ECLI:NL:RBLIM:2018:7403

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
04 6671166 CV EXPL 18-982
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over koopovereenkomst en schadevergoeding na verkoop vrachtwagen door Scania Nederland B.V.

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 augustus 2018, staat de vraag centraal of er een koopovereenkomst is gesloten tussen de eiser, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, en de gedaagde, Scania Nederland B.V. De eiser vordert een schadevergoeding van € 3.000,00 wegens gederfde winst, omdat Scania de vrachtwagen, die aan de eiser verkocht zou worden, aan een derde heeft verkocht. De gedaagde stelt dat er geen geldige koopovereenkomst was, of dat deze met wederzijds goedvinden is beëindigd. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een koopovereenkomst is gesloten en dat Scania tekortschiet in de nakoming daarvan. De rechter wijst de vordering van de eiser toe, inclusief de wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt dat een nieuw bod van de eiser niet kan worden opgevat als een ontbinding van de eerdere overeenkomst. De kantonrechter concludeert dat Scania niet bevoegd was om de vrachtwagen aan een derde te verkopen, aangezien de overeenkomst met de eiser nog bestond. De vordering van de eiser wordt toegewezen, en Scania wordt veroordeeld tot betaling van de gevorderde schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6671166 \ CV EXPL 18-982
Vonnis van de kantonrechter van 1 augustus 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eisende partij] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats eisende partij] ,
eisende partij,
verder te noemen [eisende partij] ,
gemachtigde mr. M.M. van den Boomen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SCANIA NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Breda, zaakdoende te Venlo,
gedaagde partij,
verder te noemen Scania,
gemachtigde mr. G.J. Schras.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf A] ruilt bij Scania twee vrachtwagens in bij de aankoop van een nieuwe vrachtwagen. De vrachtwagen met het kenteken [kentekennummer vrachtwagen in geschil] (verder: de vrachtwagen) is thans in geschil.
2.2.
Een medewerker van Scania, [de heer X] , heeft op 22 augustus 2017 telefonisch contact opgenomen met [eisende partij] over de koop/verkoop van de vrachtwagen aan [eisende partij] .
2.3.
Op 10 oktober 2017 stuurt Scania aan [eisende partij] de e-mail met de inhoud:
“Goedemiddag,
We hebben een DAF-trekker ingeruild van [bedrijf A] welke aan jullie is doorverkocht. Het betreft een FT XF105 met kenteken [kentekennummer vrachtwagen in geschil] . Deze is volgens mijn informatie door [de heer X] aan jullie verkocht voor € 17.500,-
De auto staat nu bij ons beschikbaar.
(…)”.
2.4.
Op 12 oktober 2017 gaat [eisende partij] naar Scania. [de heer C] spreekt aldaar met [de heer Z] . In de vrachtwagen zit geen koelkast en er zit een barst in de voorruit. Er is een bedrag van € 16.250,00 genoemd.
2.5.
Op 13 oktober 2017 verkoopt Scania de vrachtwagen aan een derde voor € 16.000,00.
2.6.
Op 27 november 2017 schrijft [de heer X] aan [eisende partij] :
“Eind augustus heb ik bij [bedrijf A] een gebruikte en een nieuwe Scania verkocht. Hierbij zijn 2 DAF’s ingeruild. Deze zijn direct aan [eisende partij] verkocht.
1 DAF zou half september of begin oktober 2017 geleverd worden voor € 17.500,00.
[de heer D] gaf na de deal nog aan dat hij de koelkast eruit zou halen. Ik vertrouwde er op dat jij en ik daar wel uit zouden komen.
De 2e DAF zou in februari/maart 2018 moeten komen voor € 16.500,00. (Ik weet niet of [de heer D] daar ook nog met de koelkast aan de haal gaat.)
(…)”.
2.7.
De tweede vrachtwagen is door Scania aan [eisende partij] geleverd.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - veroordeling van Scania tot betaling van € 3.000,00, vermeerderd met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eisende partij] ten grondslag de aan Scania toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst met [eisende partij] . Het koopobject, de vrachtwagen, is door Scania niet aan [eisende partij] geleverd, maar aan een derde. Nu [eisende partij] de vrachtwagen had doorverkocht voor een bedrag van € 20.500,00, lijdt [eisende partij] schade in de vorm van door haar gederfde winst.
3.3.
Scania voert verweer en stelt zich daarbij op het standpunt, primair, dat er geen sprake was van een (perfecte) koopovereenkomst, subsidiair, deze anders met wederzijds goedvinden is beëindigd en, meer subsidiair, dat Scania de levering van de vrachtwagen mocht opschorten door de niet-nakoming door [eisende partij] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen houdt verdeeld de vraag of tussen partij een koopovereenkomst is gesloten die vervolgens diende te worden nagekomen.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. Daartoe overweegt hij als volgt.
Bij e-mail van 10 oktober 2017 schrijft een medewerker van Scania, die thans ook nog bij Scania in dienst is en wordt voorgedragen om als getuige te worden gehoord, onder andere
“We hebben een DAF-trekker ingeruild van [bedrijf A] welke aan jullie is doorverkocht. Het betreft een FT XF105 met kenteken [kentekennummer vrachtwagen in geschil] .”. Dit kan niet anders worden opgevat dan dat Scania aan [eisende partij] de vrachtwagen heeft verkocht, en er aldus een koopovereenkomst is gesloten.
Dit nog afgezien van de verklaringen van [de heer X] d.d. 27 november 2017 en [de heer D] d.d. 28 november 2017. Dat deze verklaringen mogelijk niet geheel betrouwbaar zouden zijn, zoals Scania stelt, wat daar verder ook van zij, doet niet ter zake. Deze verklaringen zijn niet nodig om tot de vaststelling te komen dat sprake is geweest van een (perfecte) koopovereenkomst.
4.3.
Subsidiair stelt Scania zich op het standpunt dat de overeenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. [eisende partij] betwist dit.
Overwogen wordt dat een overeenkomst niet zomaar ontbonden wordt wanneer een van partijen, na het sluiten van de overeenkomst en in onderhavige geval enige tijd na het sluiten van de overeenkomst, nog een ander bod doet. Dit kan mogelijk opgevat worden als een opening van de onderhandelingen, maar niet als een ontbinding/einde van de overeenkomst. Scania hoefde ook niet met een ander bod van [eisende partij] in te stemmen, nu er reeds een overeenkomst voor € 17.500,00 bestond, waarvan zij destijds ook nakoming door [eisende partij] had kunnen vorderen, mocht [eisende partij] echt geen € 17.500,00 hebben willen betalen, zoals Scania stelt. Dat Scania vervolgens één dag na de ontmoeting op 12 oktober 2017 waarbij het bedrag van € 16.250,00 is genoemd, de vrachtwagen aan een derde verkoopt, dient voor haar eigen risico te komen. Scania heeft onvoldoende gesteld ten aanzien van een mogelijk einde van de overeenkomst om aan bewijslevering toe te komen.
Tussen partijen bestond een wederkerige overeenkomst, die thans door eigen toedoen van Scania niet meer door haar kan worden nagekomen.
4.4.
Meer subsidiair beroept Scania zich op opschorting. Scania stelt dat zij haar verplichting om de vrachtwagen te leveren heeft opgeschort nadat [eisende partij] had medegedeeld dat zij de koopprijs niet zou betalen. [eisende partij] betwist een dergelijke mededeling te hebben gedaan. [eisende partij] stelt dat zij een bod van € 16.250,00 heeft gedaan in verband met een barst in de voorruit, het ontbreken van de koelkast en het verstrijken van de tijd, terwijl Scania over dat bod zou nadenken.
Vast staat dat Scania de vrachtwachten één dag na de ontmoeting op 12 oktober 2017 heeft verkocht aan een derde. Nog afgezien van de vraag of Scania een rechtsgeldig beroep op opschorting toekomt, had Scania deze vrachtwagen niet (aan die derde) mogen verkopen. De overeenkomst tussen partijen bestond immers nog. Scania heeft nu gehandeld als ware de overeenkomst ontbonden en als of zij (weer) beschikkingsbevoegd was. Dit was niet het geval. Uit niets blijkt dat Scania [eisende partij] in gebreke heeft gesteld, of de mogelijkheid heeft geboden om haar verplichtingen uit de overeenkomst (de (overeengekomen) koopsom te betalen) alsnog na te komen. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft Scania onvoldoende gesteld om aan bewijslevering toe te komen van het door haar gestelde dat de overeenkomst was beëindigd. Scania was niet bevoegd de vrachtwagen aan een derde te verkopen.
4.5.
Gelet op het voorgaande staat vast dat Scania tekort schiet in de nakoming van een verbintenis voortvloeiende uit de tussen partij gesloten overeenkomst. Nu nakoming blijvend onmogelijk is, is Scania ingevolge artikel 6:74 lid 1 BW schadeplichtig.
[eisende partij] vordert een bedrag van € 3.000,00 als gederfde winst. Zij zou de vrachtwagen aankopen voor € 17.500,00 en heeft deze meteen weer doorverkocht voor € 20.500,00.
Scania betwist het bestaan van de koopovereenkomst met die derde, althans dat die derde een bedrag van € 20.500,00 zou hebben betaald voor de vrachtwagen met de kapotte voorruit zonder koelkast.
In beginsel rust de bewijslast van de schade en het causale verband tussen de tekortkoming en de schade op de schuldeiser. [eisende partij] onderbouwt haar vordering door overlegging van de ondertekende leveringsopdracht met C.A.B. I.T.T. Benelux B.V. (CAB). Het verweer van Scania dat niet aannemelijk is dat de vrachtwagen ongezien is gekocht door CAB is door [eisende partij] bij conclusie van repliek weerlegd. De blote stellingen van Scania hieromtrent zijn onvoldoende om de hoogte van de schadevergoeding te weerleggen. Scania heeft geen (concreet) tegenbewijs van haar stellingen omtrent de gestelde schade aangeboden en de kantonrechter ziet geen redenen aanwezig Scania daartoe ambtshalve in de gelegenheid te stellen. Het verweer van Scania op dit punt wordt daarmee verworpen, waarmee de vordering van [eisende partij] komt vast te staan en aan haar zal worden toegewezen. Over het toe te wijzen bedrag van € 3.000,00 zal de wettelijke rente worden toegewezen. In casu is immers sprake van een schadevergoeding, waarover de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is.
4.6.
[eisende partij] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Rapport BGK-integraal.
De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en worden geacht redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
4.7.
Scania zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
  • dagvaarding € 85,79
  • griffierecht 476,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 911,79
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis. Ook hier geldt dat de gevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar is, nu de vordering tot vergoeding van proceskosten niet ziet op de situatie dat betaling van het op grond van de overeenkomst verschuldigde niet tijdig plaatsvindt.
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Scania om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 3.425,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 24 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Scania in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] gevallen en tot op heden begroot op € 911,79, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: