ECLI:NL:RBLIM:2018:6786

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
C/03/243929 / KG ZA 17-638
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van financiële bronbescheiden in kort geding met proceskostenveroordeling

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 13 juli 2018, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H.J.M. Stassen, een kort geding aangespannen tegen B.J.M. Finance B.V. De vordering van eiser betreft de afgifte van originele bronbescheiden, waaronder bankafschriften en facturen, die betrekking hebben op de periode van 1 januari 2015 tot en met augustus 2017. Eiser stelt dat de documenten noodzakelijk zijn voor zijn bedrijfsvoering en dat B.J.M. Finance B.V. ondeugdelijk werk heeft geleverd, wat heeft geleid tot een geschil over de afgifte van deze documenten.

De procedure is gestart met een dagvaarding op 12 december 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 21 december 2017. Na een schorsing om een minnelijke regeling te treffen, heeft eiser op 2 januari 2018 aan de rechtbank gemeld dat er een vergelijk was bereikt. Echter, de afgifte van de documenten heeft tot verdere complicaties geleid, waardoor eiser genoodzaakt was om het kort geding aanhangig te maken. B.J.M. Finance B.V. heeft erkend dat de documenten begin januari 2018 zijn overgedragen, maar stelt dat eiser geen recht heeft op de gevraagde documenten vanwege een retentierecht.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen materieel belang meer is bij een toewijzend vonnis, aangezien de documenten inmiddels zijn teruggegeven aan eiser. Desondanks is de vordering terecht ingesteld, en is B.J.M. Finance B.V. veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.352,21. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eiser om een hogere vergoeding voor het salaris van de advocaat afgewezen, en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/243929 / KG ZA 17-638
Vonnis in kort geding van 13 juli 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.J.M. FINANCE B.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
vertegenwoordigd door J. Muller, directeur-aandeelhouder.
Partijen zullen hierna [eiser] en B.J.M. Finance B.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 december 2017, met producties,
  • het verweerschrift van 18 december 2017, met producties,
  • de mondelinge behandeling van 21 december 2017 alwaar de behandeling is geschorst om tot een minnelijke regeling te komen,
  • het bericht van [eiser] van 2 januari 2018 aan de griffier van de rechtbank dat een vergelijk is getroffen met het verzoek om aanhouding totdat daaraan uitvoering is gegeven,
  • het bericht van 15 maart 2018 van [eiser] aan de griffier van de rechtbank met het verzoek om aanhouding,
  • het bericht van [eiser] van 26 april 2018, te 12.25 uur, met de mededeling dat de gevraagde brondocumenten door B.J.M. Finance B.V. zijn afgegeven en dat in afwachting van controle daarvan een verzoek tot aanhouding wordt gedaan,
  • het bericht van B.J.M. Finance B.V. van 26 april 2018, te 12.56 uur, dat met verder uitstel niet wordt ingestemd,
  • de voorzetting van de mondelinge behandeling ter zitting van 12 juli 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding B.J.M. Finance B.V. te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot afgifte van de originele bronbescheiden, te weten alle bankafschriften gericht aan en ten name staande van [eiser] h.o.d.n. [handelsnaam] vanaf 1 januari 2015 tot en met augustus 2017, alsmede het kasboek over 2015, 2016 en deels 2017, als ook alle aan [eiser] h.o.d.n. [handelsnaam] gerichte facturen en ontvangen facturen vanaf 1 januari 2015 tot en met augustus 2017, zulks op straffe van een dwangsom van € 500 per dag en voor iedere dag dat B.J.M. Finance B.V. aan deze veroordeling of een gedeelte daarvan niet voldoet, alsmede B.J.M. Finance B.V. te veroordelen in de kosten, waaronder begrepen het salaris van de advocaat.
2.2.
[eiser] stelt dat inmiddels de brondocumenten zijn overgelegd in het kader van een minnelijke regeling, maar dat [eiser] een deel van zijn prestatie in dat kader heeft opgeschort, omdat B.J.M. Finance B.V. ondeugdelijk werk heeft geleverd. [eiser] stelt dat die kwestie inmiddels door B.J.M. Finance B.V. aan de kantonrechter is voorgelegd. [eiser] stelt dat aan B.J.M. Finance B.V. is voorgesteld de huidige procedure te beëindigen onder compensatie van kosten, in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Omdat B.J.M. Finance B.V. zich daar niet bij neer wenst te leggen, wordt [eiser] gedwongen extra kosten te maken. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de kort gedingprocedure terecht aanhangig is gemaakt, omdat B.J.M [eiser] B.V. geen retentierecht op de brondocumenten kon doen laten gelden en [eiser] verzoekt daarom om een proceskostenvergoeding, waarbij tevens een vergoeding voor salaris advocaat is begrepen voor de in zijn ogen onnodige zitting van 12 juli 2018.
2.3.
B.J.M. Finance B.V. erkent dat na de zitting van 21 december 2017 een minnelijke regeling is getroffen en de brondocumenten begin januari 2018 zijn overgedragen aan (de nieuwe boekhouder van) [eiser] . B.J.M. Finance B.V. bevestigt dat zij een procedure aanhangig heeft gemaakt om volledige betaling van haar facturen c.q. nakoming van de minnelijke regeling te verkrijgen. B.J.M. Finance B.V. stelt dat zij geen genoegen kan nemen met een royement van het kort geding hier aan de orde, onder compensatie van kosten, omdat zij kosten heeft gemaakt ter voorbereiding van de zaak en de minnelijke regeling en de vordering wegens een gebrek aan spoedeisend belang afgewezen zou zijn en dat haar daarom een proceskostenvergoeding, althans de vergoeding van het griffierecht toekomt.
2.4.
Omdat inmiddels de originele (bron)documenten aan [eiser] zijn teruggegeven is er geen materieel belang meer bij een toewijzend vonnis.
2.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat B.J.M. Finance B.V. veroordeeld dient te worden in de kosten van dit kort geding.
De vordering is immers terecht ingesteld. Uit vaste rechtspraak volgt dat uitoefening van het retentierecht bij wanbetaling zich slechts uitstrekt tot die documenten die de boekhouder in opdracht van zijn opdrachtgever (zelf) heeft gemaakt, maar niet tot de onbewerkte stukken die hij van de opdrachtgever heeft ontvangen. De inmiddels plaatsgehad hebbende overdracht van de brondocumenten weggedacht, zou de vordering derhalve voor toewijzing in aanmerking zijn gekomen.
2.6.
Het verzoek van [eiser] om een hogere vergoeding inzake het salaris advocaat dan de gebruikelijke forfaitaire vergoeding in kort geding, omdat nodeloos wordt geprocedeerd, wordt afgewezen.
2.7.
De voorzieningenrechter veroordeelt B.J.M. Finance B.V., als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het geding. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • exploot van dagvaarding € 85,21
  • griffierecht € 287,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.352,21.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt B.J.M. Finance B.V. in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.352,21.
3.3.
verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB