ECLI:NL:RBLIM:2018:7891

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
22 augustus 2018
Zaaknummer
03/700065-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een scherp voorwerp in Maastricht

Op 4 februari 2018 heeft de verdachte in Maastricht geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door hem met een scherp voorwerp in het bovenlichaam te steken. De verdachte, die thans gedetineerd is, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.B.E. van Kan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 8 augustus 2018, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het primair tenlastegelegde bewezen was, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde, maar dat er geen sprake was van voorbedachten rade. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen van € 1.701,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700065-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.B.E. van Kan, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 augustus 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 4 februari 2018 in de gemeente Maastricht
(primair)heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven dan wel
(subsidiair)opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht dan wel
(meer subsidiair)heeft geprobeerd om opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde bewezen is, met dien verstande dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer] ) met een scherp voorwerp te steken. Van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ en van het slaan met een ijzeren staaf of knuppel moet de verdachte worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft voor de bewezenverklaring gewezen op de verklaringen van aangever [slachtoffer] , zijn vriendin [getuige 1] (hierna te noemen: [getuige 1] ) en café-eigenaar [getuige 2] (hierna te noemen: [getuige 2] ), waaruit blijkt dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] met een scherp voorwerp in de borst heeft gestoken. Door deze handelswijze heeft de verdachte opzet dan wel voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] gehad. De officier van justitie acht geen aanleiding aanwezig om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en de getuigen te twijfelen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft in dit kader aangevoerd dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. Immers, de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] komen op essentiële punten niet met elkaar overeen, er is geen mes op of in de buurt van de plaats delict aangetroffen en meerdere mensen hebben tijdens het gevecht op [slachtoffer] gelegen. Ook heeft [slachtoffer] niet verklaard dat de verdachte degene is geweest die hem heeft gestoken. De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het steken van [slachtoffer] . Op de kleding van de verdachte is geen bloed van [slachtoffer] aangetroffen. De raadsman heeft voorts een alternatief scenario aangevoerd, inhoudende dat het letsel aan [slachtoffer] door een ander persoon is toegebracht. Tijdens het gevecht hebben andere personen [slachtoffer] met ijzeren staven geslagen. Het kan zijn dat door het slaan met een van deze staven de wond bij [slachtoffer] is ontstaan.
Van het tenlastegelegde slaan met een ijzeren staaf of knuppel dient de verdachte te worden vrijgesproken, nu deze verdenking enkel stoelt op de verklaring van [getuige 1] , aldus de raadsman.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
De verdachte verklaarde ter terechtzitting op 8 augustus 2018 dat hij in de nacht van
4 februari 2018 met zijn broer naar [naam café] is gegaan en dat het daar toen is geëscaleerd. [slachtoffer] heeft toen met zijn broer [naam broer verdachte] op de grond gelegen.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan en bij de politie – zakelijk weergegeven – verklaard:
