In deze zaak vordert de naamloze vennootschap VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V., gevestigd te Arnhem, betaling van achterstallige zorgpremies en eigen bijdrage zorgkostenverzekering van de gedaagde partij. De vordering betreft een bedrag van € 7.667,38, vermeerderd met rente en kosten, en is gebaseerd op een ziektekostenverzekering die de gedaagde partij bij de eisende partij heeft afgesloten. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en stelt dat hij tot 29 oktober 2010 in het buitenland heeft gewoond en daarom geen premies verschuldigd is. Tevens betwist hij de onderbouwing van de vordering, omdat de eisende partij geen gespecificeerde facturen heeft overgelegd.
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bevolen, die op 27 februari 2018 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie zijn de standpunten van beide partijen uitvoerig besproken. De gedaagde partij heeft toestemming verleend aan de eisende partij om nota's en declaraties van zorgverleners op te vragen. De eisende partij heeft vervolgens bewijsstukken overgelegd, maar kon niet alle gevraagde informatie reproduceren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij de vordering voor de periode vóór 8 oktober 2010 niet voldoende heeft onderbouwd, terwijl de vordering voor de periode vanaf 8 oktober 2010 wel met bewijsstukken is gestaafd.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering slechts gedeeltelijk toegewezen en de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 2.356,55, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.W. Rijksen op 25 juli 2018 en is uitvoerbaar bij voorraad.