ECLI:NL:RBLIM:2018:7656

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
03/700429-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door steken met mes in hals slachtoffer

Op 8 september 2016 vond er een steekincident plaats in Maastricht waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de hals stak. Het slachtoffer liep een diepe steekwond op die een operatie vereiste. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood had, gezien de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel door de verwonding. De verdachte werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf en moest gedeeltelijk schadevergoeding betalen aan het slachtoffer. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer van de Rechtbank Limburg, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie had aanvankelijk een lagere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een zwaardere straf rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de steekwond had toegebracht en dat er geen feiten waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.318,49, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700429-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 augustus 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.J.F. Geertsen, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 juli 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij [slachtoffer] is eveneens ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W.E. Luiten, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [slachtoffer] met een scherp of puntig voorwerp in diens nek of hals te steken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer] met een mes of ander scherp voorwerp in de hals heeft gestoken. Er zijn meerdere getuigen die verklaren over een fysieke confrontatie tussen de verdachte en [slachtoffer] . Het letsel dat [slachtoffer] daarna blijkt te hebben, kan niet anders veroorzaakt zijn dan met een steekwapen. Ook heeft de officier van justitie gewezen op het bloedspoor van [slachtoffer] dat aan de binnenzijde van de broekzak van de verdachte is aangetroffen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de primair tenlastegelegde poging om [slachtoffer] te doden, omdat het bewijs daarvoor ontbreekt. Wel acht hij bewezen dat de verdachte door zijn handelen heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar te verwonden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Geen van de getuigen heeft een steekbeweging gezien en de wisselende verklaringen van de aangever zijn onbetrouwbaar, omdat hij onder invloed van alcohol was. Voorts is op straat bloed aangetroffen op een plek waar de verdachte niet heeft gestaan. De verdachte had, behoudens een minuscuul plekje in zijn broekzak, geen bloed op zich. Dat rijmt niet met de aard van de steekwond en de verklaring van de aangever dat het bloed er gelijk uitspoot. Het minuscule plekje bloed in de broekzak van de verdachte kan ook op een andere manier verklaard worden. Het zou kunnen dat [slachtoffer] ander letsel had of dat de verbalisant die de verdachte heeft gefouilleerd het bloed van [slachtoffer] op hem heeft overgebracht, omdat deze verbalisant een aansteker uit de broekzak van de verdachte heeft gehaald.
Voor zover de rechtbank wel bewezen acht dat de verdachte heeft gestoken, heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte daarmee het opzet had om [slachtoffer] te doden of zwaar te mishandelen. Er is ook geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, omdat [slachtoffer] het ziekenhuis direct na de operatie heeft verlaten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vaststelling van de feiten: wat is er gebeurd?
Op 8 september 2016 ontving de politie omstreeks 00.25 uur een melding van een steekpartij op de [adres 1] te Maastricht. Ter plaatse troffen verbalisanten in de gang van perceel [adres 1] [slachtoffer] hevig bloedend aan. Het bloed spoot met schokken uit diens hals. [2] Het slachtoffer is naar het ziekenhuis vervoerd en daar bleek dat hij een diepe wond in zijn hals had. Het verplegend personeel heeft desgevraagd aangegeven dat de wond niet veroorzaakt kon zijn door een ring, horloge of een soortgelijk stomp voorwerp, omdat de wond daarvoor te diep was. [3]
De rechtbank leidt hieruit af dat de verwonding niet anders verklaard kan worden dan door het steken met een scherp of puntig voorwerp.
Later op de dag heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij een steekwond van ongeveer twaalf centimeter diep had opgelopen en dat die wond veroorzaakt werd door zijn buurman [verdachte] , wonende aan de [adres 2] te [woonplaats] . Uit deze verklaring blijkt verder dat hij samen met [verdachte] en nog een aantal anderen in zijn tuin heeft gedronken. Op enig moment heeft het gezelschap zich verplaatst naar de straat en daar heeft een (eerste) confrontatie tussen [slachtoffer] en [verdachte] plaatsgevonden. Beiden zijn daarna in de richting van hun woning gegaan. Vervolgens heeft [slachtoffer] zijn buurman weer opgezocht. Hij is in de richting van de woning van [verdachte] gelopen. [slachtoffer] verklaart dat hij zag dat [verdachte] op hem af kwam met een mes in zijn rechterhand en op hem sprong. Hij voelde even iets in zijn nek, maar had niet gelijk door dat hij gestoken was. Toen zag hij dat het bloed uit de wond spoot. Hij heeft verder verklaard dat hij niet weet waarom hij gestoken is. Hij kent [verdachte] al zes of zeven jaar. [4]
[slachtoffer] is op 12 september 2018 nader verhoord. Hij verklaarde meer gedetailleerd over die tweede confrontatie. [verdachte] en hij waren aan het schelden op elkaar. Op enig moment riep [verdachte] tegen hem: “Jij zal bloeden”. Toen hij dat hoorde, besloot hij om in de richting van [verdachte] te lopen, die zich nog altijd voor diens eigen woning bevond. Zijn vrouw probeerde hem nog tegen te houden, maar dat lukte haar niet. Toen hij bijna bij [verdachte] was, zag hij dat [verdachte] omhoog in zijn richting sprong en een slaande beweging maakte in de richting van zijn nek. Het was een zwaaiende of slaande beweging van hoog naar laag. Hij voelde dat hij geraakt werd aan de linkerzijde van zijn hals. Toen [verdachte] zijn hand terugtrok, zag hij dat [verdachte] iets in zijn hand had en dat hij daarmee gestoken had. [verdachte] is direct na het steken naar achteren gelopen. Het voorwerp had een soort van zwarte ringvormige greep rond de duim en een pijlvormig snijgedeelte. [5]
Ook de verdachte heeft verklaard over twee confrontaties tussen hem en [slachtoffer] die avond, maar hij heeft van meet af aan ontkend dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. Mogelijk heeft hij hem tijdens de tweede confrontatie wel geslagen, zoals ooggetuigen verklaren, maar dat weet hij niet meer. Hij heeft [slachtoffer] in ieder geval niet geraakt.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De getuige [getuige] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte tijdens die tweede confrontatie naar [slachtoffer] sloeg. Ze zag dat hij dit met zijn rechtervuist deed en [slachtoffer] aan de linkerkant van diens gezicht raakte. Ze kon niet zien of dit een verwonding veroorzaakte, omdat het daarvoor te donker was. [6] De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte [slachtoffer] tijdens die tweede confrontatie wel heeft geraakt. Deze verklaring van getuige [getuige] ondersteunt de verklaring van aangever, die direct na het incident verdachte als dader heeft aangewezen. [7] Het is verklaarbaar dat de getuige [getuige] niet heeft gezien dat de verdachte bij het maken van een slaande beweging een steekwapen vast had en daarmee een bloedende steekwond heeft veroorzaakt, aangezien uit het dossier blijkt dat er sprake was van een stroomstoring ten tijde van het incident en het zicht op straat derhalve zeer beperkt was. Dat de verdachte [slachtoffer] daadwerkelijk heeft gestoken en niet (enkel) heeft geslagen, baseert de rechtbank op de aard en diepte van de verwonding, die volgens het verplegend personeel niet veroorzaakt kan zijn door bijvoorbeeld een ring of een horloge. Verder overweegt de rechtbank dat meerdere ooggetuigen verklaren over de tweede confrontatie voor de woningen van de verdachte en [slachtoffer] . Direct na die tweede confrontatie met de verdachte had [slachtoffer] een steekwond in zijn hals of nek. Geen enkele ooggetuige verklaart daarbij over een handgemeen met een ander persoon dan de verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan het oplopen van de steekwond door [slachtoffer] . Gelet daarop is er niet alleen sprake van wettig bewijs, maar is de rechtbank er ook van overtuigd dat de verdachte de steekwond aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Ten slotte betrekt de rechtbank bij haar overtuiging dat de verdachte de dader is, ook dat er bloed van [slachtoffer] in zijn broekzak is aangetroffen. Hoewel dit maar een klein plekje was, leidt de rechtbank hier in ieder geval uit af dat de verdachte in contact is geweest met [slachtoffer] , terwijl deze bloedde.
Gelet op vorenstaande overwegingen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] met een scherp of puntig voorwerp in diens hals heeft gestoken.
Juridische kwalificatie: opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel?
Vervolgens dient zich de vraag aan hoe het handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte van meet af aan erop uit was om [slachtoffer] te doden, omdat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten biedt.
