ECLI:NL:RBLIM:2018:6847

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
4704 6481357/CV/17-9031
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor boedelachterstand en afwijzing van vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Roermond op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de eisende partij, vertegenwoordigd door mr. M.J.P.M. van de Westerlo, de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. Q.A.M. Broekema, aansprakelijk stelde voor een boedelachterstand van € 9.027,54. De eisende partij stelde dat de gedaagde partij, als bewindvoerder, zijn taken niet naar behoren had uitgevoerd, wat zou hebben geleid tot de boedelachterstand. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedaagde partij tekort is geschoten in zijn rol als bewindvoerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde partij in 2014 was ontslagen als bewindvoerder en dat er geen bewijs was dat zijn handelen of nalaten direct had geleid tot de gestelde schade. De eisende partij had onvoldoende onderbouwing voor zijn vordering, en de kantonrechter concludeerde dat de gedaagde partij niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de boedelachterstand. De vordering van de eisende partij werd afgewezen, en deze werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 500,00 werden begroot. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6481357 \ CV EXPL 17-9031
Vonnis van de kantonrechter van 18 juli 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.J.P.M. van de Westerlo,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. Q.A.M. Broekema.
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 18 januari 2012 heeft de kantonrechter te Helmond een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [eisende partij] met benoeming van [gedaagde partij] tot bewindvoerder. Bij beschikking van 13 mei 2014 heeft de kantonrechter te Eindhoven [gedaagde partij] met ingang van 1 juni 2014 ontslagen als bewindvoerder over de onder bewind gestelde goederen van [eisende partij] . R.J.M. Sijtsma is met ingang van 1 juni 2014 benoemd tot opvolgend bewindvoerder. Op 16 oktober 2014 heeft [gedaagde partij] de eindrekening en verantwoording van zijn bewind ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. Bij brief van 25 november 2014 heeft de griffier van de rechtbank Oost-Brabant aan [gedaagde partij] medegedeeld dat de kantonrechter de eindrekening en verantwoording heeft gezien en goedgekeurd.
De kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 10 augustus 2016 met ingang van veertien dagen na het verzenden van de beschikking het bewind over de goederen van [eisende partij] opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 9.027,54, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde partij] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] stelt dat [gedaagde partij] aansprakelijk is voor een per 31 augustus 2015 bestaande boedelachterstand van € 9.027,54. [eisende partij] grondt deze aansprakelijkheid op het feit dat de rechtbank Oost-Brabant in haar vonnis van 2 november 2015 waarbij de tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van [eisende partij] wordt geweigerd overweegt dat uit de stukken (kantonrechter: rechtbankdossier WSNP) blijkt dat er sprake is van een boedelachterstand die per 31 augustus 2015 € 9.027,54 bedraagt en dat deze boedelachterstand niet aan [eisende partij] kan worden toegerekend, omdat deze is ontstaan als gevolg van het feit dat de vorige bewindvoerder (kantonrechter: [gedaagde partij] ) zijn taak niet naar behoren heeft uitgevoerd. De schulden bleven volgens [eisende partij] oplopen omdat [gedaagde partij] weigerde bijzondere bijstand aan te vragen voor de bewindvoerderskosten.
4.2.
[gedaagde partij] betwist dat hij is tekortgeschoten in zijn taak als bewindvoerder en stelt dat [eisende partij] niet inzichtelijk maakt op welke wijze het handelen van hem tot schade zou hebben geleid voor [eisende partij] . Het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2015 volstaat volgens [gedaagde partij] niet om die schade aan te tonen nu de rechtbank kennelijk de stelling van de nieuwe bewindvoerder heeft overgenomen dat hij met achterstanden werd geconfronteerd toen hij het bewind overnam van [gedaagde partij] . Wat betreft het aanvragen van bijzondere bijstand wijst [gedaagde partij] er op dat [eisende partij] ten tijde dat [gedaagde partij] het bewind voerde niet in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand van de gemeente [X] .
4.3.
[eisende partij] vordert van [gedaagde partij] een bedrag aan schadevergoeding. Als grond voor schadevergoeding voert [eisende partij] onrechtmatig handelen aan. De schade wordt door [eisende partij] gesteld op de boedelachterstand in het kader van de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling.
4.4.
De kantonrechter stelt het kader waarbinnen deze vorderingen dienen te worden beoordeeld voorop. De persoonlijke aansprakelijkheid van een ingevolge titel 19 van boek 1 Burgerlijk Wetboek (BW) aangestelde bewindvoerder moet worden getoetst aan artikel 1:444 BW. Volgens dat artikel is een bewindvoerder jegens een rechthebbende aansprakelijk indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij die tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
In casu staat vast dat in de beschikking van 13 mei 2014 aan [gedaagde partij] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder ontslag is verleend. Een reden daarvoor is in die beschikking niet gegeven zodat niet reeds uit die beschikking volgt dat er sprake is geweest van tekortschieten in de zorg van een goed bewindvoerder. Evenmin volgt dit zonder meer uit de motivering van het vonnis tot verlenging van de WSNP van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2015, reeds al niet vanwege de omstandigheid dat [gedaagde partij] niet heeft kunnen reageren op hetgeen in die zaak naar voren is gebracht.
[eisende partij] heeft bij dagvaarding enkel gewezen op het bestaan van een boedelachterstand. Dit is echter onvoldoende onderbouwing van een toerekenbaar tekortschieten. In repliek is een en ander aangevuld door [eisende partij] met de specifieke stellingen dat
( a) [gedaagde partij] geen bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten zou hebben aangevraagd voor [eisende partij] waar hij dit wel had behoren te doen.
( b) [gedaagde partij] geen boedelafdrachten heeft gedaan tijdens de WSNP
( c) De opvolgend bewindvoerder heeft geconstateerd dat de boedelachterstand zou zijn ontstaan door tekortschieten van [gedaagde partij] .
4.5.
Wat het gestelde onder (a) betreft kan er sprake zijn van tekortschieten indien [gedaagde partij] verzuimd heeft bijzondere bijstand aan te vragen terwijl aannemelijk is dat [eisende partij] daarvoor wel in aanmerking zou komen. Dat dit laatste het geval is, is door [gedaagde partij] betwist. [eisende partij] heeft nagelaten dit standpunt nader te onderbouwen. Voor de hand had gelegen dat [eisende partij] dit had gedaan door middel van een succesvol aanvragen van bijzondere bijstand door de opvolgend bewindvoerder. Dat dit is gebeurd is niet gesteld of gebleken, zodat daar in rechte niet van uitgegaan kan worden. Nu ook andere onderbouwing ontbreekt dient het standpunt dat hierin een tekortkoming zijdens [gedaagde partij] is gelegen gepasseerd te worden.
4.6.
Dat [gedaagde partij] geen boedelafdrachten zou hebben gedaan is evenmin voldoende onderbouwing van een tekortschieten. [gedaagde partij] heeft in dit verband betwist dat hierin een tekortschieten zou zijn gelegen. De kantonrechter stelt vast dat in het enkele niet afdragen niet reeds een tekortschieten is gelegen. Dit is anders indien er niet wordt afgedragen terwijl dit wel had gekund. Dit wordt betwist, en de inhoud van die betwisting is door [eisende partij] niet weersproken. Ook dan overigens is er niet zonder meer sprake van schade. Immers zou alsdan het niet afgedragen maar wel aanwezige bedrag zonder ander handelen nog aanwezig zijn op de rekening of aangewend zijn om (andere) vorderingen te voldoen. Dat er op dit punt sprake is van toerekenbare tekortkoming die schade tot gevolg heeft gehad is daarmee volstrekt niet onderbouwd.
4.7.
Een en ander wordt niet anders met het onder punt (c) genoemde standpunt. Met een eenzijdige vaststelling door een opvolgend bewindvoerder, als dit al zou volgen uit de overgelegde brief, staat dit toerekenbaar tekortschieten nog niet vast tussen partijen. Dit is evenmin het geval met het overnemen van die tekst in een vonnis, reeds niet nu [gedaagde partij] geen partij was in die procedure en bij dat vonnis.
4.8.
De conclusie is dan ook dat niet in rechte is komen vast te staan dat [gedaagde partij] in zijn taak als bewindvoerder is tekortgeschoten, zodat het gevorderde dient te worden afgewezen.
4.9.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde ( 2 x tarief € 250,00).
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.10.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [eisende partij] onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door [gedaagde partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: EB