ECLI:NL:RBLIM:2018:7705

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
C/03/233387 / HA ZA 17-160
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake staatssteun en mededinging met betrekking tot de aanleg van een parkeerplaats

Op 15 augustus 2018 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een civiele zaak over staatssteun en mededinging. De eiseressen, waaronder Jumbo, hebben een klacht ingediend bij de Europese Commissie over vermeende onrechtmatige staatssteun die zou zijn verleend aan de Woningstichting Wonen Meerssen en Bemog Projectontwikkeling B.V. De rechtbank heeft in haar vonnis de procedure uiteengezet, inclusief eerdere tussenvonnissen en ingediende stukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Europese Commissie nog geen definitieve beslissing heeft genomen over de klacht van eiseres sub 3, en heeft besloten om de zaak aan te houden in afwachting van deze beslissing. De rechtbank heeft ook een schrijffout in een eerder vonnis gecorrigeerd. De rechtbank concludeert dat het ongewenst is om een oordeel te vellen voordat de Europese Commissie haar standpunt heeft bepaald, en heeft de griffier opgedragen om informatie in te winnen over de status van de klacht. De zaak is verwezen naar de parkeerrol van 3 april 2019, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden totdat er meer duidelijkheid is van de Europese Commissie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/233387 / HA ZA 17-160
Vonnis bij vervroeging van 15 augustus 2018
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
3.
[eiseres sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
4.
[eiseres sub 4], handelend onder de naam
Jumbo,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseressen,
advocaat mr. R.H.G.M. Kerckhoffs;
tegen:

1.Provincie Limburg,

zetel houdend te Maastricht,
2.
Gemeente Meerssen,
zetel houdend te Meerssen,
gedaagden,
advocaat mr. R.G.J. Gehring.
Eiseressen zullen hierna conform hun eigen aanduiding [eiseressen] c.s. genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal hierna de Provincie worden genoemd, gedaagde sub 2 de Gemeente en gezamenlijk zullen zij Limburg c.s. genoemd worden. De rechtbank zal de nummering van het hierna genoemde tussenvonnis voortzetten. Bij deze wordt hersteld een schrijffout in dat vonnis: onder “2. De feiten” is in sub 9 in de 11de regel van onder vermeld “uitsluiten”, hetgeen bij deze wordt verbeterd in “uitsluitend”.

6.Het verloop van de procedure

6.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussen partijen gewezen tussenvonnis van 28 februari 2018;
  • de door [eiseressen] c.s. genomen akte d.d. 11 april 2018 met producties;
  • de antwoordakte zijdens Limburg c.s.
6.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

