ECLI:NL:RBLIM:2018:7710

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
6421084 CV EXPL 17-8023
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de verkoopopbrengst van een auto na overlijden van een mede-eigenaar

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om de verdeling van de verkoopopbrengst van een Volkswagen Golf na het overlijden van de vader van eiser, waarbij de auto mede-eigendom was van eiser en gedaagde. Eiser, als enig erfgenaam, vorderde 50% van de verkoopopbrengst van de auto, die door gedaagde was verkocht voor € 13.500,-. Gedaagde stelde echter dat er een afspraak was gemaakt dat de opbrengst na aftrek van € 7.000,-, de waarde van een Peugeot die zij had ingeruild, zou worden gedeeld. De kantonrechter heeft getuigenverhoren gehouden om de feiten te achterhalen.

Tijdens de getuigenverhoren verklaarde gedaagde dat eiser had ingestemd met de afspraak over de verdeling van de opbrengst, terwijl eiser dit ontkende. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van gedaagde als partijgetuige geen bewijs in haar voordeel kon opleveren, tenzij er aanvullend bewijs was dat haar verklaring geloofwaardig maakte. De verklaring van de zus van gedaagde, die als steunbewijs diende, was niet voldoende om de verklaring van gedaagde te onderbouwen. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde de helft van de verkoopopbrengst aan eiser moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding.

Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die tot dat moment waren begroot op € 948,93. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6421084 CV EXPL 17-8023
Vonnis van de kantonrechter van 8 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. E.R.Th.A. Luijten,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G.F. Stelten.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure na het tussenvonnis van 21 februari 2018 blijkt uit:
  • de akte opgave getuigen en verhinderdata van [eiser]
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is weer vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In voornoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter beslist dat [eiser] , als enig erfgenaam in de nalatenschap van zijn vader, in beginsel recht heeft op 50% van de verkoopopbrengst van de auto (Volkswagen Golf) die aan zijn overleden vader en [gedaagde] gezamenlijk toebehoorde en die [gedaagde] in november 2015 heeft verkocht voor € 13.500,-. [gedaagde] is in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat er een afspraak is gemaakt tussen partijen die inhield dat de verkoopopbrengst van de auto na aftrek van € 7.000,- (de waarde van de Peugeot die zij bij de aankoop van de Volkswagen Golf heeft ingeruild) zou worden gedeeld.
2.2.
Op 29 juni 2018 zijn [gedaagde] en haar zus [naam zus] in enquête gehoord en is [eiser] in contra-enquête gehoord.
2.3.
[gedaagde] heeft, als partijgetuige, onder meer het volgende verklaard:
“Meneer [eiser] is bij mij thuis gekomen omdat ik hem had uitgenodigd in reactie op een brief die ik had ontvangen, waarin stond dat hij erfgenaam was. Mijn zus, mevr. [naam zus][ktr: lees [naam zus] ]
, was bij het gesprek aanwezig, omdat zij toentertijd altijd bij mij thuis was omdat ik het moeilijk had. Ik heb gezegd dat de Peugeot van mij was. Die had ik betaald met de erfenis van mijn ouders. Ik heb dhr. [eiser] gezegd dat van de verkoopopbrengst van de Volkswagen eerst € 7.000,-- aan mij toekwam en dat de rest zou worden gedeeld. Dhr. [eiser] stemde hiermee in. (…) De afspraak is gemaakt, omdat die € 7.000,-- mijn laatste spaarpotje was. (…) Ik heb ongeveer € 3.000,-- of € 4.000,-- aan de restantkoopsom bijgedragen. (…) Met de inruil van de Peugeot en de bijgelegde € 3.000,-- of € 4.000,-- heb ik ongeveer de helft bijgedragen aan de koopsom van in totaal € 20.000,--. Desondanks heb ik de afwijkende afspraak gemaakt, omdat ik al die tijd de verzekering heb betaald. (…)”
2.4.
[naam zus] heeft onder meer het volgende verklaard.
“De afspraak met dhr. [eiser] vond plaats bij mijn zus thuis. (…) Hier is de afspraak gemaakt dat de opbrengst van de Volkswagen na aftrek van € 7.000,-- vanwege de inruil van de Peugeot voor de helft zou worden gedeeld. (…) Ik heb gehoord dat mijn zus het voorstel deed. Dhr. [eiser] is nogal terughoudend, maar ik had de indruk dat hij akkoord was. Dit leid ik af uit het feit dat hij geen tegenwoorden had. (…)”
2.5.
[eiser] heeft onder meer het volgende verklaard.
“Het gesprek over de Volkswagen heeft plaatsgevonden vlak na het overlijden van mijn vader, in het huis waar hij woonde met mevr. [gedaagde] . Er is gewoon gesproken dat de Volkswagen zou worden verkocht en dat de opbrengst fifty-fifty zou worden verdeeld. Er is niet gesproken over de Peugeot of over € 7.000,--. Bij het gesprek was de zoon van mevr. [gedaagde] aanwezig, dat weet ik zeker. De zus van mevr. [gedaagde] was inderdaad vaak bij haar, maar voor zover ik mij kan herinneren was zij er niet bij toen werd gesproken over de Volkswagen. (…) Toen ik na lange tijd vroeg naar de Volkswagen, bleek die verkocht te zijn. Mevr. [gedaagde] vertelde mij dat mijn helft een lange tijd bij haar thuis had gelegen. Inmiddels was het geld echter door haar zoon gebruikt. Dit heeft hij mij ook toegegeven. Toen ik hem vroeg wanneer ik het geld zou krijgen, zei hij dat het even kon duren. Na een paar maanden ben ik samen met mijn moeder nog een keer naar mevr. [gedaagde] gegaan en heb haar gevraagd hoe het zat. Er is altijd gewoon gesproken over de helft en nooit over iets afwijkends. (…)”
2.6.
De kantonrechter stelt voorop dat de verklaring van [gedaagde] als partijgetuige omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij haar verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Volgens HR 31 maart 1995 (NJ 1997, 592) geldt de beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige alleen dan niet, als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken.
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. De verklaring van [naam zus] , het enige steunbewijs in het dossier, wijkt op het essentiële punt (namelijk of [eiser] instemde) af van dat van [gedaagde] . Volgens [gedaagde] stemde [eiser] in, terwijl volgens [naam zus] [eiser] enkel ‘geen tegenwoorden’ had. Mocht [gedaagde] dit ook hebben bedoeld, dan heeft nog te gelden dat het enkele ‘geen tegenwoorden’ hebben niet zonder meer genoeg is om te oordelen dat sprake is van aanvaarding door [eiser] van het aanbod van [gedaagde] , dat erop neerkwam dat hij haar € 3.500,- cadeau zou doen. Hierbij komt dat [eiser] betwist dat [naam zus] aanwezig was bij het gesprek en [gedaagde] heeft niet aangetoond dat zij hier wél bij was, bijvoorbeeld door alsnog haar zoon naar voren te brengen als getuige.
2.8.
Dit betekent dat [gedaagde] de helft van de verkoopopbrengst van de auto (€ 6.750,-) aan [eiser] zal moeten betalen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente, echter niet zoals gevorderd vanaf 1 december 2015, omdat niet is onderbouwd dat en waarom toen het verzuim in ingetreden. De wettelijke rente zal daarom vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (13 oktober 2017) worden toegekend.
2.9.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen niet worden toegewezen, omdat [eiser] de voor aanspraak hierop vereiste feiten en omstandigheden niet heeft gesteld.
2.10.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Deze worden tot vandaag begroot op:
dagvaarding: € 100,93
griffierecht: € 223,00
salaris gemachtigde:
€ 625,00(2,5 punt x tarief € 250,00)
totaal € 948,93

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 6.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2017 tot aan de dag van voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] , tot vandaag begroot op € 948,93,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD