ECLI:NL:RBLIM:2018:7389

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
04 6390360 CV EXPL 17-8220
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in beschermingsbewind met niet-ontvankelijkheid van de bewindvoerster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een bewindvoerster en een gedaagde partij. De bewindvoerster, die optreedt in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over het vermogen van een rechthebbende, vorderde schadevergoeding van de gedaagde partij. De vordering was gebaseerd op vermeende ongelegitimeerde betalingen en nalatigheid van de gedaagde partij, die in de periode van 1 november 2013 tot en met 14 september 2015 als bewindvoerder had gefunctioneerd. De bewindvoerster vorderde een bedrag van € 11.656,25 als compensatie voor geleden vermogensverlies en € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.

De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de bewindvoerster niet-ontvankelijk was in haar vorderingen. Dit verweer was gebaseerd op een eerdere regeling tussen partijen, waarin was overeengekomen dat er geen verdere procedures meer zouden worden gevoerd met betrekking tot de uitoefening van het bewind. De kantonrechter oordeelde dat de bewindvoerster niet vrij stond om de onderhavige procedure aanhangig te maken, omdat de regeling tussen partijen bindend was. De kantonrechter verklaarde de bewindvoerster niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelde haar in de proceskosten van de gedaagde partij.

De uitspraak benadrukt het belang van eerdere overeenkomsten en regelingen tussen partijen in het civiele recht, vooral in zaken die betrekking hebben op beschermingsbewind. De kantonrechter heeft de bewindvoerster in haar hoedanigheid als in het ongelijk gestelde partij aangemerkt, wat resulteerde in een veroordeling tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde partij.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6390360 \ CV EXPL 17-8220
Vonnis van de kantonrechter van 1 augustus 2018
in de zaak van:
[bewindvoerder] ,
wonende te [woonplaats bewindvoerder] , [adres bewindvoerder] ,
in haar hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder over het vermogen van [rechthebbende],
eisende partij,
gemachtigde mr. J.W.J. Schoonbrood,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R. Bosman.
Partijen worden hierna verder [adres bewindvoerder] en [gedaagde partij] genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2017,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 25 april 2012 zijn de goederen van [rechthebbende] , hierna verder te noemen rechthebbende, met ingang van 1 mei 2012 onder bewind gesteld en is [adres bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 15 oktober 2013 is [adres bewindvoerder] per 1 november 2013 als bewindvoerder ontslagen en is [gedaagde partij] met ingang van diezelfde datum benoemd tot bewindvoerder en mentor.
2.3.
Bij uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 februari 2014 is voormelde uitspraak van 15 oktober 2013 op het door [adres bewindvoerder] ingestelde hoger beroep bekrachtigd.
2.4.
Bij uitspraak van 16 januari 2015 heeft de Hoge Raad in het door [adres bewindvoerder] ingestelde beroep in cassatie voormelde uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 februari 2014 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, team toezicht, zittingsplaats Maastricht, d.d. 18 juni 2015 zijn [adres bewindvoerder] en rechthebbende niet-ontvankelijk verklaard in het door hen ingediend verzoek om [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van een door [adres bewindvoerder] begroot schadebedrag van € 14.637,50.
2.6.
Bij uitspraak van 1 september 2015 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de beschikking van de rechtbank Limburg van 15 oktober 2013 vernietigd voor zover [adres bewindvoerder] daarbij is ontslagen als bewindvoerder en [gedaagde partij] tot opvolgend bewindvoerder is benoemd en heeft opnieuw rechtdoende bepaald dat [adres bewindvoerder] met ingang van 15 september 2015 haar functie als bewindvoerder over de goederen van rechthebbende zal hernemen en [gedaagde partij] gelijktijdig als bewindvoerder en als mentor ontslagen.
2.7.
Bij uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch d.d. 31 maart 2016 is [adres bewindvoerder] niet-ontvankelijk verklaard in het door haar en namens rechthebbende tegen voormelde beschikking van 18 juni 2015 ingestelde hoger beroep.
2.8.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, team toezicht, zittingsplaats Maastricht, d.d. 21 juni 2017 is [adres bewindvoerder] ontvankelijk geacht in een door haar in haar hoedanigheid van bewindvoerder ingediend verzoek tot vaststelling van aansprakelijkheid van [gedaagde partij] voor de door rechthebbende geleden schade, doch is de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van een schadebedrag van € 12.267,86 afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[adres bewindvoerder] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 11.656,25 als compensatie voor geleden vermogensverlies en € 363,00 inclusief btw ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde partij] in de periode van 1 november 2013 tot en met 14 september 2015 bewindvoerder is geweest over de goederen die aan de dochter van [adres bewindvoerder] , de rechthebbende [rechthebbende] , toebehoren. Gebleken is dat betreffende het vermogen van rechthebbende tussen partijen inclusief de onderhavige procedure inmiddels zeven procedures zijn gevoerd. Daarvan is de onderhavige procedure de vierde procedure die door of namens [adres bewindvoerder] wordt gevoerd om te komen tot veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van een schadebedrag ter zake van het door haar gevoerde bewind. Aan de onderhavige vordering heeft [adres bewindvoerder] ten grondslag gelegd dat [gedaagde partij] in de periode dat zij bewindvoerder was sprake is geweest van door [gedaagde partij] gedane ongelegimiteerde betalingen en gemaakte kosten, die zijn gemaakt door nalatigheid van [gedaagde partij] om bijzondere bijstand te verkrijgen. De rechthebbende heeft daardoor aldus [adres bewindvoerder] een vermogensverlies geleden van in totaal € 11.656,25.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde partij] betreft het beroep op niet-ontvankelijkheid van [adres bewindvoerder] in haar vorderingen vanwege een tussen partijen getroffen regeling waardoor het [adres bewindvoerder] niet meer vrij staat de onderhavige procedure aanhangig te maken.
4.3.
Aan dit verweer heeft [gedaagde partij] ten grondslag gelegd dat partijen bij de mondelinge behandeling in de procedure bij de gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2015 een definitieve regeling hebben getroffen, zodat het [adres bewindvoerder] niet meer vrij staat de onderhavige procedure aanhangig te maken. Dit verweer is overigens ook reeds gevoerd in een aantal eerder tussen partijen gevoerde procedures. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft in haar uitspraak van 31 maart 2016 op het door [adres bewindvoerder] ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, team toezicht, van 18 juni 2015 overwogen dat partijen bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2015 hun onderlinge rechtsbetrekkingen nader hebben vastgesteld en daaraan uitvoering hebben gegeven, waardoor het [adres bewindvoerder] - aldus het hof - niet meer vrij stond een beroepschrift in te dienen tegen de beschikking van 18 jun 2015 en is [adres bewindvoerder] op grond daarvan niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Het proces-verbaal van de zitting bij het hof Arnhem-Leeuwarden is door partijen niet overgelegd, zodat de kantonrechter zal uitgaan van hetgeen het hof daarover in haar uitspraak heeft overwogen. Voor het beroep van [gedaagde partij] op de regeling tussen partijen is onder meer het navolgende in voormelde uitspraak overwogen:
  • "Het Hof stelt vast dat blijkens het proces-verbaal van de zitting van het hof Arnhem-Leeuwarden van 13 augustus 2015 de advocaat van [adres bewindvoerder] en de rechthebbende na schorsing van dit zitting aan het hof heeft kenbaar gemaakt dat partijen hun geschillen voor 95% door overleg tijdens de schorsing hadden opgelost."
  • De advocaat van [adres bewindvoerder] en de rechthebbende heeft vervolgens aan het hof ter zitting medegedeeld: "De overige procedures zullen worden ingetrokken. Wij als advocaten gaan dit na deze zitting vastleggen."
4.5.
In de onderhavige procedure heeft [gedaagde partij] niet dan wel niet gemotiveerd weersproken gesteld dat mr. Kok (haar voormalige gemachtigde) met mr. Schoonbrood (de gemachtigde van [adres bewindvoerder] ) de hoofdlijnen van de getroffen regeling zouden opnemen in een door mr. Schoonbrood op te stellen vaststellingsovereenkomst. Die regeling tussen partijen is (vet: kantonrechter)
door de gemachtigde van [adres bewindvoerder]vervolgens uitgewerkt en neergelegd in de op 14 augustus 2015 per e-mail aan de gemachtigde van [gedaagde partij] toegezonden concept-vaststellingsovereenkomst. Vastgesteld moet worden dat die overeenkomst weliswaar niet door partijen is ondertekend, doch de inhoud daarvan geeft duidelijk weer waarover partijen het tijdens de schorsing bij de behandeling van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 augustus 2015 en bij de mondelinge behandeling onder meer eens zijn geworden. Aan die regeling is aldus het hof in haar uitspraak van 31 maart 2016 door partijen ook uitvoering gegeven.
In die concept-vaststellingsovereenkomst is onder punt 2 het navolgende opgenomen:
"
Partijen verplichten zich, ook op termijn, dat ter zake de uitoefening van het bewind en mentorschap over [rechthebbende] geen verdere procedures tegen elkaar meer zullen worden gevoerd;"
4.6.
Ter onderbouwing van de door haar gestelde regeling heeft [gedaagde partij] voorts een brief overgelegd van haar toenmalige gemachtigde mr. Kok (prod. 4 cva) d.d. 22 oktober 2015 aan de opvolgend raadsman van [gedaagde partij] , mr. A.S. Graaf van Randwijck. In die brief is onder het kopje "Schorsing" vanaf 4.6 en verder de gang van zaken beschreven met betrekking tot de door [gedaagde partij] gestelde regeling. De inhoud van die brief is door [adres bewindvoerder] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat die brief in voldoende mate kan bijdragen aan de hierna vermelde conclusie.
4.7.
Het vorenstaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot de conclusie dat uitgegaan kan worden van de juistheid van de door [gedaagde partij] gestelde regeling, waarin partijen in artikel 2 zijn overeen gekomen dat zij ter zake van de uitoefening van het bewind en mentorschap over [rechthebbende] geen verdere procedures tegen elkaar meer zullen voeren. Door [adres bewindvoerder] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld noch zijn die gebleken om daarover anderszins te oordelen. Dit impliceert dat het [adres bewindvoerder] niet vrij stond om onderhavige procedure tegen [gedaagde partij] te voeren.
4.8.
Door [adres bewindvoerder] is geen (expliciet) beroep gedaan op het gezag van gewijsde van de beschikking van de kantonrechter, team toezicht, van 21 juni 2017, zodat de kantonrechter zich niet gebonden acht aan die beschikking. In dat verband is voorts van belang dat in die beschikking duidelijk sprake is van een misslag, nu twee van de drie gronden waarop [adres bewindvoerder] ontvankelijk werd geacht onjuist zijn. Immers is de concept-vaststellingsovereen-komst in tegenstelling tot hetgeen de kantonrechter heeft geoordeeld van ná de behandeling bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en niet van daarvoor (datum behandeling 13 augustus 2015, concept-vaststellingsovereenkomst op 14 augustus 2015 aan (gemachtigde van) [gedaagde partij] toegezonden) en is onder punt 2 van de concept-vaststellingsovereenkomst juist wel expliciet opgenomen dat partijen ter zake de uitoefening van het bewind en mentorschap over [rechthebbende] geen verdere procedures tegen elkaar meer zullen worden gevoerd. De kantonrechter acht zich derhalve vrij thans in afwijking van die beschikking te beslissen.
4.9.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig [adres bewindvoerder] toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.10.
[adres bewindvoerder] wordt in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van rechthebbende aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij in die hoedanigheid zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden ter zake salaris van de gemachtigde begroot op een bedrag van € 600,00 (2 x tarief € 300,00).
4.11.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.12.
De kantonrechter zal dit vonnis zoals gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [adres bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [rechthebbende] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
veroordeelt [adres bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [rechthebbende] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 600,00,
5.3.
veroordeelt [adres bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [rechthebbende] onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: TC
coll: