In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woongoed 2-Duizend en een gedaagde partij die zonder recht of titel in een woning verblijft. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. A. Schmidt, vorderde ontruiming van de woning aan de [adres gedaagde partij] te [woonplaats gedaagde partij], waar de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. D. Dronkers, sinds 6 februari 2018 verblijft na het overlijden van de huurder, mevrouw [X]. De gedaagde partij had een verzoek tot medehuurderschap en een verzoek tot inwoning ingediend, maar beide verzoeken werden door de eisende partij afgewezen.
De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, aangezien de gedaagde partij zonder recht of titel in de woning verbleef. De gedaagde partij voerde aan dat er toezeggingen waren gedaan door de eisende partij en dat haar belang bij het behoud van de woonruimte zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de eisende partij. De kantonrechter oordeelde echter dat de gedaagde partij niet voldeed aan de voorwaarden voor voortzetting van de huur en dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was.
De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en een schadevergoeding van € 430,42 per maand te betalen voor het onrechtmatig gebruik van de woning, alsook de proceskosten te vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde partij onmiddellijk moet voldoen aan de ontruiming, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.