Op zaterdag 3 februari 2018 was ik in Maastricht om mijn verjaardag te vieren. Op zaterdagnacht, rond 01.30 uur, was ik in het [naam café] in Maastricht. Op een gegeven moment zag ik een schim voorbij het raam lopen. Ik keek uit het raam en zag dat de broer van [verdachte] met twee knuppels buiten liep. De broer van [verdachte] heet [naam broer verdachte] . Op een gegeven moment lag ik samen met [naam broer verdachte] op de grond. Wij hebben met zijn tweeën gevochten. We hebben over en weer geslagen. Ik stond op een gegeven moment op en zag [verdachte] op mij af komen. Ik zag dat [verdachte] een steekbeweging in mijn richting maakte. [2]
Aanvullend heeft [slachtoffer] verklaard:
Ik keek op en zag toen die [verdachte] komen. Ik zag dat hij iets in zijn rechterhand hield. Het kan een mes zijn geweest, maar ook een schroevendraaier. [3]
[getuige 2] heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – de volgende verklaring afgelegd:
Omstreeks 01:00 uur ben ik naar mijn [naam café] gegaan om deze nog even te openen voor een klein privé feestje. Ik heb de kroeg opengedaan voor mijzelf en 4 genodigden. De persoon die neergestoken is heet [slachtoffer] . Er werd op de deur geklopt. [slachtoffer] heeft toen de deur van de kroeg geopend. Hij werd aan zijn hemd onder zijn kin naar buiten getrokken. Ik zag een groepje mensen buiten staan. Ik zag buiten [verdachte] staan met zijn broer [naam broer verdachte] , zijn zoon [naam zoon verdachte] en twee voor mij onbekende personen. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn hand hield. Ik zag dat [slachtoffer] nadat hij 3 meter naar buiten was getrokken op de grond terecht kwam. Hij lag op zijn rug. Ik zag vervolgens dat [verdachte] zijn rechterarm optilde en een steekbeweging maakte in de buik van [slachtoffer] . De rechterarm van [verdachte] ging van boven naar beneden en stak [slachtoffer] recht in zijn buik. [4]
In het rapport Vervolg Forensisch Geneeskundig Onderzoek van 17 april 2018 (hierna: het Geneeskundig Onderzoek) staat vermeld dat aan de rechterzijde van de borstkas van [slachtoffer] een steek loopt tot de voorzijde van de zesde rib. Er is daar sprake van een kleine ribbreuk. Dit geeft aan dat de kracht waarmee is gestoken, groot was. Als de zesde rib niet was geraakt, had de steek kunnen doorlopen tot in de rechterlong. Dit had dan een klaplong tot gevolg kunnen hebben. Het herstel van een klaplong kan afhankelijk van de ernst en persoonlijke factoren, enkele maanden duren. Als het lek niet vanzelf dicht, is het plaatsen van een drain of een operatie nodig. Afhankelijk van de steekrichting had tevens één van de grote (slag)aders geraakt kunnen worden met als gevolg een inwendige bloeding. Kan een inwendige bloeding niet tijdig worden gestopt, dan kan dit leiden tot zwaar lichamelijk letsel of de dood. [5]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op basis van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte met een scherp of puntig voorwerp in het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken. Aan verdachte is ook tenlastegelegd dat hij [slachtoffer] met een ijzeren staaf of knuppel zou hebben geslagen. Dat laatste is niet bewezen en daarvan zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 2] , die de aangifte van [slachtoffer] op de essentiële punten ondersteunt, geloofwaardig. De rechtbank overweegt dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij en [getuige 2] elkaar al jaren kennen en met elkaar optrekken. Zo bezocht verdachte de kroeg van [getuige 2] en gingen ze ook wel eens samen op stap. Dit heeft [getuige 2] eveneens verklaard bij de politie. Er is de rechtbank niet gebleken van enige reden waarom [getuige 2] dan zou liegen over hetgeen op 4 februari 2018 heeft plaatsgevonden. Bovendien verklaart [getuige 2] – in de drie door hem afgelegde verklaringen – consequent over het steken van [slachtoffer] door verdachte. [getuige 2] heeft op 18 juli 2018 bij de rechter-commissaris voor de derde maal een verklaring over de nacht van
4 februari 2018 afgelegd. De rechtbank neemt echter voor het bewijs de op 4 februari 2018 door [getuige 2] bij de politie afgelegde verklaring mee, omdat deze verklaring kort na het gebeurde is afgelegd en daarom naar het oordeel van het rechtbank het meest betrouwbaar zijn.
Alternatief scenario
Ter zake het door de raadsman van verdachte opgeworpen alternatieve scenario, waarin een ander dan verdachte het letsel aan [slachtoffer] zou hebben toegebracht, eventueel met een ijzeren staaf, overweegt de rechtbank dat dit scenario niet aannemelijk is. Volgens het Geneeskundig Onderzoek bestaat het letsel bij [slachtoffer] uit een steekwond. Zowel [slachtoffer] als de getuige [getuige 2] verklaarden bij de politie dat zij verdachte een steekbeweging richting [slachtoffer] hebben zien maken. Ook verklaarden zij dat ze een (scherp) voorwerp, een mes of een schroevendraaier, in de hand van verdachte hebben gezien. Zij hebben niet verklaard dat zij (ook) een ander persoon een steekbeweging richting [slachtoffer] hebben zien maken. Ook hebben zij niet verklaard dat een ander dan verdachte een mes of schroevendraaier of iets dergelijks in zijn hand had. Van de bij het gevecht gebruikte – en door de politie inbeslaggenomen – ijzeren staven heeft de politie foto’s aan het procesdossier toegevoegd. Op deze foto’s zijn geen scherpe onderdelen aan de staven waar te nemen. De raadsman of verdachte hebben ook niet aangegeven met welk onderdeel van deze staven een steekwond zou kunnen worden toegebracht. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat de steekwond met één van deze ijzeren staven en/of door een ander persoon dan verdachte is toegebracht. Het verweer wordt daarom verworpen.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank heeft hierboven bewezen geacht dat de verdachte [slachtoffer] met een scherp en puntig voorwerp in het bovenlichaam heeft gestoken. Uit het bij de bewijsmiddelen aangehaalde Geneeskundig Onderzoek van 17 april 2018 leidt de rechtbank af dat dit steken met kracht is gebeurd. Zo veel kracht dat er een ribbreuk is opgetreden. Het steken is daarbij gebeurd op een plaats van het lichaam, waar, zoals ook volgt uit het genoemde rapport, zwaar lichamelijk letsel had kunnen ontstaan. Maar niet alleen zwaar lichamelijk letsel. Op die plaats had ook een (slag)ader geraakt kunnen worden. Zou dat gebeurd zijn dan had de dood in kunnen treden. De kans daarop, en de rechtbank voelt zich hierbij gesteund door het aangehaalde rapport, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen.
Kortom, door [slachtoffer] op die plaats in het bovenlichaam te steken, heeft er een aanmerkelijke kans bestaan op het overlijden van [slachtoffer] ten gevolge van die steek. De vraag die dan voorligt, is of verdachte die kans heeft aanvaard.
Sommige gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank alleen al vanwege hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van dodelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De poging doodslag die besloten ligt in de primair tenlastegelegde poging tot moord kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Maar, is er nog meer bewezen te verklaren? Als de poging doodslag met voorbedachten rade is gepleegd, kan poging tot moord bewezen worden verklaard.
De rechtbank is het echter met de officier van justitie en de raadsman eens dat het tenlastegelegde ‘met voorbedachten rade’ niet bewezenverklaard kan worden. Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt immers niet dat de verdachte doelbewust, na kalm beraad of rustig overleg een plan heeft gemaakt om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat plan, al dan niet gezamenlijk met anderen, heeft getracht uit te voeren.
Er is dus geen sprake van een poging tot moord. Wel van een poging tot doodslag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 4 februari 2018 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 1 primair
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De gezondheidszorgpsycholoog [naam psycholoog] heeft over de geestvermogens van de verdachte op 2 mei 2018 een rapport uitgebracht. De psycholoog heeft beschreven dat bij de verdachte in ernstige mate sprake is van stoornissen in het gebruik van cocaïne, cannabis en heroïne. Afgaande op de verklaringen van de verdachte is bij het gebruik van cannabis sprake van vroege remissie en voor wat betreft heroïne zou sprake zijn van langdurige, volledige remissie. Hiervoor is de verdachte in onderhoudsbehandeling. Wat cocaïnegebruik betreft zou eveneens sprake zijn van een langdurige remissie, maar dit middel zou de verdachte af en toe nog wel eens hebben gebruikt, ook recent nog. Hierbij kan dus niet van remissie worden gesproken. Verder is bij de verdachte sprake van ADHD, met zowel onoplettendheid als hyperactiviteit en impulsiviteit. Van deze stoornissen was sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Doordat de verdachte het tenlastegelegde ontkent, kan door de psycholoog geen oorzakelijk verband worden aangetoond tussen wat aan pathologie is gevonden (verslavingsproblematiek en ADHD) en het feit, maar ervan uitgaande dat het feit bewezen wordt geacht, is het geweld dat wordt omschreven niet goed te verklaren vanuit de gevonden pathologie, aldus de psycholoog.
De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. Ook anderszins is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – geheel subsidiair – de oplegging van een gevangenisstraf bepleit, waarvan de duur gelijk dient te worden gesteld aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, eventueel in combinatie met de oplegging van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat is er gebeurd?
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [slachtoffer] met een scherp of puntig voorwerp in het bovenlichaam te steken. De verdachte is in de nacht van
4 februari 2018 naar [naam café] in Maastricht gegaan. Toen de verdachte het café wilde betreden werd hem de toegang geweigerd, omdat het een privéfeestje betrof. [slachtoffer] was wel aanwezig op dit privéfeestje en vanwege een conflict in het verleden stonden de verdachte en [slachtoffer] al niet op goede voet met elkaar. De verdachte kon blijkbaar niet verkroppen dat hem de toegang tot het café was geweigerd en om deze futiele reden is de verdachte kort daarna teruggegaan naar het betreffende café, om onder invloed van alcohol de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken. Hierop is het tot een vechtpartij gekomen en heeft de verdachte [slachtoffer] met een scherp voorwerp gestoken. Niet alleen heeft dit geweld gevolgen gehad voor [slachtoffer] , die een steekwond opliep die gehecht moest worden, maar ook draagt dit soort uitgaansgeweld bij aan een gevoel van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer] , die ter terechtzitting is voorgelezen, blijkt de impact van het tenlastegelegde:

Door alles wat er is gebeurd, en de gevolgen ervan, heb ik me meer en meer teruggetrokken. Hierdoor voel ik me in een isolement. Ik ga ook nergens meer heen. Ook ga ik nog maar zelden uit. Uit bezorgdheid vragen mensen mij vaker naar het hoe en waarom van het gebeuren. Ik wil er echter liever niet over praten, het liefst zou ik willen uithuilen. Sinds dit gebeuren ben ik ook erg ongeduldig geworden en heb een kort lontje gekregen. Ik reageer mij dan vooral af tegen mensen uit mijn directe omgeving. Vooral mijn vrouw moet het dan ontgelden, terwijl zij dat beslist niet verdient.’
De persoon van de verdachte
De reclassering heeft in het rapport van 29 maart 2018 beschreven dat de verdachte sinds 2004 in behandeling is bij Mondriaan Verslavingszorg. Tot 2015 heeft hij nooit een duidelijke hulpvraag gehad. Door het wegvallen van het steunsysteem na de dood van zijn moeder is de verdachte volgens de reclassering echter tot het besef gekomen dat hij zelf moest gaan investeren om uit de problemen te komen. De verdachte heeft op eigen initiatief het detox-traject en het daarop aansluitende Dag hospitaal goed doorlopen. De verdachte stelt zich open voor hulpverlening en zijn aanvankelijke argwaan ten opzichte van de hulpverlening lijkt minder te worden. Met behulp van een ambulante thuisbegeleider woont de verdachte zelfstandig. Qua dagbesteding is de verdachte aangemeld bij het [naam instelling] . De behandelaar van de verdachte, de heer [naam behandelaar] , is geschrokken van de aanklacht tegen de verdachte en had niet verwacht dat de verdachte voor de verdenking van een dergelijk misdrijf in beeld zou komen bij justitie.
Gezondheidspsycholoog [naam psycholoog] heeft in het rapport van 2 mei 2018 aanbevolen dat de huidige begeleiding vanuit Mondriaan dient te worden voortgezet. Bij die instelling blijkt men ook bereid een en ander te continueren na afloop van detentie. Wellicht kan daarmee vast een start worden gemaakt tijdens detentie (detentiefasering). Omdat de toedracht van het tenlastegelegde onduidelijk is gebleven en de verdachte een en ander stellig en consequent ontkent, is het voor de psycholoog niet mogelijk een advies over behandeling en begeleiding in het kader van recidivepreventie te geven. Gelet op de forensisch psychologische beschouwing, gecombineerd met het beeld dat de psycholoog van de situatie heeft, kan volgens de psycholoog niet worden gesteld dat er een duidelijk verhoogd risico op herhaling van een agressief delict bestaat. Er kan hooguit van een matig risico worden gesproken.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 13 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld.
Wat is een passende straf?
