ECLI:NL:RBLIM:2018:7104

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
04 6038679 CV EXPL 17-4870
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige zorgpremies en eigen bijdrage zorgkostenverzekering

In deze zaak vordert de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V., gevestigd te Arnhem, betaling van achterstallige zorgpremies en eigen bijdrage zorgkostenverzekering van de gedaagde partij. De vordering betreft een bedrag van € 7.667,38, vermeerderd met rente en kosten, en is gebaseerd op een ziektekostenverzekering die de gedaagde partij bij de eisende partij heeft afgesloten. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en stelt dat hij tot 29 oktober 2010 in het buitenland heeft gewoond en daarom geen premies verschuldigd is. Tevens betwist hij de onderbouwing van de vordering, omdat de eisende partij geen gespecificeerde facturen heeft overgelegd.

De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bevolen, die op 27 februari 2018 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie zijn de standpunten van beide partijen uitvoerig besproken. De gedaagde partij heeft toestemming verleend aan de eisende partij om nota's en declaraties van zorgverleners op te vragen. De eisende partij heeft vervolgens bewijsstukken overgelegd, maar kon niet alle gevraagde informatie reproduceren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij de vordering voor de periode vóór 8 oktober 2010 niet voldoende heeft onderbouwd, terwijl de vordering voor de periode vanaf 8 oktober 2010 wel met bewijsstukken is gestaafd.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering slechts gedeeltelijk toegewezen en de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 2.356,55, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.W. Rijksen op 25 juli 2018 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6038679 \ CV EXPL 17-4870
Vonnis van de kantonrechter van 25 juli 2018
in de zaak van:
de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor Van Arkel,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.N. van Geenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek tevens akte vermindering van eis
  • de conclusie van dupliek
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de op 27 februari 2018 gehouden comparitie van partijen
  • de akte van eisende partij
  • de antwoordakte van gedaagde partij.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft bij eisende partij een ziektekostenverzekering afgesloten.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 7.667,38, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij vordert betaling van onbetaald gebleven premies over de periode van 16 juli 2008 tot en met juli 2013. Voor de periode 29 oktober 2010 tot en met 25 april 2011 houdt eisende partij rekening met een premievrijstelling wegens detentie van gedaagde partij.
4.2.
Gedaagde partij stelt zich op het standpunt dat hij tot 29 oktober 2010 in het buitenland heeft gewoond en uit dien hoofde geen verzekeringspremie is verschuldigd. Daarnaast stelt gedaagde partij dat de vordering onvoldoende wordt onderbouwd nu geen gespecificeerde facturen in geding worden gebracht door eisende partij en eisende partij volstaat met onduidelijke algemene overzichten.
4.3.
Gelet op de tegengestelde standpunten van partijen heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bevolen die op 27 februari 2018 heeft plaats gevonden. Tijdens die comparitie is uitvoerig bij de standpunten van partijen stil gestaan. Partijen hebben tijdens deze comparitie afgesproken dat gedaagde partij aan eisende partij toestemming verleent om nota’s en declaraties van de zorgverleners op te vragen en over te leggen in deze procedure. Partijen spreken verder af dat eisende partij ter rolle van 28 maart 2018 een akte zal nemen en vergoedingsoverzichten zal overleggen waaruit blijkt dat gedaagde partij gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse zorgvoorzieningen. Gedaagde partij zal eveneens ter rolle van 28 maart 2018 bij akte betalingsbewijzen in geding brengen van de door hem gestelde betalingen. Waarbij partijen elk nog een termijn van vier weken krijgen voor een antwoordconclusie. Ter rolle van 28 maart 2018 heeft gedaagde partij afgezien van het nemen van een akte. Eisende partij heeft bij akte van 25 april 2018 de vergoedingsoverzichten vanaf 8 oktober 2010 in geding gebracht en stelt dat zij de overzichten tot en met 6 augustus 2010 niet meer kan reproduceren. Gedaagde partij stelt bij antwoordakte dat hij de mondzorgkosten altijd zelf heeft betaald en, nu de eerste zorgkosten eerst betrekking hebben op verleende zorg vanaf oktober 2010 zijn standpunt ondersteunt wordt dat hij voor die tijd in het buitenland verbleef en dus geen premie is verschuldigd.
4.4.
Nu gedaagde partij nalaat enig bewijs van zijn blote stelling bij te brengen dat delen van de vordering en onder andere alle mondzorgkosten door hem zelf zijn betaald moet het blote verweer van gedaagde partij dat hij een deel van de vordering al betaald heeft als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd. De gevorderde kosten betrekking hebbende op de periode vanaf 8 oktober 2010 worden ook met stukken gestaafd door eisende partij zodat dit deel van de vordering als onvoldoende gemotiveerd betwist voor toewijzing gereed ligt. Uit productie 15 overgelegd bij de akte van 256 april 2018 van eisende partij blijkt dat dit gaat om een bedrag van € 2.356,55. Nu eisende partij de vordering wat betreft de periode voor 8 oktober 2010 niet met bewijsstukken kan staven, zij stelt immers dat zij deze vergoedingsoverzichten niet meer kan reproduceren, zal dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.5.
Nu de vordering slechts gedeeltelijk wordt toegewezen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.6.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 2.356,55, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke betalingsvervaldatum tot de dag van volledige betaling,
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: