In deze zaak gaat het om een verzetprocedure die is ingesteld door [eiser, gedaagde in verzet] tegen de besloten vennootschap BEBU BEWINDVOERING B.V. en twee onderbewindgestelden. De procedure betreft een geschil over de oplevering van een appartement dat door [eiser, gedaagde in verzet] was verhuurd aan de onderbewindgestelden. De huurovereenkomst eindigde op 10 juli 2017, maar er ontstond onenigheid over de staat waarin het appartement was achtergelaten. [eiser, gedaagde in verzet] vorderde betaling van huurachterstand en schadevergoeding voor herstelwerkzaamheden, terwijl Bebu het verstekvonnis van 10 januari 2018 wilde vernietigen en de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] wilde afwijzen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst correct was opgezegd en dat de huurders niet tijdig het appartement hadden verlaten. [eiser, gedaagde in verzet] vorderde een bedrag van € 3.319,50, maar de kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand was erkend en dat een deel van de vordering niet kon worden toegewezen omdat de huurders niet in de gelegenheid waren gesteld om de schade te herstellen. Uiteindelijk werd de vordering van [eiser, gedaagde in verzet] afgewezen, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de verstek- en verzetprocedure.
De kantonrechter vernietigde het eerdere vonnis en wees de vorderingen van [eiser, gedaagde in verzet] af, waarbij de proceskosten voor rekening van [eiser, gedaagde in verzet] kwamen, met uitzondering van de kosten voor de betekening van het verstekvonnis, die door Bebu moesten worden gedragen.