In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 6 juni 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de vervangende toestemming voor de medische behandeling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, die verzocht om toestemming van de kinderrechter om de weigering van de moeder voor de noodzakelijke medische behandeling van [minderjarige] te vervangen. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, heeft toestemming geweigerd voor de behandeling die door de GGZ-instelling ECLG werd voorgesteld. De kinderrechter heeft de zaak behandeld op 29 mei 2018, waarbij de moeder en [minderjarige] niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] kampt met ernstige gezondheidsproblemen, waaronder psychosomatische klachten en een achterstand in haar schoolontwikkeling, die mogelijk verband houden met een gebrek aan basisveiligheid en zelfvertrouwen.
De GI heeft in haar verzoek benadrukt dat de medische behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de geestelijke gezondheid van [minderjarige] af te wenden. De kinderrechter heeft de argumenten van de GI en de vader gehoord en geconcludeerd dat de medische behandeling door het ECLG essentieel is voor de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de weigering van de moeder om in te stemmen met de behandeling niet kunnen wegen, omdat zij niet ter zitting aanwezig was om haar standpunt toe te lichten. De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de toestemming van de moeder te vervangen en de GI toestemming te verlenen voor de medische behandeling van [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.