ECLI:NL:RBLIM:2018:6989

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
20 juli 2018
Zaaknummer
6948399 \ cv expl 18-3387
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning na overlijden van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woongoed 2-Duizend en een gedaagde partij die zonder recht of titel in een woning verblijft. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. A. Schmidt, vorderde ontruiming van de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij], waar de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. D. Dronkers, sinds 6 februari 2018 verblijft na het overlijden van de huurder, mevrouw [X]. De gedaagde partij had een verzoek tot medehuurderschap en een verzoek tot inwoning ingediend, maar beide verzoeken werden door de eisende partij afgewezen.

De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien de gedaagde partij zonder recht of titel in de woning verbleef. De gedaagde partij voerde aan dat er toezeggingen waren gedaan door de eisende partij en dat haar belang bij het behoud van de woonruimte zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de eisende partij. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde partij niet voldeed aan de voorwaarden voor voortzetting van de huur en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was.

De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en een schadevergoeding van € 430,42 per maand te betalen voor het onrechtmatig gebruik van de woning, alsook de proceskosten te vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moet voldoen aan de ontruiming, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6948399 \ CV EXPL 18-3387
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 11 juli 2018
in de zaak van:
de stichting STICHTING WOONGOED 2-DUIZEND,
gevestigd te Reuver, gemeente Beesel,
eisende partij,
gemachtigde mr. A. Schmidt,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. D. Dronkers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de door gedaagde partij in het geding gebrachte producties;
  • de door eisende partij in het geding gebrachte nadere producties;
- de op 27 juni 2018 gehouden mondelinge behandeling;
- de overgelegde pleitnota’s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij verhuurde aan mevrouw [X] de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] . [X] is op [overlijdensdag] 2018 overleden. Gedaagde partij is op 6 februari 2018 gaan inwonen bij haar grootmoeder mevrouw [X] . Gedaagde partij heeft op 6 februari 2018 haar verhuizing van de [adres oude huurwoning gedaagde partij] naar de [adres gedaagde partij] aan de gemeente doorgegeven. Op 8 februari 2018 heeft gedaagde partij een aanvraag tot medehuurderschap van de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] ingediend bij eisende partij. Dit verzoek is door eisende partij afgewezen. Vervolgens heeft gedaagde partij op 22 februari 2018 bij eisende partij een verzoek tot inwoning bij [X] ingediend. Eisende partij heeft op 23 februari 2018 het verzoek om inwoning afgewezen. Gedaagde partij verblijft sedert 8 februari 2018 in de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] .

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot ontruiming van de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] met veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 430,42 per maand als schadevergoeding voor het onrechtmatig gebruik van deze woning, vanaf 12 februari 2018 tot aan de datum van ontruiming van deze woning, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat eisende partij voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde heeft. Het door eisende partij gestelde onrechtmatige gebruik van de woning belet, in geval dit komt vast te staan, eisende partij in haar eigendomsrecht hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter op zich reeds een voldoende spoedeisend belang met zich brengt.
4.2.
Gedaagde partij is in verband met de hulpbehoevendheid van haar grootmoeder, mevrouw [X] , bij [X] gaan inwonen. Gedaagde partij heeft de huur van haar eigen woning opgezegd en is per 6 februari 2018 bij haar grootmoeder gaan inwonen. Een verzoek tot medehuurderschap is afgewezen en een verzoek tot inwoning is eveneens afgewezen. Mevrouw [X] was toen inmiddels overleden. Gedaagde partij beroept zich er op dat zijdens eisende partij toezeggingen zijn gedaan dat het wel goed zou komen en dat kort gezegd werd voorgespiegeld dat het verzoek om inwoning slechts een formaliteit betrof en zo spoedig mogelijk goedgekeurd zou worden. Gedaagde partij is van mening dat haar zwaarwegend belang van behoud van woonruimte mede verband houdend met haar medische complicaties van chronische migraine dient te prevaleren boven het belang van eisende partij bij ontruiming van de woning. Daarbij komt dat volgens gedaagde partij er nog geen concrete plannen zijn over de bestemming van de woning bij ontruiming en dus elk spoedeisend belang bij eisende partij ontbreekt. Gedaagde partij wijst in dit verband op de rechtspraak op dit punt van de rechtbanken te Amsterdam, Overijssel en Gelderland.
4.3.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij zonder recht of titel in de woning verblijft. Door het overlijden van mevrouw [X] is de huurovereenkomst overgegaan op de erfgenamen en die hebben de huurovereenkomst per 1 mei 2018 opgezegd. Eisende partij betwist uitdrukkelijk dat er toezeggingen zijn gedaan die zij thans gestand zou moeten doen. Eisende partij stelt dat zij slechts met gedaagde partij heeft meegedacht over de mogelijkheden om de wens van gedaagde partij, haar grootmoeder in haar eigen (huur)woning te verzorgen, te realiseren. Daar is het volgens eisende partij bij gebleven. Eisende partij wijst er op dat zij na het overlijden van [X] aan gedaagde partij haar oude huurwoning aan de [adres oude huurwoning gedaagde partij] te [plaats oude huurwoning gedaagde partij] weer heeft aangeboden maar gedaagde partij deze woning en ook nog tenminste drie andere passende woonruimtes heeft afgewezen. Eisende partij wijst er op dat gedaagde partij, gezien haar gezinssamenstelling, niet in aanmerking komt voor de woning waarin zij thans onrechtmatig verblijft.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de wet met artikel 7:268 BW een regeling geeft in geval de huurder komt te overlijden. In lid 1 wordt de situatie in geval van medehuurderschap geregeld. In geval van medehuurderschap zet de medehuurder de huur als huurder voort. Tussen partijen staat vast dat deze situatie echter niet aan de orde is. Lid 2 biedt nog een mogelijkheid voor de persoon die in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gehad. Deze persoon zet de huur gedurende 6 maanden na het overlijden van de huurder voort en kan binnen die termijn een vordering bij de rechter indienen om als huurder te worden aan gemerkt. Ook deze situatie is niet aan de orde nu gedaagde partij immers zelfs minder dan één week, een gemeenschappelijke huishouding met haar grootmoeder heeft gevoerd en overigens ook een dergelijk verzoek niet voorligt. Daarmee komt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam vast te staan dat ook de bodemrechter zal oordelen dat gedaagde partij zonder recht of titel in de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] verblijft. De vordering van eisende partij ligt daarmee voor toewijzing gereed. In de omstandigheden van dit geval ziet de kantonrechter aanleiding de gevorderde ontruimingstermijn van twee dagen te verlengen tot een maand.
4.5.
Gedaagde partij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende worden begroot op:
  • dagvaarding € 99,91
  • griffierecht 119,00
  • salaris gemachtigde 6
totaal € 818,91
4.6.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding.
5.1.
veroordeelt gedaagde partij, om binnen een maand na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij] met personen en zaken te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisende partij te stellen,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij voorts om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 430,42 per maand of gedeelte van een maand, ingaande 12 februari 2018 tot aan het tijdstip van de ontruiming,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 818,91, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: