ECLI:NL:RBLIM:2018:6925

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
6895092 OV VERZ 18-39
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de beslagvrije voet in een civiele procedure met betrekking tot buitenlandse belastingheffing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 17 juli 2018 uitspraak gedaan over de vaststelling van de beslagvrije voet van de verzoeker, die in het buitenland woont. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Heijningen, verzocht om vaststelling van de beslagvrije voet op € 1.277,79 per maand met ingang van 1 februari 2018. De verzoeker ontving een ABP-pensioen van € 1.538,59 netto, waarover een executoriaal beslag van € 150,00 per maand was gelegd door de eerste beslaglegger, [verweerder sub 1]. De verzoeker stelde dat hij door de belastingplicht in Spanje en de daaropvolgende belastingafdracht van € 211,00 per maand in financiële problemen verkeerde, en dat zijn maandlasten aanzienlijk waren.

De kantonrechter oordeelde dat bij de berekening van de beslagvrije voet uitgegaan dient te worden van het netto-inkomen, behept met een beslag. De belastingverplichtingen van de verzoeker aan de Spaanse belastingdienst konden niet als verrekenpost worden opgevoerd ten nadele van de beslagleggers. De kantonrechter concludeerde dat de beslagvrije voet per 1 februari 2018 op € 1.277,79 gesteld kon worden, en dat het beslag van [verweerder sub 1] onaangetast bleef. De verzoeker werd in de proceskosten van [verweerder sub 1] veroordeeld, terwijl [verweerders sub 2 en 3] c.s. in de proceskosten van de verzoeker werden veroordeeld, omdat zij geen rekening hadden gehouden met de geldende beslagvrije voet.

De beschikking werd gegeven door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknr: 6895092 OV VERZ 18-39
Beschikking van 17 juli 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonend [adres 1] , [woonplaats 1]
verzoekende partij,
gemachtigde mr. R.B. van Heijningen,
tegen
[verweerder sub 1] ,
wonend [woonplaats 2] , [adres 2] ,
verweerder,
gemachtigde mr. K. Post,
en
[verweerder sub 2] en [verweerder sub 3] ,
wonend [woonplaats 3] , [adres 3] ,
verweerders,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [verzoeker] , [verweerder sub 1] en [verweerders sub 2 en 3] c.s. genoemd worden.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het ter griffie van deze rechtbank op 8 mei 2018 ontvangen verzoekschrift met bijlagen,
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling van het verzoek van 22 mei 2019,
- de ter griffie van deze rechtbank op 26 juni 2018 ontvangen brief van [verzoeker] met bijlagen,
- de ter griffie van deze rechtbank op 2 juli 2018 ontvangen brief van [verzoeker] met 1 bijlage,
- het ter griffie van deze rechtbank op 4 juli 2018 ontvangen verweerschrift van [verweerder sub 1] met bijlagen waarin deze aangeeft niet ter mondelinge behandeling te kunnen verschijnen,
- de ter griffie van deze rechtbank op 26 juni 2018 ontvangen brief van [verzoeker] .
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
[verzoeker] verzoekt vaststelling van de beslagvrije voet op € 1.277,79 per maand met ingang van 1 februari 2018, althans een door de kantonrechter in redelijkheid geoordeelde bedrag en datum, met veroordeling van [verweerder sub 1] en [verweerders sub 2 en 3] c.s. in de proceskosten.
2.2.
[verweerder sub 1] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, voor zover nodig, nader ingaan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de producties blijkt dat [verzoeker] in januari en februari 2018 een zogenoemd ABP-pensioen van € 1.538,59 netto heeft ontvangen waarop een executoriaal beslag van
€ 150,00 per maand kleeft overeenkomstig een met [verweerder sub 1] in 2016 gemaakte afspraak. Dat beslag is op 2 mei 2016 gelegd door Karansingh & Partners en ziet op een vonnis van 2 mei 2007 van de Rechtbank Den Haag dat tussen [verweerder sub 1] en [verzoeker] is gewezen. Verder blijkt dat op 22 januari 2018, naar aanleiding van het op 8 februari 2017 tussen [verweerders sub 2 en 3] c.s. en [verzoeker] gewezen vonnis, voor en namens [verweerders sub 2 en 3] c.s. op voormelde ABP-uitkering executoriaal beslag is gelegd voor € 1.388,59 en dat bij dit beslag geen rekening is gehouden met een beslagvrije voet.
3.2.
[verzoeker] stelt dat de pensioenuitkering die hij van het ABP ontvangt het enige inkomen is dat hij ontvangt. Aangezien hij in het buitenland woont is door [verweerders sub 2 en 3] c.s. / diens deurwaarder geen beslagvrije voet toegepast waardoor hij helemaal geen inkomen meer geniet. Daarbij komt ook nog dat hij per 2017 belastingplichtige in Spanje is en uitgaande van een jaarlijkse belastingafdracht aan de Spaanse Belastingdienst van € 2.532,04 betekent dat een maandelijkse vermindering op zijn pensioen van € 211,00, aldus [verzoeker] . Verder voert [verzoeker] aan dat hij alleenstaand en arbeidsongeschikt is, dat zijn maandelijkse lasten bestaan uit:
- huur van € 600,00
- premie zorgverzekering van € 64,29
- elektriciteit van € 92,07
- gasfles van € 14,70
- telefoon/internet van € 48,05
- aflossing krediet van € 225,95
- aflossing creditcardschuld van € 280,00,
en dat zijn beslagvrije voet op € 1.277,79 gesteld dient te worden.
3.3.
Aan de stellingen van [verzoeker] , dat zijn netto-inkomen door een aanslag van de Spaanse Belastingdienst € 211,00 per maand minder zal gaan bedragen en dat bij de berekening uitgegaan dient te worden van het netto- in plaats van het bruto pensioen zal de kantonrechter voorbijgaan omdat bij de berekening van de beslagvrije voet altijd van het netto-inkomen, behept met een beslag, wordt uitgegaan teneinde de tweede en volgende beslagleggers in staat te stellen om daar bij hun berekening (van hetgeen waarop zij nog beslag kunnen leggen) rekening mee te houden. Dat [verzoeker] belasting aan de Spaanse belastingdienst dient te betalen komt voor zijn rekening en risico en kan dus niet als verrekenpost worden opgevoerd ten nadele van de beslagleggers.
3.4.
Nu vaststaat dat tussen [verweerder sub 1] en [verzoeker] in 2016 een aflossingsbedrag van
€ 150,00 per maand is afgesproken dat door middel van beslaglegging op de uitkering van [verzoeker] door of namens [verweerder sub 1] wordt geïnd, komt de kantonrechter niet toe aan verdere inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [verzoeker] jegens [verweerder sub 1] noch het verweer van [verweerder sub 1] . Gesteld noch gebleken is immers dat bij voormelde afspraak van een onjuiste beslagvrije voet is uitgegaan. Met andere woorden, [verzoeker] had bij het verzoek jegens [verweerder sub 1] (als eerste beslaglegger) slechts belang indien (ook) [verweerder sub 1] de beslagvrije voet van [verzoeker] onjuist berekend zou hebben of geen rekening met een beslagvrije voet zou hebben gehouden.
3.5.
[verweerders sub 2 en 3] c.s. hebben de stellingen van [verzoeker] onweersproken gelaten. Dat leidt er toe dat de kantonrechter bij de vaststelling van de beslagvrije voet uit zal gaan van de posten die [verzoeker] in zijn eigen berekening heeft opgevoerd. Met [verzoeker] is de kantonrechter het eens dat de beslagvrije voet per 1 februari 2018 gesteld kan worden op € 1.277,79.
3.6.
Het voorgaande betekent a) dat het beslag van [verweerder sub 1] onaangetast blijft en het verzoek van [verzoeker] jegens [verweerder sub 1] afgewezen zal worden met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten van [verweerder sub 1] en b) dat vaststaat dat [verweerders sub 2 en 3] c.s. geen rekening hebben gehouden met de voor [verzoeker] geldende beslagvrije voet en als de in het ongelijk gestelde partij zullen worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker] van € 479,00 waarin begrepen € 79,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
stelt de beslagvrije voet voor [verzoeker] per 1 februari 2018 vast op € 1.277,79,
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van [verweerder sub 1] gerezen en begroot op € 200,00,
4.3.
veroordeelt [verweerders sub 2 en 3] c.s. in de kosten van deze procedure tot aan dit vonnis aan de zijde van [verzoeker] gerezen en begroot op € 479,00,
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.
Type: TY