ECLI:NL:RBLIM:2018:7254

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
7007909 CV EXPL 18-3765
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woonruimte wegens overlast en huurachterstand

In deze zaak heeft de stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg (hierna: LDH) een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die in een woonruimte verblijft die hij huurt van LDH. De vordering van LDH betreft de ontruiming van de woonruimte van de gedaagde, die volgens LDH ernstige overlast heeft veroorzaakt en een huurachterstand heeft laten ontstaan van € 1.771,37. LDH stelt dat de gedaagde sinds 2016 overlast heeft veroorzaakt vanuit zijn voormalige woonruimte en dat deze overlast ook vanuit de huidige woonruimte aanhoudt. LDH heeft de zorg aan de gedaagde stopgezet en de huurovereenkomst opgezegd, waarna de gedaagde werd gesommeerd de woning te verlaten. De gedaagde heeft hier echter geen gehoor aan gegeven.

Tijdens de procedure heeft de gedaagde betoogd dat LDH tekort is geschoten in zijn zorgplicht en dat hij beter begeleid had moeten worden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen en dat LDH de zorg- en huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de huurachterstand niet is betwist.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van LDH toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot ontruiming van de woonruimte binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7007909 26072018
Vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van 27 juli 2018
in de zaak van:
de stichting
STICHTING LEGER DES HEILS WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSZORG,
gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudend te 6211 EP Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.G. Bunge,
tegen:
[gedaagde],
wonend aan de [adres] te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. C.R.N. de Boer.
Partijen zullen hierna LDH en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding met acht producties
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 juli 2018 en de pleitnota van LDH,
  • de brief van LDH, ter griffie ontvangen op 25 juli 2018, waarin LDH vonnis vraagt.
1.2.
Vervolgens is de uitspraak van het vonnis op vandaag bepaald.

2.De vordering en de beoordeling

2.1.
LDH vordert – verkort weergegeven – ontruiming door [gedaagde] van de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] onder verbeurte van een dwangsom en veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de huurachterstand van € 1.771,37, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.2.
LDH stelt daartoe dat [gedaagde] ernstige overlast veroorzaakt en een huurachterstand heeft laten ontstaan en voert daartoe aan dat zij de woonruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats] huurt van Woningbouwvereniging Servatius (verder: Servatius) en in het kader van een zorg- en dienstverleningsovereenkomst met [gedaagde] sinds 15 december 2017 aan [gedaagde] verhuurt. Het gaat hier niet om een reguliere huurovereenkomst maar om een huurovereenkomst, gecombineerd met hulp en zorg die [gedaagde] nodig heeft, en het bestaan van de huurovereenkomst is afhankelijk van, en onlosmakelijk verbonden met, de duur van de zorg- en dienstverlening van LDH aan [gedaagde] .
Vanwege door [gedaagde] sinds 2016 (vanuit zijn voormalige woonruimte die hij op dezelfde basis als de huidige woonruimte van LDH huurde) veroorzaakte ernstige overlast die vanuit het huidige gehuurde en in de directe omgeving daarvan nog steeds aanhoudt en vanwege diens agressieve en dreigende gedrag jegens medewerkers van LDH, heeft LDH bij brief van 21 maart 2018 de zorg aan [gedaagde] stopgezet, de huurovereenkomst en daarmee het recht op bewoning opgezegd en [gedaagde] aangegeven dat hij de woonruimte per 4 april 2018 leeg en ontruimd diende op te leveren. Aangezien [gedaagde] daar geen gehoor aan heeft gegeven en zonder recht of titel in de woning verbleef, heeft LDH hem bij brieven van 19 april en 25 april 2018 wederom gesommeerd om de woning te verlaten en hem daartoe een termijn tot uiterlijk 11 mei 2018 gegeven. Nu [gedaagde] daar ook geen gehoor aan heeft gegeven en bovendien tot en met juni 2018 een huurachterstand van € 1.771,37 heeft laten ontstaan, heeft LDH hem in deze procedure betrokken.
2.3.
[gedaagde] stelt dat LDH actiever had dienen op te treden bij het incident tussen hem en haar medewerker. Er bestaat geen klik met die medewerker, aldus [gedaagde] . Hij weet dat het lastig is om met hem te communiceren en dat zijn gedrag bijgeschaafd dient te worden maar LDH had hem beter en intensiever moeten begeleiden. De door LDH voorgestelde dag- en nachtopvang met zorg op maat, als opmaat naar een andere woning, ziet hij niet zitten. Hij betwist de hoogte van de huurachterstand (zie ook hieronder).
2.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft zijn stellingen dat LDH te kort is geschoten in zijn zorgplicht jegens hem en dat LDH deze zorg daarom niet stop had mogen zetten waarmee tevens de daaraan gelieerde huurovereenkomst is beëindigd, onvoldoende onderbouwd. Dat leidt tot het voorshands oordeel dat LDH de zorg- en huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd waaruit volgt dat [gedaagde] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.
2.5.
De stelling van [gedaagde] dat een beetje overlast niet valt uit te sluiten aangezien hij een patiënt is, kan hem niet baten. Een beetje overlast leidt er al toe dat [gedaagde] zich niet als goed huurder gedraagt. In samenhang bezien met de door [gedaagde] onvoldoende weersproken gelaten verklaring van Servatius (productie 5 bij dagvaarding) waarin onder meer de frequentie, de aard, de omvang van de overlast en de beleving ervan door de buurt (waarvan [gedaagde] vindt dat die tegen hem samenspant, zonder daarvoor bewijs te leveren) gedetailleerd is weergegeven, acht de voorzieningenrechter de kans reëel dat de bodemrechter in een eventueel door LDH te entameren procedure eveneens tot het oordeel komt dat de door [gedaagde] veroorzaakte overlast voldoende vaststaat.
2.6.
Los daarvan heeft [gedaagde] de gestelde huurachterstand van ruim drie maanden
- [gedaagde] stelt enkel dat die niet € 1.771,37 doch € 1.330,00 bedraagt, zonder betalingsbewijzen te tonen die zijn stelling aannemelijk maken - onvoldoende weersproken. Ook de enkele huurachterstand leidt tot toewijzing van de gevorderde ontruiming en verder tot betaling van de huurachterstand.
2.7.
Het deel van de vordering dat ertoe strekt dat [gedaagde] ook wordt veroordeeld de woonruimte in de staat te brengen waarin hij deze heeft ontvangen bij de aanvang van de huurovereenkomst, wordt bij gebrek aan feitelijke en juridische onderbouwing afgewezen.
2.8.
Ook de gevorderde dwangsom wordt bij gebrek aan belang daarbij afgewezen, nu LDH de ontruiming zelf kan afdwingen met dit vonnis, desnoods tegen de zin in van [gedaagde] en met behulp van de sterke arm van politie en justitie.
2.9.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van LDH worden tot de uitspraak van dit vonnis begroot op:
- dagvaardingsexploot € 99,91
- griffierecht € 476,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 1.175,91.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] :
- om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] met al het zijne en de zijnen en al diegenen die van zijnentwege de woning occuperen, geheel te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van LDH te stellen;
- om aan LDH de achterstallige huurpenningen, berekend tot en met juni 2018, van
€ 1.771,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldagen van de respectieve termijnen tot de dag van de algehele betaling, te betalen;
- om aan LDH de tot aan dit vonnis aan de zijde van LDH gerezen proceskosten van
€ 1.175,91 te betalen;
3.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
Type: YT