3.3Het oordeel van de rechtbank
Aangifte van het slachtoffer
Op 7 december is door [slachtoffer] aangiftegedaan tegen de bestuurder van een bestelbusje na een verkeersruzie.
Hij heeft verklaard dat hij die dag op zijn bromfiets over de John F. Kennedylaan te Heerlen in de richting van de Heerlerbaan reed. Achter hem reed een grijs bestelbusje. Direct nadat hij de rotonde, net voorbij het tankstation gelegen, gepasseerd was, hoorde hij getoeter. In zijn achteruitkijkspiegel zag hij dat het grijze bestelbusje vlak achter hem reed, op twee of drie meter afstand. De bestuurder van het bestelbusje knipperde met groot licht naar hem, kennelijk omdat hij wilde dat [slachtoffer] aan de kant ging. Daarvoor was echter op dat moment geen ruimte. Om dat aan te geven heeft [slachtoffer] zijn linkerhand in de lucht gestoken. Op hetzelfde moment zag hij dat het bestelbusje harder ging rijden, terwijl zijn eigen snelheid op dat moment ongeveer 45 km/h moet zijn geweest. Het busje kwam dichterbij en hij voelde een klap tegen de achterkant van zijn bromfiets. Daardoor begon zijn bromfiets te slingeren en daar schrok hij erg van, maar het lukte hem om snel weer de controle over de bromfiets terug te krijgen. Op dat moment werd de weg breder en is hij aan de kant gegaan om het busje te laten passeren. Het busje passeerde hem aan de linkerkant met hoge snelheid en raakte daarbij de linker achteruitkijkspiegel van de bromfiets. [slachtoffer] schrok opnieuw, maar was ook boos omdat hij nu voor de tweede keer aangereden werd. In zijn boosheid heeft hij toen met zijn linkerbeen tegen het busje geschopt. De bestuurder van het bestelbusje stuurde daarop naar rechts, scherp richting stoeprand, kennelijk om hem af te snijden. [slachtoffer] moest vol in de rem om een aanrijding te voorkomen. De bestuurder stapte uit het busje, kwam op hem af lopen en zei: “Tegen mijn auto schoppen!”. De man pakte [slachtoffer] met zijn linkerhand bij de kinbescherming van de helm. De man sloeg hem door het geopende vizier vier of vijfmaal met zijn rechtervuist. [slachtoffer] voelde hierdoor pijn aan zijn gezicht. Door zijn helm kon de man hem echter niet goed raken. De man had de kinbescherming nog steeds vast, toen hij met zijn rechterhand naar de bromfietssleutels reikte en de sleutels uit het contact haalde. De man liep daarop terug naar zijn bestelbusje en stapte in. Op dat moment is [slachtoffer] rechts om het busje heen gelopen en heeft op de voorruit geslagen. Daarbij heeft hij naar de man geroepen dat die zijn sleutels moest teruggeven. De man deed echter zijn portier dicht, kennelijk om weg te rijden. [slachtoffer] heeft het portier toen weer geopend. Op het moment dat hij het portier opende, zag en voelde hij dat het busje fors optrok en met grote snelheid wegreed. Hij voelde dat hij door het busje werd meegesleurd en durfde het portier niet meer los te laten. Hij was bang dat hij dan onder de wielen van het busje terecht zou komen, omdat dit busje een lange bocht naar links nam of, gezien de snelheid, fikse verwondingen zou oplopen. Hij was op dat moment doodsbang. Terwijl hij door het busje werd meegesleept, voelde hij dat zijn rechterbeen over het asfalt sleepte en daardoor voelde hij enorme pijn aan zijn been. Het lukte hem niet om zijn been van het asfalt te trekken. Hij had al zijn kracht nodig om zich aan het portier vast te houden om te voorkomen dat hij zou vallen. Tijdens het meeslepen, riep de bestuurder meermalen dat hij moest los laten. Hij voelde dat het busje harder dan 50 km/h per uur reed. [slachtoffer] relateert dat aan de snelheid die hij normaal gesproken zelf rijdt op zijn bromfiets. Nadat hij ongeveer 400 tot 500 meter door het busje was meegesleept, zag hij een lichtkleurige personenauto voor het busje rijden. Die auto remde af en stuurde naar links, kennelijk om het busje tot stoppen te dwingen. Het busje remde toen inderdaad fors af en kwam tot stilstand. [slachtoffer] is toen opgestaan en heeft het bestuurdersportier geopend om zijn sleutels terug te pakken. De bestuurder had deze sleutels nog in zijn rechterhand en probeerde [slachtoffer] met zijn linkerhand weg te duwen. De man gooide zijn sleutelbos naar buiten. [slachtoffer] is naar zijn sleutels toegelopen, waarop de man wegreed in de richting van de Heerlerbaan. Later bleek de sleutel van de bromfiets niet meer aan de sleutelbos te zitten.
