vestigen van een erfdienstbaarheid voor het hebben, houden en kunnen onderhouden en zonodig vernieuwen van een deur en ramen, alleen ten behoeve van een ander gevestigd kan worden. Van een eigendomsrecht van [eiser] kan dan ook geen sprake zijn, want dat gaat niet samen met de gevestigde erfdienstbaarheid. [gedaagde] stelt voorts dat de oude poort ook tegen de zijgevel van [adres 1] was geplaatst en afgesloten kon worden en ook werd. [gedaagde] stelt dan ook (subsidiair) dat hij door verjaring ter goeder trouw eigenaar is geworden van de strook.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid

4.1.
[gedaagde] betwist dat [eiser] enig spoedeisend belang heeft bij een maatregel, omdat de poort al sinds januari 2018 ter plaatste is.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] daarin niet, omdat voldoende vast staat dat [eiser] langs de informele en minnelijk weg tot een oplossing heeft trachten te komen. Gegeven die inspanningen, vloeit de spoedeisendheid voort uit de absolute aard van het ingeroepen eigendomsrecht.
Wordt er inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht?
4.2.
De stelling van [gedaagde] dat hij op de hoogte is van de grondruil, maar dat hij niet beter weet dan dat de grens van de percelen [adres 1] en [adres 2] tegen de zijgevel van [adres 1] is gelegen, is niet navolgbaar.
4.3.
Uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken en kaarten c.q. tekeningen, hierboven onder § 2 getoond en vermeld, in samenhang gelezen, blijkt onomstotelijk dat er een strook grond onmiddellijk langs de gevel van [adres 1] is die tot het perceel van [eiser] behoort. De gevestigde erfdienstbaarheid maakt dit niet anders. Voor het onderhouden en zo nodig vernieuwen van de ramen en deur is de erfdienstbaarheid strikt genomen niet nodig vanwege het ladderrecht. Voor het hebben en houden van de deur en de ramen is de erfdienstbaarheid wel relevant. De in de akte van ruiling opgenomen erfdienstbaarheid heeft immers (mede) het oog op de blijvende aanwezigheid en het uitzicht van de ramen in die gevel (vgl. de twee meterregel artikel 5:50 lid 1 BW).
4.4.
[gedaagde] kan en mag voorts niet ervan uitgaan dat de plaatsing en vorm van het oude witte hek, waarvan niet duidelijk is sinds wanneer het op die plaats stond, de eigendomsverhoudingen correct weergeeft. Met name niet omdat sprake is van een familierelatie tussen de voormalige eigenaren van de percelen en deze eigenaren juist een ruiling met toegift en een erfdienstbaarheid zijn overeengekomen. Uit niets blijkt dat [naam moeder] het witte hek heeft geplaatst, de oprit over de gehele breedte gebruikte, laat staan dat zij deze te goeder trouw, zoals [gedaagde] beweert, in bezit had genomen. De gedragingen van een eventuele huurder van [adres 2] zijn in dit verband niet relevant, omdat deze slechts houder is en geen bezitsdaden kan verrichten. Dat [gedaagde] door verjaring eigenaar is geworden van de strook is daarom niet gebleken. De periode dat hij zelf eigenaar is van [adres 2] is daartoe voorts ontoereikend.
4.5.
Het plaatsen van de nieuwe poort met betonnen voet direct tegen de zijgevel van [adres 1] is onrechtmatig, voor zover deze zich bevinden op de strook grond langs de gevel van [adres 1] die eigendom is van [eiser] , omdat het inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser] .
4.6.
De vordering zal met in achtneming van het in 4.5. bepaalde worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn voor verwijdering van het hek en de betonnen voet zal worden gesteld op twee weken en de dwangsom terzake de vordering onder 2 zal worden gematigd.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
  • exploot € 101,81
  • griffierecht € 291,00
  • salaris advocaat:
totaal € 1.372,81.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de poort alsmede de betonnen blok te verwijderen en verwijderd te houden, voor zover deze zich bevinden op het [eiser] in eigendom toebehorend stuk grond deel uitmakend van de oprit gelegen tussen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] (zoals aangeduid op de afbeelding die is overgelegd als productie 11), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] niet voldoen aan deze veroordeling, met een maximum van
€ 10.000,00;
5.2.
gebiedt [gedaagde] hoofdelijk zich te onthouden van het gebruik van het [eiser] in eigendom toebehorend stuk grond deel uitmakend van de oprit gelegen tussen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] (zoals aangeduid op de afbeelding die is overgelegd als productie 11), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] niet voldoen aan deze veroordeling, met een maximum van € 10.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op € € 1.372,81, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, als bedoeld in artikel 6:119 BW, over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 152,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak.
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB