ECLI:NL:RBLIM:2018:791

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
C/03/243928 / KG ZA 17-637
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van vergunde verbouwing van woning afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, buren van gedaagden, een kort geding aangespannen om de gedaagden te veroordelen tot staking van de vergunde verbouwing van hun woning. De eisers stellen dat de vergunde bouwactiviteiten, waaronder het plaatsen van een zadeldak en gevelwijzigingen, inbreuk maken op hun privacy en de lichtinval in hun woning verminderen. De voorzieningenrechter heeft op 25 januari 2018 geoordeeld dat eisers geen spoedeisend belang hebben bij hun vordering, omdat de bouwwerkzaamheden vrijwel zijn afgerond en de toewijzing van de vordering geen invloed zou hebben op de gestelde hinder. De rechter heeft vastgesteld dat de werkzaamheden zich in een vergevorderd stadium bevinden en dat de gedaagden rechtmatig handelen op basis van de verleende omgevingsvergunning. De vordering van eisers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 1.107,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/243928 / KG ZA 17-637
Vonnis in kort geding van 25 januari 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

en

2.[eiseres sub 2] ,

beiden wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.T.J. Gorissen;
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

en

2.[gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. R.P.H. Sangers.
Eisers zullen hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als [eiser] en gedaagden zullen gezamenlijk in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als [gedaagde] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Vrij recent is [gedaagde] eigenaar geworden van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] . Partijen zijn derhalve buren van elkaar.
2.2.
Op 10 mei 2017 heeft [gedaagde] een aanvraag ingediend bij de gemeente Valkenburg aan de Geul voor een omgevingsvergunning. Die aanvraag had, voor zover in het kader van dit geschil van belang, betrekking op het plaatsen van een zadeldak boven op het platte dak van zijn aangekochte woning, een bungalow, alsmede op het aanbrengen van wijzigingen in de zijgevel aan de zijde van de woning van [eiser] . De hoogte van de woning van [gedaagde] wordt door het zadeldak met ongeveer 3,6 m verhoogd. De woning van [eiser] betreft een bungalow.
2.3.
De aangevraagde vergunning is op 4 juli 2017 door de gemeente verstrekt. [eiser] heeft daartegen bij de gemeente bezwaar gemaakt en vervolgens de bestuursrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De bestuursrechter heeft bij uitspraak van 21 september 2017 het verzoek van [eiser] afgewezen.
2.4.
[gedaagde] heeft een aanvang gemaakt met de (ver)bouwwerkzaamheden, welke volgens hem binnen vier weken zullen zijn afgerond, waarna zij hun intrek zullen nemen in de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat door de vergunde bouwactiviteiten, met name het plaatsen van het zadeldak, inclusief dakkapel, en gevelwijzigingen rechtstreeks uitzicht ontstaat op en in de woning van hem, waardoor er een situatie van strijd met artikel 5:50 lid 1 BW ontstaat en een ontoelaatbare inbreuk op zijn privacy. De in de dakopbouw aan te brengen dakkapellen geven rechtstreeks uitzicht in, dan wel naar de woonkamer, keuken, slaapkamer en het atelier van de woning van [eiser] en bevinden zich op iets meer dan 2 m van de erfgrens, terwijl de vensters op de begane grond zich op minder dan 2 m van de erfgrens bevinden.
3.2.
Ook aan de voor- en achterzijde van zijn woning is er volgens [eiser] sprake van een onrechtmatige inbreuk op zijn privacy, door strijd met het bepaalde in artikel 5:50 lid 1 BW. Aan de achterzijde zorgt de extra verdieping door de grote vensters ervoor dat [gedaagde] rechtstreeks zicht heeft op het perceel van [eiser] . Aan de voorzijde stond voorheen, ter plaatse van het balkon, een afscherming (eerst een scherm met ondoorzichtig glas, en later een coniferenhaag). Beide zijn verwijderd, zodat er nu geen afscherming meer staat. Ten slotte stelt [eiser] dat een raam in de zijgevel, aan de zijde van de woning van [eiser] , dat oorspronkelijk bestond uit bewerkt en gekleurd glas, is vervangen door doorzichtig glas en een tuindeur in de zijgevel is vervangen door een raam met helder glas.
3.3.
Voorts stelt [eiser] dat door het geplaatste zadeldak de lichtinval in zijn woning in zodanige mate is verminderd dat hij een groot deel van het jaar in het donker zit. Het zadeldak leidt derhalve volgens [eiser] tot een onrechtmatige hoeveelheid hinder voor hem. Ter onderbouwing van zijn stelling ten aanzien van de verminderde lichtinval beroept [eiser] zich op een zogenaamde bezonningsstudie die hij heeft laten opstellen door de heer ir. J. Tack.
3.4.
[eiser] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de bouwactiviteiten met betrekking tot het onroerend goed, staande en gelegen te [woonplaats] , aan de [adres 2] , te staken en gestaakt te houden tot het moment dat daarover onherroepelijk in een bodemprocedure tussen partijen is beslist, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of dagdeel, met een maximum van € 100.000,--, en [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.5.
[gedaagde] voert verweer. Het verweer van [gedaagde] wordt, voor zover van belang, hieronder weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] geen spoedeisend, dan wel onvoldoende belang bij zijn vordering heeft.
4.2.
Als ter zitting niet voldoende gemotiveerd betwist, en op grond van de door [eiser] zelf overgelegde foto’s, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast dat de uitwendige bouwwerkzaamheden van en aan het dak, inclusief de dakkapel en vensters in de zijgevel, vrijwel zijn afgerond. De resterende werkzaamheden hebben vrijwel geheel betrekking op het interieur van het pand (installatie van de keuken, plaatsing van sanitair, betegeling, storting van een betonnen loer en het leggen van een houten vloer daarop). Dat betekent dat toewijzing van de vordering – het staken van de bouwwerkzaamheden – geen invloed heeft op de gestelde inbreuk op [eiser] ’ privacy en de verminderde lichtinval in zijn woning, terwijl toch die inbreuk op de privacy en de onrechtmatige vermindering van de lichtinval aan de vordering ten grondslag worden gelegd. De gestelde inbreuk op de privacy blijft immers ook na toewijzing van de vordering onverminderd evenals de gestelde verminderde lichtinval.
4.3.
Tegen die achtergrond heeft [eiser] geen spoedeisend belang en een onvoldoende belang bij toewijzing van zijn vordering, gelet op het belang van [gedaagde] , om zijn woning op korte termijn – binnen vier weken als voorzien – na voltooiing van de resterende werkzaamheden te kunnen betrekken, met name daar de (ver)bouwwerkzaamheden zich in een vergevorderd stadium bevinden.
4.4.
Het is alleszins te begrijpen dat [eiser] de onderhandelingen tussen partijen om tot een minnelijke regeling te komen niet heeft willen frustreren en belasten door eerder, naast de reeds aangespannen bestuursrechtelijke (spoed)procedure, ook een civielrechtelijke (spoed)procedure – waarin ook de gestelde onrechtmatige civielrechtelijke gevolgen van de verleende vergunning aan de orde hadden kunnen worden gesteld – aanhangig te maken als de onderhavige. Daardoor heeft hij echter wel het risico gelopen dat de civielrechtelijke aspecten, die de gemeente niet bij de beoordeling van de vergunning heeft betrokken en ook niet heeft hoeven te betrekken, niet eerder zijn beoordeeld en dat hij thans wordt geconfronteerd met voorshands voldongen feiten, die ook niet ongedaan kunnen worden gekeerd met de ingestelde vordering. [gedaagde] kan ook niet worden verweten dat hij de (ver)bouwwerkzaamheden heeft voortgezet, te meer nu hij beschikt over een vergunning daartoe.
4.5.
Afgezien daarvan is ook onvoldoende gebleken dat [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 5:50 lid 1 BW. [gedaagde] heeft onderbouwd gesteld dat de nieuwe vensters, die volgens [eiser] in strijd met voormelde bepaling zouden zijn aangebracht, op dezelfde plaats zijn aangebracht als de oorspronkelijke vensters. Enkel de afstand van de zijgevel tot de erfgrens aan de zijde van het perceel van [eiser] is met ongeveer 10 cm verkort, omdat op de gevel een isolerende stuclaag is aangebracht met een dikte van 10 cm. In kort geding, waar geen plaats is voor bewijslevering, moet er voorshands van worden uitgegaan dat de afstand van de betreffende vensters tot de erfgrens ongewijzigd is gebleven en dat de werkzaamheden zijdens [gedaagde] in die bestaande afstand dus geen wijziging hebben gebracht. De voorzieningenrechter verwerpt dan ook de stelling op dit punt van [eiser] (zie dagvaarding randnummer 3.9).
Voorts levert het feit dat, anders dan [eiser] lijkt te suggereren, [gedaagde] via extra vensters op de nieuwe verdieping uitzicht heeft op het perceel van [eiser] , als zodanig geen onrechtmatige hinder en strijd met artikel 5:50 lid 1 BW op, indien die vensters zich op een afstand van meer dan 2 m van de erfgrens bevinden. Dat dat laatste het geval is, is door [eiser] ook erkend (dagvaarding randnummer 3.7). Evenmin is in strijd met het bepaalde in artikel 5:50 lid 1 BW dat [gedaagde] , door het verwijderen van schermen of hagen op zijn eigen perceel meer zicht krijgt op het perceel van [eiser] , daargelaten dat de vordering van [eiser] hier ook niet op ziet. Evenmin is het enkel vervangen van bewerkt en gekleurd glas in een venster in de zijgevel, door helder glas, en het vervangen van een tuindeur in diezelfde gevel door een venster met helder glas in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW.
4.6.
Evenmin staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast dat de mate van verminderde lichtinval in de woning van [eiser] zodanig is, dat sprake is van onrechtmatige hinder. Het bezonningsrapport dat door [eiser] ter onderbouwing van die stelling is overgelegd, is te beschouwen als een partijdeskundigenrapport bij de vaststelling waarvan [gedaagde] niet is betrokken, terwijl het door [gedaagde] gemotiveerd is betwist.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.107,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.107,00;
5.3.
verklaart het vonnis ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT