In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in het verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1964, tot opheffing van zijn faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die als statutair bestuurder van zijn voormalige onderneming in dienst wilde blijven, heeft gemotiveerd dat hij niet in staat was om eerder een verzoek tot schuldsanering in te dienen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij op verschillende zittingen zowel verzoeker als zijn advocaat, mr. M. Vles, en de curator, P.A.M.T. van den Berg, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De rechtbank heeft daarbij de levensvatbaarheid van de onderneming van verzoeker in overweging genomen, evenals de afspraken die zijn gemaakt over de voortzetting van de onderneming. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de schuldsaneringsregeling vastgesteld, waaronder het inkomen van verzoeker en de rol van de curator als bewindvoerder.
In de beslissing heeft de rechtbank het faillissement van verzoeker opgeheven, het salaris van de curator vastgesteld en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. De rechtbank heeft ook de benoeming van de rechter-commissaris en de bewindvoerder geregeld, en de regels van de schuldsanering met verzoeker besproken. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.