7.De beoordeling

7.1
[eiseressen] c.s. hebben bij de door hen op 11 april 2018 genomen akte overgelegd:
a. als productie 19 een brief d.d. 06.04.2017 van [naam hoofd van de eenheid] , hoofd van de eenheid, Europese Commissie, DG concurrentie, betreft SA.46491 (2016/FC) inhoudende, voor zover van belang:
“(…)
Op basis van deze informatie en rekening houdend met uw brief van 23 februari 2017, zijn de bevoegde diensten van directoraat-generaal Concurrentie tot de volgende voorlopige beoordeling gekomen:
De aanleg van de parkeerplaats waartegen u bezwaar maakt, vormt a priori geen steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. De openbare parkeerplaatsen in het projectgebied zijn voor alle bewoners en bezoekers van het gebied vrij toegankelijk. Het parkeerterrein wordt niet afgesloten en er zal geen parkeergeld worden gevraagd. Financiering van infrastructuur die niet bedoeld is om commercieel te worden geëxploiteerd, is in beginsel uitgesloten van de toepassing van de staatssteunregels.
Ook het zogenaamde gebrek aan marktconforme tegenprestatie vanwege Jan Linders
Supermarkten voor het gebruik van het bedrijfspand vormt a priori geen steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. De gronden benodigd voor de realisatie van de supermarkt en andere commerciële onderdelen zijn door Wonen Meerssen verkocht aan de projectontwikkelaar, Bemog projektontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor de realisatie van de supermarkt ligt bij de ontwikkelaar die ook de contacten en de contracten met de potentiële huurder en andere marktpartijen gesloten heeft, zonder invloed van de gemeente en Wonen Meerssen. Zelfs indien de huurprijs overeengekomen met Jan Linders Supermarkten op basis van deze contracten niet marktconform zou zijn, dan nog zou dit niet beschouwd kunnen worden als rechtstreeks of zijdelings bekostigd met staatsmiddelen en toerekenbaar aan de staat. Bemog Projectontwikkeling kan als onafhankelijke partij beschouwd worden en dient in deze geen rekening te houden met eisen gesteld door de overheid.
Dit standpunt is nog geen definitief standpunt van de Commissie zelf maar alleen een voorlopig standpunt van de diensten van de Commissie, op basis van de thans beschikbare informatie en in afwachting van eventuele opmerkingen die u verder nog wilt maken. (
)”.
b. als productie 20 de reactie van (alleen) [eiseres sub 3] op de brief van 6 april 2017 van 4 mei 2017, waarin [eiseres sub 3] persisteert bij haar stelling dat de “
bekostiging aanleg van de onderhavige parkeerplaats moet worden beschouwd als een overheidsfinanciering voor infrastructuur.”.
c. als productie 21 een brief d.d. 02.10.2017 van [naam hoofd van de eenheid] , hoofd van de eenheid, Europese Commissie, DG concurrentie, betreft SA.46491 (2016/FC) inhoudende, voor zover van belang:
“(…) Ongunstige beïnvloeding moet kunnen worden aangetoond. Het Gerecht is er in het verleden van uitgegaan dat ongunstige beïnvloeding niet aangetoond is indien er geen directe concurrentie bestaat, indien partijen actief zijn op verschillende markten, of indien er geen invloed is op de omzet (…). [eiseres sub 3] is actief als supermarkt en niet als vastgoedontwikkelaar en opereert dus op een andere markt dan Wonen Meerssen en Bemog Projectontwikkeling. Bovendien is er geen klant/leverancier verhouding tussen [eiseres sub 3] en deze projectontwikkelaars. Bijgevolg kan de hoedanigheid van belanghebbende niet worden aanvaard voor wat betreft mogelijke steun aan Wonen Meerssen of Bemog Projectontwikkeling.
Zoals u ook is meegedeeld in de brief van 6 april 2017, werd uw klacht dus slechts in
aanmerking genomen voor zover er sprake zou kunnen zijn van mogelijke steun verleend aan Linders Supermarkten.
Ten eerste, voor wat betreft de investering van de gemeente Meerssen in het project,
zouden we nogmaals willen benadrukken dat dit beschouwd dient te worden als een
investering in algemene infrastructuur. Het betreft investeringen in het openbaar domein (wegen, bomen, meubelen, verlichting enz.). Met betrekking tot de parkeerplaatsen is de investering van de gemeente beperkt tot de markering van parkeerplaatsen in het openbaar domein. Er zijn geen andere investeringen van de gemeente Meerssen in dit project. Vandaar kan er ook geen sprake zijn van rechtstreekse staatssteun van de gemeente aan Linders Supermarkten.
Ten tweede wordt de subsidie van de provincie rechtstreeks uitbetaald aan de gemeente
en volledig overgedragen aan Wonen Meerssen. Er is geen rechtstreekse staatssteun van de provincie aan Linders Supermarkten.
Ten derde, met betrekking tot de vraag of Linders Supermarkten een onrechtstreekse
begunstigde zou kunnen zijn van de provinciale subsidie, zouden de diensten van de
Commissie nogmaals willen benadrukken dat Linders Supermarkten een huurovereenkomst heeft met de eigenaar van het supermarktgebouw. Beide zijn private partijen en de tussen hen gesloten overeenkomsten worden derhalve per definitie onder marktvoorwaarden afgesloten. De prijs wordt in het algemeen bepaald door de economische logica van vraag en aanbod, of door hoeveel een supermarkt bereid is te betalen voor het gebruik van een supermarktgebouw met (openbare) parkeerplaatsen in de nabije omgeving. Er is geen invloed van de provincie, de gemeente of Wonen Meerssen voor wat betreft deze overeenkomsten. Daarom kan er geen sprake zijn van staatssteun aan Linders Supermarkten in de vorm van huurovereenkomst tegen preferentiële voorwaarden of een preferentiële toegang tot parkeerplaatsen.
(…)
De verwarring zou kunnen voortkomen uit het feit dat Ahold zowel eigenaar/ontwikkelaar als gebruiker is van het Ahold supermarktgebouw, terwijl in het geval van Linders
Supermarkten, Linders Supermarkten enkel een huurovereenkomst heeft als gebruiker
van de supermarkt. Uiteraard is het niet aan de huurder (de eindgebruiker) om de
bouwkosten van de parkeerplaatsen te financieren of andere verplichtingen in verband
hiermee op zich te nemen.
Tenslotte, met betrekking tot uw bewering dat de supermarkt of het project in zijn geheel niet zou worden gerealiseerd zonder de subsidie van de provincie, merken de diensten van de Commissie op dat dit argument niet relevant is voor de beoordeling van mogelijke steun aan Linders supermarkten. Het is aan de gemeente en/of Wonen Meerssen om beslissingen te nemen over hun nieuwe ontwikkelingsplannen. Of er al dan niet sprake is van staatssteun op dit niveau is niet relevant, gezien het feit dat steun aan Linders supermarkten is uitgesloten op basis van bovenstaande analyse. Er is een overeenkomst ondertekend tussen de gemeente Meerssen en Wonen Meerssen. Het is aan Wonen Meerssen om voor de realisering van het project voor haar eigen rekening en risico
verdere overeenkomsten te sluiten met derde partij en tegen markconforme voorwaarden.
Gezien het feit dat u ons geen aanvullende gegevens of argumenten heeft bezorgd die
ingaan tegen de conclusies van onze brief van 6 april 2017, zien wij geen reden de zaak
verder voort te zetten. Dit standpunt is nog geen definitief standpunt van de Commissie
zelf, maar alleen een voorlopig standpunt van de diensten van DG Concurrentie, op basis van de thans beschikbare informatie. (
)”;
d. als productie 22 de antwoordbrief van [eiseres sub 3] op de brief van 2 oktober 2017 d.d. 27 oktober 2017, waarin zij persisteert bij haar stelling dat “
wel degelijk sprake is van (niet gemelde) onrechtmatige staatssteun.”;
e. als productie 23 de brief 19 maart 2018 van [eiseres sub 3] ter aanvulling op haar brief van 27 oktober 2017 waarin zij verwijst naar de beschikking van de Commissie van 18 juli 2001 (2002/142/EG) in de Valmont-zaak.
7.2
Mede uit de hiervoor weergegeven correspondentie blijkt dat alleen eiseres sub 3, [eiseres sub 3] , een klacht heeft ingediend bij de Commissie dat met de subsidieverlening in het kader van de uitvoering van het Centrumplan Bunde sprake zou zijn, kort gezegd, van onrechtmatige staatssteun.
7.3
Ingevolge art. 107 lid 1 VWEU kwalificeert een maatregel als staatssteun indien deze:
- ( i) door de staat is toegekend of met staatsmiddelen is bekostigd,
- ( ii) een voordeel verschaft,
- ( iii) aan één of meerdere ondernemingen,
- ( iv) alleen voor (een) bepaalde onderneming(en) geldt (selectiviteitseis), en
- ( v) het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloedt en de mededinging op de interne markt vervalst of dreigt te vervalsen.
Alleen indien aan alle criteria is voldaan, is sprake van een staatssteunmaatregel.
7.4
Het komt de rechtbank nog steeds geraden voor om allereerst een definitieve beslissing van de Europese Commissie (hierna EC) af te wachten. Ten eerste omdat de rechtbank uit de brieven van de EC niet kan afleiden dat zij in haar antwoorden heeft betrokken het besluit van de Gemeente Meerssen van 11 mei 2017, voor zover inhoudende dat aan Wonen Meerssen verleend wordt “
in hoedanigheid van toegelaten instelling in de zin van artikel 19 van de Woningwet, een incidentele subsidie van maximaal € 978.158,- (…).
De subsidie wordt uitsluitend verleend als compensatie van de nettokosten die rechtstreeks voortvloeien uit de DAEB-activiteiten die Wonen Meerssen verricht in het kader van artikel 47 van de Woningwet ter uitvoering van het project ‘Centrumplan Bunde’.(…)”(zie rov. 2, sub g tussenvonnis 28 februari 2018). Ten tweede acht de rechtbank het ongewenst dat de rechtbank omtrent de onderhavige problematiek oordeelt terwijl het nog alleszins mogelijk is dat de EC, als ter zake kundige, nog tot een definitieve beslissing komt. Ten derde zijn [eiseressen] c.s. het eens met het voornemen van de rechtbank om inlichtingen te verzoeken bij de EC en ziet de rechtbank aan de zijde van gedaagden, overheidsinstanties, geen belangen die dermate groot zijn dat van hen niet kan worden gevergd om die beslissing af te wachten.
7.5
De rechtbank zal daarom de griffier van deze rechtbank, gelet op de Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteun regels door de nationale rechterlijke instanties (2009/C 85/01, §3, opdragen conform paragraaf 97 van de Mededeling bij brief en bij e-mail aan de Europese Commissie/het secretariaat Generaal, onder bijvoeging van het vonnis van 28 februari 2018 en dit tussenvonnis van 22 augustus 2018, het volgende voor te leggen:
"De rechtbank Limburg, locatie Maastricht wendt zich tot u op de voet van de Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties (2009/C 85/01) inzake het volgende.Bij deze rechtbank is een geschil aanhangig tussenenerzijds
[eiseres sub 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] , [eiseres sub 2] , gevestigd te [vestigingsplaats 2] , [eiseres sub 3] , gevestigd te [vestigingsplaats 2] en [eiseres sub 4] , handelend onder de naam Jumbo, gevestigd te [vestigingsplaats 2] enanderzijds
de Provincie Limburg, zetel houdend te Maastricht en de Gemeente Meerssen, zetel houdend te Meerssen. Het geschil heeft onder meer betrekking op de vraag of door genoemde overheidsinstanties staatssteun is verleend aan de Woningstichting Wonen Meerssen en/of Bemog Projectontwikkeling B.V. en/of de rechtspersoon Jan Linders Supermarkten.Het is de rechtbank bekend dat vanwege [eiseres sub 3] hierover een klacht is voorgelegd aan de Europese Commissie, waarover correspondentie is gevoerd met het Directoraat-generaal Concurrentie.De rechtbank is bekend met de daarover gewisselde brieven tussen de advocaat van [eiseres sub 3] en het Directoraat-generaal Concurrentie die hiervoor in rov. 7.1 zijn vermeld en het formulier voor de indiening van klachten over mogelijk onrechtmatige staatssteun of misbruik steun van de advocaat van [eiseres sub 3] (mr. Hardy) van 22 september 2016. Eventuele andere en/of latere correspondentie is de rechtbank niet bekend.Uit de brief van mr. Hardy van 19 maart 2018 blijkt dat de klacht op dat moment nog niet was ingetrokken.
Derhalve verzoekt de rechtbank, gelet op §83 van eerdergenoemde Mededeling, om informatie over de huidige stand van zaken inzake de ingediende klacht:– is verdere correspondentie gevoerd tussen het Directoraat Generaal (dan wel de Europese Commissie) en mr. Hardy?– is een beslissing genomen inzake de klacht van [eiseres sub 3] dan wel is deze klacht inmiddels ingetrokken?– indien een beslissing is genomen op deze klacht, wat is dan de inhoud daarvan?– indien een beslissing nog hangende is, op welke termijn kan dan een beslissing worden verwacht?Bij dit schrijven zijn gevoegd de door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht in deze zaak gewezen tussenvonnissen van 28 februari 2018 en 22 augustus 2018."
7.8
De rechtbank bepaalt dat het van de Europese Commissie dan wel het Directoraat Generaal Concurrentie te ontvangen antwoord door de griffier na ontvangst direct in afschrift zal worden toegezonden aan partijen. Partijen, [eiseressen] c.s. als eerste, zullen daarop bij akte kunnen reageren. De rechtbank heeft geen zicht op de termijn waarbinnen de Europese Commissie met berichten komt, zodat de zaak zal worden verwezen naar de parkeerrol van 3 april 2019 in afwachting van een antwoord van de Europese Commissie op het schrijven van de griffier. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank informatie zal inwinnen als in rechtsoverweging 7.7 van dit arrest omschreven;
bepaalt dat de griffier het hierop ontvangen antwoord direct zal doorzenden naar partijen;
bepaalt dat [eiseressen] c.s. vier weken na dagtekening van de brief waarmee de griffier het antwoord aan partijen heeft doorgezonden, zich bij akte ter rolle over dit antwoord mogen uitlaten;
stelt gedaagden in staat om vier weken nadat [eiseressen] c.s. genoemde akte hebben genomen, een antwoordakte te nemen;
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 3 april 2019;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken.