Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het op 14 juni 2018 ter griffie van de kant van [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] ontvangen verzoekschrift ex art. 7:681 BW met daaraan gekoppeld een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv in de zaak 18-56 met bijlagen 1 tot en met 4
- het op 4 juli 2018 ter griffie ontvangen zelfstandige verzoek van De Beyart dat strekt tot voorwaardelijke ontbinding (‘voor zover vereist’) van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:671b BW met bijlagen 1 tot en met 19 in de zaak 18-68
- een op 13 juli 2018 ter griffie ontvangen verweerschrift van De Beyart met bijlagen 1 en 2 in de zaak 18-56
- het op 17 juli 2018 ter griffie ontvangen verweerschrift met bijlage A in de zaak 18-68
- de op 18 juli 2018 van [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] ontvangen aanvullende bijlage B, relevant voor beide zaken
- de op 19 juli 2018 van De Beyart ontvangen aanvullende bijlagen 20 tot en met 27
- de op 20 juli 2018 van De Beyart ontvangen aanvullende bijlage 28
- de op verzoek van De Beyart genomen beslissing van de kantonrechter tot gevoegde behandeling van de beide zaken
- de mondelinge behandeling d.d. 24 juli 2018 ter gelegenheid waarvan namens [verzoekster, tevens verweerster in het tegenverzoek] en De Beyart pleitnota’s ingebracht zijn.
2.De feiten
“dat afwijkende situaties of gevaarlijke situaties door eenieder zo spoedig mogelijk (…) worden gemeld bij de leidinggevende.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 900,00(3 punten x € 300,00)