Toch kunnen sommige handelingen desondanks zodanig gevaarlijk zijn dat al in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het steken met een mes kan –onder omstandigheden– als een zodanige handeling worden gekwalificeerd. Het gevolg wordt dan als het ware op de koop toe genomen. In juridische termen is er dan sprake van ‘voorwaardelijk opzet’: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Om voorwaardelijk opzet te kunnen aannemen, dient allereerst te worden nagegaan of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] dodelijk of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door het steken met een mes door de verdachte. Vervolgens moet zij vaststellen of verdachte deze aanmerkelijke kans dan op de koop toe heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Uit de medische verklaring blijkt dat [slachtoffer] een steekwond had ter hoogte van de linkerkant van zijn hals en dat hij een operatie heeft ondergaan, waarbij de halsader werd dichtgebonden. [8] Aan de hand van de medische gegevens van het MUMC is ook nog forensisch geneeskundig onderzoek gedaan. Daaruit volgt dat er sprake is van een steekwond in de linker halsregio. Er is letsel van een van de aders in de hals (de vena jugularis externa). De wond wordt beschreven als een diepe wond die doorloopt tot in de ruimte tussen beide longen. [slachtoffer] is geopereerd, waarbij de beschadigde ader volledig is afgebonden. [9]
In het kader van de vraag of er een aanmerkelijke kans was op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel betrekt de rechtbank dat de verdachte [slachtoffer] in zijn hals heeft gestoken en dat de wond dusdanig diep was, dat deze doorliep tot in de ruimte tussen beide longen. De halsregio is een uiterst kwetsbaar gedeelte van het lichaam, mede door de aanwezigheid van de grote halsader en halsslagaders. Bovendien is het mes ook nog diep doorgedrongen in de hals. De kans op dodelijk letsel is daardoor naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Hoewel het toegebrachte letsel aan [slachtoffer] uiteindelijk geïsoleerd bleek te zijn en er dus sprake zal zijn van volledig herstel, had dit zomaar anders kunnen zijn. Het is louter geluk dat de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel zich niet heeft verwezenlijkt.
De rechtbank dient vervolgens nog te beoordelen of de verdachte deze aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ook heeft aanvaard. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen, namelijk het doelbewust met een mes in de hals van een ander persoon steken, kan het niet anders dan dat de verdachte op dat moment willens en wetens de kans heeft aanvaard dat dodelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Aldus acht de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 8 september 2016 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] eenmaal met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
(primair)
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht (poging zware mishandeling) gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan het deel dat de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht onvoorwaardelijk moet worden opgelegd en het restant voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder de aandacht gebracht dat de verdachte als huisvader zorgt voor zijn hechte gezin en de opvoeding van zijn kinderen, terwijl zijn vrouw kostwinner is. De zaak knaagt al twee jaar aan de verdachte en zijn gezin. De raadsman pleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Aangezien het feit twee jaar geleden heeft plaats gevonden, heeft het opleggen van een taakstraf geen toegevoegde waarde meer.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] tijdens een ruzie met een scherp voorwerp in de hals gestoken. Dusdoende heeft de verdachte blijk gegeven van een zeer ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , die hij daardoor in een potentieel levensbedreigende situatie heeft gebracht. De verdachte mag in feite van geluk spreken dat [slachtoffer] , nota bene een vriend van hem, niet ernstiger gewond is geraakt of zelfs het leven heeft gelaten. [slachtoffer] heeft geen
blijvend ernstig letsel aan het steekincident overgehouden. Enkel door een gelukkig toeval heeft het incident geen fatale gevolgen gehad.
Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het steekincident een grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Uitbarstingen van geweld als die van verdachte veroorzaken daarnaast in de samenleving grote gevoelens van onrust en onveiligheid.
Bij de bepaling van de op te leggen neemt de rechtbank verder in het nadeel van de verdachte in aanmerking dat hij de hem verweten gedraging – naar het oordeel van de rechtbank tegen beter weten in – is blijven ontkennen en ter zitting [slachtoffer] in een kwaad daglicht heeft proberen te zetten. Niet alleen heeft de verdachte daarmee geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen, hij heeft er bovendien blijk van gegeven het laakbare van dat handelen niet in te zien.
De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, van oordeel dat in de onderhavige zaak niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de aan de verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna te melden duur fors afwijkt van de eis van de officier van justitie. Dit heeft (vooral) te maken met het feit dat de rechtbank het handelen van verdachte kwalificeert als poging doodslag terwijl de officier van justitie uitgaat van een poging zware mishandeling. Bij een poging tot doodslag worden doorgaans gevangenisstraffen passend geacht in de orde van drie tot vijf jaar.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij ondanks zijn leeftijd van 38 jaar nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Hij heeft ogenschijnlijk een stabiele gezinssituatie waarin hij mede de zorg voor jonge kinderen draagt. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf verder mee dat er sprake was van een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer waarin ook het slachtoffer zich niet onbetuigd liet en agressie toonde. Tenslotte weegt mee dat het feitelijk toegebrachte letsel beperkt is gebleven.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor
de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding ter hoogte van € 25.930,59 met betrekking tot het tenlastegelegde feit. Dit bedrag is opgebouwd uit materiële schade ter hoogte van € 19.180,59 en immateriële schade ter hoogte van € 6.750,00.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico ziektekostenverzekering;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding;
- kledingkosten;
- reiskosten;
- gederfde inkomsten over 2016 en 2017.
Het gevorderde bedrag ter zake van immateriële schadevergoeding is gebaseerd op de genormeerde bedragen uit de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Door de raadsman van de benadeelde is ter terechtzitting betoogd dat er sprake is van fysiek en psychisch letsel van categorie 3. Uit de categorisering van het letsel volgt ook dat de benadeelde lange tijd niet kon werken als zelfstandig ondernemer. De gederfde inkomsten over 2016 en 2017 zijn afgezet tegen de inkomsten over het eerste kwartaal van 2018.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering slechts gedeeltelijk toegewezen kan worden. Hij acht de materiële schadeposten, met uitzondering van de post gederfde inkomsten, voldoende onderbouwd en toewijsbaar. Hij plaatst echter kanttekeningen bij de onderbouwing van de post gederfde inkomsten en schat die schade op € 10.000,00. De gevorderde immateriële schadevergoeding moet worden begroot op € 2.500,00. Aansluiting dient volgens de officier van justitie gezocht te worden bij de beslissing van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft het letsel ingedeeld in categorie 2, hetgeen correspondeert met een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00.
Het toe te wijzen bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat hij vrijspraak heeft bepleit voor het tenlastegelegde feit.
Subsidiair heeft hij het standpunt ingenomen dat de benadeelde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, omdat die vordering te complex is om in het strafgeding te worden behandeld. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat hij de omvangrijke vordering pas op de ochtend van de terechtzitting heeft ontvangen en dat door deze late indiening het belang van verdediging op een eerlijk proces wordt geschaad. Bij gebrek aan wetenschap betwist de raadsman uitdrukkelijk dat de benadeelde zo lange tijd niet in staat is geweest om te werken als gevolg van het incident. Om diezelfde reden is ook het toewijzen van het gevorderde smartengeld niet redelijk. Ook de overige materiële schadeposten zijn door de raadsman betwist.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om een drastische matiging van het toe te wijzen bedrag.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat door de benadeelde partij in beginsel materiële en immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Het is juist dat de benadeelde partij zijn vordering pas de avond voor de terechtzitting heeft ingediend en dat deze manier van handelen –zonder opgave van redenen– beslist geen schoonheidsprijs verdient. De wetgever heeft echter bepaald dat een vordering zelfs nog ter terechtzitting mag worden ingediend. Een laat tijdstip van indiening is dus op zichzelf geen reden om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn of haar vordering. De raadsman heeft zich bovendien in staat getoond om ter terechtzitting gemotiveerd verweer te voeren tegen de verschillende opgevoerde schadeposten.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook niet om die reden niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de diverse schadeposten individueel beoordelen.
Materiële schade
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de posten eigen risico ziektekostenverzekering, de forfaitaire ziekenhuisdaggeldvergoeding, kleding- en reiskosten voldoende onderbouwd. Zij zal deze posten dan ook toewijzen.
Zij komt tot een ander oordeel waar het de gestelde gederfde inkomsten betreft.
De strafrechter dient in de eerste plaats na te gaan of de derving van inkomsten in 2016 en 2017, zoals de benadeelde deze stelt te hebben geleden, een rechtstreeks gevolg is van de strafbare gedraging van de verdachte jegens de benadeelde. Het moet aannemelijk zijn dat die schade zonder de strafbare gedraging niet zou zijn geleden. De vraag die dan vervolgens door de rechtbank zal moeten worden beantwoord, is de vraag wat de omvang van de gederfde inkomsten als gevolg van het steekincident dan is.
De rechtbank is van oordeel dat zij deze vragen thans niet voldoende kan beantwoorden op basis van de door de benadeelde overgelegde stukken. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt niet dat de benadeelde de gehele periode waarover hij inkomensderving vordert ook daadwerkelijk arbeidsongeschikt was. Evenmin blijkt daaruit dat, zou al vast komen te staan dat de benadeelde in die periode arbeidsongeschikt was, die arbeidsongeschiktheid een gevolg is van het steekincident. Bovendien is de rechtbank met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat de wijze waarop de benadeelde de inkomstenderving heeft berekend niet zonder meer als juist kan worden beoordeeld. De benadeelde heeft zijn inkomsten over het eerste kwartaal van 2018 afgezet tegen zijn inkomsten gedurende zijn arbeidsongeschiktheid in 2016 en 2017 en aan de hand daarvan de gederfde inkomsten begroot. Nergens blijkt uit waarom de inkomsten over 2018 een representatief beeld schetsen over de omvang van de inkomsten, die de benadeelde in 2016 en 2017 had kunnen verwerven. De beoordeling van deze schadepost vergt kortom een betere onderbouwing dan welke thans is gegeven. Het vormt echter een onevenredige belasting van het strafgeding om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen om de vordering te voorzien van een nadere onderbouwing alvorens te beslissen op de strafzaak. De rechtbank bepaalt daarom dat de benadeelde ten aanzien van de post gederfde inkomsten niet ontvankelijk is en dat de benadeelde dit gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft in beperkte gevallen recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade. Een van die in de wet limitatief opgesomde gevallen is wanneer er sprake is van fysiek letsel. Daarvan is sprake. De benadeelde heeft een steekwond in zijn hals opgelopen. Reeds om die reden kan de benadeelde aanspraak maken op smartengeld. Dat de benadeelde als gevolg van het steekincident ook psychisch letsel heeft opgelopen, acht de rechtbank, ook zonder nadere onderbouwing van een deskundige, aannemelijk vanwege de bijzondere ernst van de normschending.
De vraag is vervolgens hoe hoog de vergoeding ter zake smartengeld moet zijn.
Uit de bij de vordering gevoegde brief van het Schadefonds Geweldsmisdrijven blijkt dat zij het letsel van de benadeelde kwalificeert als letsel van categorie 2, hetgeen correspondeert met een schadevergoeding ter hoogte van € 2.500,00. De rechtbank ziet geen reden om aansluiting te zoeken bij een andere categorie en acht aldus een schadevergoeding van € 2.500,00 redelijk en billijk. De rechtbank ziet geen reden om dit bedrag wegens eigen schuld van de benadeelde te matigen. Hoewel uit het dossier duidelijk naar voren komt dat ook de benadeelde zich agressief en vervelend heeft gedragen jegens de verdachte en op enig moment zelf de verdachte heeft opgezocht, had de benadeelde niet deze disproportionele reactie van de verdachte hoeven te verwachten.
De rechtbank komt tot de slotsom dat een bedrag ter hoogte van € 3.318,49 (€ 818,49 wegens materiële schade en € 2.500,00 wegens immateriële schade) aan de benadeelde moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2016.
Ten slotte zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten aanzien van de post gederfde inkomsten niet ontvankelijk is en dat hij dit gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 3.318,49 (€ 818,49 wegens materiële schade en € 2.500,00 wegens immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 3.318,49, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 43 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mr. H.H. Dethmers en
mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2018.
Buiten staat:
Mr. V.E.J. Noelmans en mr. H.H. Dethmers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 september 2016 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 8 september 2016 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de nek/hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer LB3RO16235 2016166014, gesloten d.d. 9 april 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 188.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2016, pagina 39.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2016, pagina 49.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 8 september 2016, pagina 53.
5.Proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 12 september 2016, pagina’s 57 en 58.
6.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] d.d. 8 september 2016, pagina 80.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 september 2016, pagina 34.
8.De geneeskundige verklaring d.d. 18 oktober 2016, pagina 63.
9.Het rapport van forensisch geneeskundig onderzoek d.d. 7 december 2016, pagina 65.