[slachtoffer] heeft als gevolg van het incident schaafwonden opgelopen aan zijn rechterbeen en rechterbil. Zijn schoenen en zijn broek zijn kapot geschuurd en er zit een gat in zijn rugzak.
Ten slotte geeft [slachtoffer] aan dat zich vier getuigen bij hem hebben gemeld:
- [getuige 1] , zijnde de persoon die het busje tot stilstand heeft gedwongen;
- [getuige 2] ;
- [getuige 3] ;
- [getuige 4] .
Getuigenverklaringen
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 7 december 2016 over de John F. Kennedylaan te Heerlen reed in de richting van de Heerlerbaan, toen hij moest stoppen. Voor hem stonden namelijk vijf auto’s stil, die om een busje heen reden. Eenmaal achter het busje, zag hij twee mannen naast de bus staan. Een van hen stond bij een scooter. Gelet op handgebaren hadden de mannen een agressief gesprek. Hij zag dat een van de mannen iets bij de scooter van de andere man pakte. Met hetgeen hij gepakt had, liep de man naar de bus en stapte in. [getuige 1] zag dat de man van de scooter hem naliep en het portier opende. Vervolgens zag hij dat bus vol gas op trok en begin te rijden met een behoorlijke snelheid, zeker 30 kilometer per uur. Hij zag ook dat de man van de scooter het portier nog vast had en dat de man werd meegesleurd door de bus, waarbij hij met zijn schoenen en knieën over de grond schuurde. [getuige 1] schrok, gaf groot licht en claxonneerde. Na zeker 200 meter stopte de bus en kon de man loslaten. [getuige 1] is direct uitgestapt en zag dat de man het portier los liet. Hij is naar de bus toegelopen en heeft gezegd dat hij het niet normaal vond: Je kunt toch niet zomaar blijven rijden als iemand aan je bus hangt. De bestuurder antwoordde daarop dat hij dan maar niet tegen zijn bus moest trappen. Hij zag dat de bestuurder iets in de struiken weggooide en toen wegreed.
Ook de getuige [getuige 2] heeft het incident gezien en verklaarde dat haar opviel dat de chauffeur van het busje erg agressief was en de jongen sloeg en duwde. Ze zag hoe de chauffeur opeens in zijn busje sprong en wegreed en dat de jongen zich toen aan de bus vastklampte. Ze schat de snelheid van het busje op 30 tot 40 kilometer per uur; het was beslist niet stapvoets. Na ongeveer 200 tot 300 meter te hebben gereden, dwong een andere auto de chauffeur van het busje om te stoppen. De chauffeur van het busje probeerde de jongen uit zijn auto te houden en gooide op enig moment sleutels naar buiten. Daarna is hij snel weggereden.
De getuige [getuige 4] heeft ook verklaard dat hij gezien heeft dat de bestuurder van een auto de scooterrijder vastpakte en hem enkele malen sloeg. Hij zag dat de scooterrijder zijn helm nog op had en hij zag dat de andere man hem met een vuist door het vizier probeerde te raken. Hij zag dat de man vervolgens de sleutels van de scooter afhaalde en met die sleutels in de auto stapte. De man reed weg en de scooterrijder bleef aan de auto vasthangen, waardoor hij over een heel stuk werd meegesleurd met een snelheid van ongeveer 50 tot 60 kilometer per uur.
In het aanvullend verhoor van [slachtoffer] blijkt dat zich ook nog een getuige bij hem heeft gemeld, die een filmpje heeft gemaakt van het meesleuren door het bestelbusje. Het betreft [getuige 5] .
Die getuige heeft verklaard dat hij heeft gezien hoe een scooter iets rechts van een bestelbusje reed en dat hij hoorde en zag dat de bestuurder aan het toeteren was en met zijn verlichting knipperde. Hij zag dat de bestuurder van het busje harder ging rijden en dat het leek alsof de scooter door het busje werd aangereden. Hij zag dat de scooterrijder zijn scooter weer onder controle kreeg en verder reed. Direct daarop zag hij dat het busje de scooter inhaalde en dat de bestuurder zijn busje voor de scooter gooide. Hierop moest de scooterrijder hard remmen. Hij zag dat de bestuurder van het busje uitstapte en dat de twee wild naar elkaar gebaarden. De bestuurder van het busje sloeg meermalen in de richting van de scooterrijder, ongeveer vier keer. Hij zag dat de bestuurder van het busje vervolgens iets wegpakte bij de scooter en dat hij hierop terug naar zijn busje liep en instapte. De scooterrijder liep richting het bestuurdersportier van het busje en opende dit. Op dat moment trok het busje op en reed weg. Dat moment van wegrijden heeft hij gefilmd met zijn telefoon. Hij schat dat het busje ongeveer 30 kilometer per uur reed en vervolgens versnelde naar 50 of 60 kilometer per uur. De scooterrijder werd over een afstand van 300 tot 400 meter meegesleurd.
Via social media heeft zich ten slotte ook nog de getuige [getuige 6] bij [slachtoffer] gemeld.
Hij heeft verklaard dat hij achter de twee betrokken voertuigen fietste. Hij zag dat de bestuurder van het busje agressief reed en met de voorkant van zijn bus tegen de achterkant van de scooter reed. De bestuurder van het busje probeerde de scooter meermalen klem te rijden. De scooter werd toen ingehaald door het busje en daarbij werd de spiegel van de scooter af gereden. Toen het busje stopte, zag hij dat de bestuurder uitstapte en in de richting van de scooter liep. De bestuurder van het busje schreeuwde dat de scooterrijder van de weg af moest en normaal moest doen. Er ontstond ruzie en hij zag dat de man de scooterrijder ongeveer vier keer sloeg. De man liep naar de scooter en pakte de sleutel uit het contact. Hij liep terug naar zijn bus en stapte in. [getuige 6] zag dat de scooterrijder toen op de motorkap sprong en een aantal keren op de voorruit sloeg. Hij zag dat de scooterrijder naar de deur van de bestuurder liep en het portier vasthield. Hij zag en hoorde dat het busje vol optrok en dat de scooterrijder werd meegesleurd. De snelheid schat hij op 60 tot 70 kilometer per uur. Doordat een taxi voor het busje stopte, moest de chauffeur stoppen. Toen was de jongen ongeveer 400 tot 500 meter meegesleurd.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] heeft klem gereden, omdat deze tegen zijn busje had geschopt. Daarvoor gedroeg [slachtoffer] zich al irritant in het verkeer. De verdachte wilde verhaal halen en de identiteit van [slachtoffer] weten. Toen [slachtoffer] dreigde weg te rijden, heeft hij de sleutels uit het contactslot van de scooter gehaald. Hij heeft verklaard dat hij vervolgens zag dat [slachtoffer] naar zijn auto rende en daar op de motorkap en de voorruit begon te slaan. Omdat zijn dochters nog in de auto zaten, maakte zich paniek van hem meester. Hij is ook naar de auto gerend en wilde zo snel mogelijk weg. Op het moment dat hij weg wilde rijden, probeerde [slachtoffer] zijn deur open te trekken. Hij is toen weggereden en heeft afwisselend snel en langzaam gereden. Volgens de dochter van de verdachte was dit nooit harder dan stapvoets, maar op de camerabeelden van [getuige 5] die hij heeft bekeken, heeft de verdachte gezien dat dit niet zo is. De verdachte wilde naar eigen zeggen dat [slachtoffer] los liet, zodat hij weg kon. Toen hij door had dat hij de sleutels nog had, is hij gestopt en heeft de sleutels in de middenberm gegooid. Toen kon hij wegrijden. Later bleek de scootersleutel nog in zijn auto te liggen. Hij ontkent dat hij tot tweemaal toe tegen de scooterrijder is aangereden en kan zich niet herinneren dat hij de scooterrijder heeft geslagen.
Geloofwaardigheid van de verklaring van de verdachte
De verdachte doet het in zijn verklaring voorkomen alsof de agressie van [slachtoffer] uit kwam en hij zichzelf en zijn dochters hiertegen slechts wilde beschermen.
Die verklaring van de verdachte wordt echter tegengesproken door de aangifte en ook door de objectieve getuigen. De verschillende getuigen verklaren allen over de agressieve rijstijl van de verdachte, over het klemrijden en het meermalen slaan van de scooterrijder en het vervolgens wegpakken van de sleutels. Verschillende getuigen bevestigen ook het relaas van aangever dat de verdachte, nadat hij de scootersleutels had afgepakt, naar zijn auto is gelopen en wilde wegrijden en dat [slachtoffer] verdachte is gevolgd naar de auto in plaats van andersom. Het verhaal over de bij de verdachte ontstane paniek, kan de rechtbank dan ook niet plaatsen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer] geloofwaardig en stelt zij op basis van die verklaring, in combinatie met de getuigenverklaringen, de feitelijke toedracht vast.
Kwalificatie van het handelen van de verdachte
Feit 1
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verdachte met zijn handelingen de bedoeling had om [slachtoffer] te doden of zwaar te verwonden. Een dergelijke bedoeling heeft de rechtbank op basis van het dossier niet kunnen vaststellen.
Ook als de intentie van de verdachte niet gericht is geweest op het toebrengen van dodelijk dan wel zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , dan nog kunnen sommige handelingen echter toch dusdanig gevaarzettend zijn dat alleen al in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit het rijgedrag van de verdachte blijkt van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] .
Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank eerst vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] gedood kon worden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de concrete handelingen van de verdachte. Vervolgens moet zij vaststellen of verdachte deze kans dan op de koop toe heeft genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen. Dat laatste is een zeer belangrijke kanttekening.
Het betekent dat de rechtbank - achteraf - vast moet stellen of er daadwerkelijk een kans was dat [slachtoffer] levensgevaarlijk of zwaar gewond kon raken. Dit is een heel objectieve en feitelijke benadering, die mogelijk geen recht doet aan het gevoel dat [slachtoffer] heeft gehad en dat hij omschreven heeft als doodsangst. Van de rechtbank wordt echter verwacht dat zij op basis van objectieve feiten oordeelt en niet op basis van gevoelens.
Wat we weten is dat [slachtoffer] het portier vast had van de bestelbus van de verdachte en dat de verdachte toen is opgetrokken en een stuk heeft gereden, waardoor [slachtoffer] zich gedwongen voelde om het portier te blijven vasthouden. Maar was deze situatie nu zodanig dat [slachtoffer] het leven zouden hebben gelaten of zwaar lichamelijk letsel had opgelopen als hij het portier had losgelaten? Naar het oordeel van de rechtbank bestond er een aanmerkelijk te achten kans dat [slachtoffer] het portier had moeten loslaten. Het vereist namelijk een behoorlijke krachtinspanning om je aan je armen aan een portier op te trekken en deze lichaamshouding gedurende enige tijd vol te houden. En het uithoudingsvermogen van [slachtoffer] is inderdaad enige tijd op de proef gesteld. Uit de verklaringen van de aangever en de verschillende getuigen, leidt de rechtbank af dat de verdachte minimaal een afstand van 200 meter heeft afgelegd met een snelheid van minimaal 30 kilometer per uur. Bovendien blijkt uit de getuigenverklaringen dat een andere auto de verdachte tot stoppen heeft gedwongen, waarna [slachtoffer] zich in veiligheid kon brengen. De verdachte lijkt dus niet, zoals hij zelf zegt, uit zichzelf te zijn gestopt.
Om te beoordelen hoe groot de kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel was geweest als [slachtoffer] eerder los had gelaten of los had moeten laten, kijkt de rechtbank naar de situatie ter plaatse zoals bijvoorbeeld de weginrichting en aanwezige obstakels ter plaatse, waarmee [slachtoffer] in botsing had kunnen komen.
Gelet op voornoemd kader van de Hoge Raad, is de rechtbank van oordeel dat zij te weinig weet van de feitelijke omstandigheden om objectief te kunnen vast stellen dat er een grote kans was dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen. Hij droeg een helm en de weghelft waarover de verdachte reed, blijkt door een middenberm te zijn afgescheiden van het tegemoetkomend verkeer op de andere weghelft. Ook het risico dat [slachtoffer] onder de bestelauto terecht zou komen met vitale delen van zijn lichaam, kan niet objectief ingeschat worden.
Voor het tenlastegelegde onder feit 1 primair moet daarom vrijspraak volgen.
De rechtbank komt tot een andere conclusie met betrekking tot het risico op zwaar lichamelijk letsel. Daarop was de kans namelijk wel aanmerkelijk.
De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte met een snelheid van minimaal 30 kilometer per uur reed en soms harder. Bovendien reed hij op korte afstand van de middenberm. Als [slachtoffer] het portier tijdens het rijden had moeten loslaten, dan was hij ongecontroleerd op het asfalt terecht gekomen. Of het vervolgens bij een harde botsing met het asfalt of de stoeprand van de middenberm was gebleven of dat de verdachte onder de auto terecht was gekomen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet veel uit. In beide situaties acht zij namelijk in ieder geval de kans op zware botbreuken in bijvoorbeeld benen of rug aanmerkelijk. Beenbreuken of rugletsel vergen beide vaak langdurig herstel, waardoor dergelijk letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust op de koop heeft toegenomen. De rechtbank vindt van wel, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van de verdachte. Hij heeft er bewust voor gekozen om te gaan rijden en met aanzienlijke snelheid te blijven rijden, terwijl [slachtoffer] zich aan zijn portier had vastgeklampt en met zijn knieën over het asfalt scheerde. Het gevaar van die situatie moet voor de verdachte, net als voor ieder ander weldenkend mens, duidelijk zijn geweest. De verdachte riep echter tijdens het rijden naar [slachtoffer] dat hij los moest laten.
De rechtbank acht daarmee het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op basis van het hiervoor omschreven feitenrelaas, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de sleutels van [slachtoffer] heeft afgepakt en hiermee in zijn bestelbus is gestapt. Toen [slachtoffer] vervolgens achter zijn sleutels aankwam, weigerde de verdachte kennelijk om die sleutels af te geven en is zelfs met zijn bestelbus gaan rijden. Dit past niet bij de verklaring van de verdachte dat hij enkel wilde voorkomen dat [slachtoffer] er vandoor zou gaan, want dan was hij niet met die sleutels van [slachtoffer] weggelopen en in zijn eigen auto gestapt. Bovendien heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij nog helemaal niet naar eventuele schade van het busje had gekeken. Door op deze manier te handelen, heeft de verdachte zich na toe-eigening van de sleutels juist als heer en meester over de sleutels gedragen. Daarmee is aan de vereisten voor diefstal voldaan. Hoewel uit de aangifte en de getuigenverklaringen blijkt dat de verdachte [slachtoffer] meermalen heeft geslagen voordat hij de sleutels afpakte, blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat hij dit geweld heeft gepleegd met de bedoeling om de sleutels te kunnen afpakken. Vanwege het ontbreken van dat verband, acht de rechtbank enkel de diefstal van de sleutels bewezen en niet voorafgaand geweld met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken.