ECLI:NL:RBLIM:2018:7948

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
C/03/252684 / KG ZA 18-392
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tegen De Volksbank over vergoedingsrente en hypotheekschuld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en De Volksbank N.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp, vorderde onder andere dat De Volksbank zou worden verboden om tot executoriale veilingverkoop van zijn woning over te gaan. De eiser stelde dat De Volksbank op grond van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst geen recht had op vergoedingsrente en dat de aflossingsnota onjuist was. De Volksbank, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Berrevoets, voerde verweer en stelde dat de eiser wel degelijk vergoedingsrente verschuldigd was op basis van de hypothecaire lening en de Algemene Voorwaarden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser ongegrond waren. De rechter concludeerde dat De Volksbank voldoende aannemelijk had gemaakt dat de eiser vergoedingsrente verschuldigd was en dat er geen reden was om aan te nemen dat De Volksbank afstand had gedaan van dit recht. De rechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van De Volksbank tot dat moment waren begroot op € 1.442,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.R. Sijmonsma.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/252684 / KG ZA 18-392
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp te [plaats]
tegen
de naamloze vennootschap
VOLKSBANK N.V.,
t. h.o.d.n.
BLG Wonen,
gevestigd te Utrecht,
verweerster,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en De Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de concept dagvaarding van [eiser] van 18 juli 2018
  • de brief van [eiser] van 13 augustus 2018 met zeven producties
  • de producties 1 tot en met 6 van De Volksbank
  • de vrijwillige verschijning van partijen
  • de mondelinge behandeling van 16 augustus 2018 waarbij De Volksbank een pleitnota heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 maart 2018 zijn partijen, ten overstaan van de voorzieningenrechter alhier, ter beëindiging van hun geschil in kort geding (proces-verbaal van 1 maart 2018, zaaknummer C/03/246539 / KG ZA 18-87, productie 1 De Volksbank) als volgt overeengekomen:
[eiser] krijgt tot 1 juli 2018 de gelegenheid om de woning te verkopen, te leveren en/of aan De Volksbank te voldoen de hypothecaire restsom plus kosten;
De Volksbank zal binnen 14 dagen na 5 maart 2018 de woning [adres] te [plaats] opnieuw taxeren waarbij [eiser] De Volksbank volledig toegang zal verlenen;
De Volksbank geeft in het kader van de onderhavige vaststellingsovereenkomst geen andere rechten prijs dan uitdrukkelijk met zoveel woorden genoemd in deze vaststellingsovereenkomst;
[eiser] zal de maandlasten op de hypothecaire lening tijdig blijven betalen;
[eiser] zal uiterlijk 1 april 2018 aan de Volksbank hebben betaald de kosten “Achterstand” zoals genoemd in nr. 29 Akte weergave feiten van in totaal ad
€ 1.515,48 te vermeerderen met de hiervoor in nr. 2 genoemde taxatiekosten en te vermeerderen met de partijen bekend zijnde notariskosten;
6.
Partijen verzoeken de procedure door te halen onder compensatie van kosten.
2.2.
Op 22 juni 2018 heeft [eiser] De Volksbank bericht dat hij de woning kan herfinancieren en verzocht hij een aflosnota. De Volksbank heeft op 25 juni 2018 de aflosnota (productie 2 van De Volksbank) aan [eiser] gezonden. Blijkens deze nota is De Volksbank van mening dat [eiser] aan haar verschuldigd is:
Lopende rente: € 413,36
Vergoedingsrente: financieel nadeel van de bank: € 9.774,47
Achterstanden: € 4.997,15
Hoofdsom: € 114.029,46
-----------------
Totaal: € 129.214,44.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.De Volksbank te bevelen om binnen twee maal 24 uur na betekening van dit vonnis aan notariskantoor Wolfs en Knops in Heerlen ter zake van hypotheek met nr. 95.78.82.327,
ten behoeve van het pand van [eiser] aan de [adres] in [plaats] , de aflossingsnota te presenteren, met benoeming van één hypotheekschuld ad
€ 114.029,46, althans het bedrag aan nominale hypotheekschuld, zoals dat geldt per datum van de aflossingsnota, nadrukkelijk zonder verhoging met een vergoeding voor het renteverlies van de Volksbank, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100.000,00 indien de Volksbank aan dit bevel geheel of gedeeltelijk niet voldoet;
2.De Volksbank te verbieden om tot executoriale veilingverkoop over te gaan van het aan [eiser] in eigendom toebehorende pand te [plaats] aan de [adres] , zulks eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00, indien De Volksbank dit verbod of een gedeelte daarvan, overtreedt;
3.De Volksbank te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden alle door [eiser] sedert 1 juli jl. verschuldigde maandelijkse rentevergoeding aan Peculium;
4.kosten rechtens.
3.1.1.
[eiser] stelt ter onderbouwing van de bovenstaande vorderingen - samengevat - dat De Volksbank op grond van de vaststellingsovereenkomst van 1 maart 2018 geen hogere vordering heeft dan de (nominale) hypotheekschuld ad € 114.029,46 plus kosten. De verschuldigdheid van een vergoedingsrente was niet afgesproken, aldus [eiser] . [eiser] stelt dat hij een financier (onderneming Peculium) heeft gevonden die dat bedrag wil herfinancieren en ten behoeve van de aflossing van de hypotheek bij De Volksbank plus kosten, € 115.000,00 heeft gedeponeerd bij een notariskantoor. Doordat de aflossingsnota onjuist is, heeft op 29 juni 2018 de geplande aktepassering en aflossing echter niet kunnen plaatsvinden, aldus [eiser] . [eiser] stelt dat de aflosnota van 25 juni 2018 niet juist is, doordat De Volksbank niet alleen de nominale hypotheekschuld plus kosten, maar tevens een bedrag ad € 9.774,47 aan vergoedingsrente (renteverlies) heeft berekend. [eiser] is bovendien (inmiddels) met de betaling van de maandlasten bij, zodat ook daardoor het totaalbedrag aan achterstand in de aflosnota onjuist is. Daarnaast dient volgens [eiser] - kort gezegd - de over de kosten berekende btw op de achterstand aflosnota in mindering te worden gebracht.
3.2.
De Volksbank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Kern van het onderhavige geschil is de door De Volksbank bij [eiser] in rekening gebrachte vergoedingsrente.
4.2.1.
De Volksbank heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] , op grond van de door De Volksbank (BLG Wonen) aan [eiser] verstrekte hypothecaire lening met nummer 95.78.82.327 en het in dat kader tussen partijen geldende artikel 9 lid 4 van de Algemene Voorwaarden BLG Hypotheken 03.08 bij vervroegde aflossing een vergoedingsrente aan De Volksbank verschuldigd is. Alleen al op grond van het bepaalde in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst valt vervolgens niet in te zien dat De Volksbank van dit recht, dan wel van enig ander recht uit hoofde van de voornoemde relatie met [eiser] , afstand zou hebben gedaan.
4.2.2.
Dat het op grond van de onderhandelingen, respectievelijk het overleg van partijen in de zaak C/03/246539 / KG ZA 18-87 (hierna “de eerste zaak”), niet redelijk en billijk is dat De Volksbank nu die vergoedingsrente vordert, dan wel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om die rente te vorderen, is evenmin voorshands gebleken. In de eerste zaak stond centraal de vordering van [eiser] om de door De Volksbank aangekondigde executie van het huis te schorsen. Uit niets blijkt dat De Volksbank in dat kader en/of bij die vaststellingsovereenkomst rechten heeft willen prijsgeven die zij had bij een vervroegde aflossing door [eiser] in geval van een eigen verkoop van het pand noch heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat en waarom hij toen zou hebben mogen menen dat De Volksbank afstand deed van die rente. Partijen zijn wat dit betreft in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk overeengekomen dat De Volksbank geen andere rechten prijs geeft dan uitdrukkelijk met zoveel woorden genoemd in die overeenkomst. Er is geen bepaling in de vaststellingsovereenkomst opgenomen op grond waarvan De Volksbank een contractueel door [eiser] verschuldigde boeterente heeft prijsgegeven. [eiser] heeft geen feiten aangevoerd op grond waarvan de voorzieningenrechter tot het oordeel kan komen dat de houding en berekening van De Volksbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.2.3.
De vordering van [eiser] onder 1 (overweging 3.1) dient derhalve als ongegrond te worden verworpen. De voorzieningenrechter komt gelet hierop aan een beoordeling van de door [eiser] gestelde financiële schade niet meer toe en ook de derde vordering van [eiser] (overweging 3.1) moet worden afgewezen.
4.3.
De aflossingsnota ad € 129.214,44 dient wel door De Volksbank op enkele kleine punten te worden verbeterd omdat De Volksbank op de mondelinge behandeling heeft erkend dat [eiser] de betalingsachterstand maandlasten heeft voldaan en [eiser] ook de termijn van augustus 2018 heeft voldaan. Overigens zijn de ter zake deze betalingen gerezen onduidelijkheden volledig op het conto van [eiser] te schrijven. In hoofdzaak is de aflossingsnota, ook wat betreft de “
Achterstand” verder juist. [eiser] heeft immers niet betwist dat de in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst genoemde “
taxatiekosten en te vermeerderen met de partijen bekend zijnde notariskosten” conform de in het vorige kort geding (C/03/246539 / KG ZA 18-87) overgelegde productie 30 van De Volksbank zijn, en dat de betreffende kosten mede ten grondslag zijn gelegd aan de aflosnota. De betaling van de betreffende btw is vervolgens onlosmakelijk verbonden met de betalingsverplichting van [eiser] - ingevolge artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst - van de hiervoor genoemde kosten die door de notaris, deurwaarder en makelaar bij De Volksbank in rekening zijn gebracht.
4.4.
Het verweer van De Volksbank, ter zake van de vordering onder 2 (overweging 3.2) is juist. Dat er (op korte termijn) een executoriale veilingverkoop van het pand van [eiser] dreigt die onrechtmatig zou kunnen worden genoemd, is niet met feiten onderbouwd. Evenmin is onderbouwd waarom De Volksbank niet opnieuw tot een executoriale veilingverkoop van het pand zou mogen overgaan. Ook de vordering sub 2 moet derhalve als ongegrond worden afgewezen.
4.5.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Volksbank worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
816,00
totaal € 1.442,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Volksbank tot op heden begroot op € 1.442,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM