Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[verzoekster]
[verweerder]
1.De procedure
- het op 4 juni 2018 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen
- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 6 juli 2018
- een aanvullende bijlage van de zijde van [verzoekster] d.d. 11 juli 2018
- een faxbericht van de zijde van [verweerder] met een nadere reactie van [verweerder] op de aanvullende achtste bijlage van [verzoekster]
- de mondelinge behandeling van de zaak op 17 juli 2018, bij welke gelegenheid is afgesproken dat partijen nog nader overleg zullen voeren over een eventueel te treffen regeling en dat de twee laatstgenoemde aanvullende documentatie en reactie daarop buiten beschouwing zullen worden gelaten
- het bericht van partijen dat zij geen minnelijke regeling hebben kunnen treffen en om beschikking verzoeken.
2.De feiten
3.Het verzoek
- een gefixeerde vergoeding ex art 7:672 lid 10 BW ad € 2.970,00;
- een afzonderlijke schadevergoeding van € 12.397,70;
- een vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 928,68;
- de wettelijke rente (onduidelijk blijft over welke posten) vanaf de dag waarop [verweerder] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd tot aan de dag van voldoening;
- een vergoeding van de proceskosten,
4.De beoordeling
gehelewerving- en selectieprocedure, dus ook ten aanzien van de andere drie kandidaten. Belangrijker nog is dat [verzoekster] volstrekt niet onderbouwt op grond waarvan dergelijke kosten op [verweerder] verhaald zouden kunnen worden. Zij stelt slechts dat het handelen van [verweerder] ‘kwalificeert als wanprestatie ex artikel 6:74 BW’ en als in strijd met de zorgvuldigheidsnorm die uit art. 7:611 BW volgt (goed werknemerschap), doch zij werkt in het geheel niet uit waarom (een van) deze grondslagen tot een verplichting voor [verweerder] leidt om deze kosten aan haar te vergoeden. Niet gebleken is dat het handelen van [verweerder] (opzeggen) iets anders was dan simpelweg het uitoefenen van zijn (grondwettelijke) recht op vrije keuze van arbeid. Dat met het werven en selecteren van personeel kosten zijn gemoeid is een gegeven, doch die kosten vallen - in beginsel - gewoon onder het ondernemersrisico. Dat zulks in dit geval anders zou moeten zijn, is onvoldoende onderbouwd.
de vervangingvan [verweerder] . Dat [verzoekster] meent zelfs díe kosten op het bordje van [verweerder] neer te kunnen leggen, is misplaatst. Probeert [verzoekster] altijd de kosten van werving en selectie van een vervanger op een vertrekkende werknemer te verhalen? Deze vergoeding lijkt tegen beter weten in te zijn gevorderd.