De rechtbank is van oordeel dat gelet op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank heeft voor wat betreft de duur van deze straf aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk in Nederland in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige geval worden opgelegd. Voor doodslag hanteert het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch een ondergrens van in de regel 8 jaar gevangenisstraf. Voor een poging heeft te gelden dat als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren op zijn plaats is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat de verdachte niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. De rechtbank betrekt in haar overwegingen voorts de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, inhoudende dat het leven van de verdachte de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De rechtbank acht het van groot belang dat deze positieve ontwikkeling na detentie zal worden voortgezet en wel onder (de reeds ingezette) begeleiding van de reclassering. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven gemotiveerd te zijn de behandeling bij Mondriaan na zijn detentie voort te zetten.
Hoewel gezien de ernst van het feit een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zou zijn, acht de rechtbank, gelet op het bovenstaande en als stok achter de deur ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in deze zaak passend en geboden. Dit met oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, zodat de reeds ingezette behandeling van de verdachte bij Mondriaan na detentie kan worden voortgezet.
Alles overwegende komt de rechtbank tot een strafoplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Aan deze proeftijd zullen algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht worden gekoppeld.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.785,- ter zake van het tenlastegelegde, bestaande uit materiële schade ad € 785,- en immateriële schade ad € 5.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Voorts is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de voormelde vordering, met dien verstande dat de officier van justitie zich refereert aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de schadepost ‘broek, i.c. pantalon’.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsregel zal opleggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd tot een bedrag van € 2.500,-, nu het nadeel dat [slachtoffer] heeft geleden niet overeenkomt met de door hem aangehaalde jurisprudentie. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadepost ‘broek, i.c. pantalon’ niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het bijgevoegde aankoopbewijs geen betrekking heeft op de broek die [slachtoffer] ten tijde van het tenlastegelegde droeg.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van feit 1 primair rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de verdachte de omvang van de hierna te noemen materiële schade niet heeft betwist, zullen de schadeposten ‘eigen risico ambulancevervoer’, ‘daggeldvergoeding verblijf ziekenhuis’ en ‘t-shirt, merk Versace’ geheel worden toegewezen. De schadepost ‘broek, i.c. pantalon’ zal – naar redelijkheid en billijkheid – worden toegewezen tot een bedrag van € 25,-, nu het door de benadeelde bijgevoegde aankoopbewijs ziet op een andersoortige broek dan de broek die de benadeelde ten tijde van het feit droeg. Van de gedragen broek zit een foto in het procesdossier. Deze schadepost zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 701,- en tevens de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf
4 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade aansluiting gezocht bij letselcategorie 1 van de zogenaamde Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde onder behandeling van een psycholoog of psychiater is gesteld of dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf 4 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De vordering van [slachtoffer] ter zake immateriële schade moet voor het overige worden afgewezen.
Nu de verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens [slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van de schademaatregel besloten.

8.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen goed, te weten een slagwapen, op grond van artikel 353 lid 2 sub c van het Wetboek van Strafvordering moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit; of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarde, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a. de veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door of namens SVG Reclassering Mondriaan Limburg zullen worden gegeven, voor zover en zolang de genoemde reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging, aan de zijde van [slachtoffer] tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer] van
€ 1.701,-, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 4 februari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis deze betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat, daarmee de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer] , daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende:
1 1.00 STK Slagwapen Kl:rood -
referentie: 2018018290-36
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Drent, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 februari 2018 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en
met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in
elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens (boven)lichaam heeft
gestoken en/of die [slachtoffer] (meermalen) met een (ijzeren) staaf/knuppel heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 februari 2018 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel, te
weten een gebroken rib en/of een steekwond in het bovenlichaam, heeft
toegebracht door met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig
voorwerp, in diens (boven)lichaam te steken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 04 februari 2018 in de gemeente Maastricht ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in diens
(boven)lichaam heeft gestoken en/of die [slachtoffer] (meermalen) met een (ijzeren)
staaf/knuppel heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018018290, gesloten d.d. 15 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 303.
2.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 4 februari 2018,pagina’s 185 tot en met 187.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, d.d. 14 februari 2018, pagina’s 188 tot en met 191.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 4 februari 2018, pagina’s 193 tot en met 197.
5.Rapport “vervolg forensisch geneeskundig onderzoek van dhr. [slachtoffer] ”, kenmerk 86968, d.d. 17 april 2018 van [naam forensisch geneeskundige] , forensisch geneeskundige.