ECLI:NL:RBLIM:2018:6706

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1240 en AWB - 18 _ 1121
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een persoonlijk assistentiebudget (PAB) en de rol van gewaarborgde hulp

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 12 juli 2018 uitspraak gedaan over de aanvraag van eiser voor een persoonlijk assistentiebudget (PAB) en meerzorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiser, een 79-jarige man die afhankelijk is van tracheostomale beademing, had zijn aanvragen op 11 augustus 2017 ingediend. Het college had deze aanvragen afgewezen, omdat eiser volgens hen niet in staat zou zijn om zelf de regie te voeren over zijn persoonsgebonden budget (pgb) en de zorgverleners aan te sturen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een PAB. De rechter benadrukt dat het van belang is om de specifieke situatie van eiser te bekijken, inclusief de rol van de gewaarborgde hulp en andere betrokkenen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat eiser niet in staat is om zelf de regie te voeren over zijn zorg en dat de afwijzing van het PAB onterecht is. De rechter vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat eiser recht heeft op vergoeding van de door hem betaalde griffierechten en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/1240 en AWB/ROE 18/1121
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2018 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te Maastricht, eiser

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en

CZ Zorgkantoor B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. N. Baytemir).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiser voor een persoonlijk assistentiebudget (PAB) en meerzorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
Bij besluit van 23 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam 2] , zijn dochter, en mevrouw [naam 3] van het Centrum voor Thuisbeademing Maastricht.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is 79 jaar en is afhankelijk van tracheostomale beademing. Eiser heeft 24-uurs zorg nodig, waarvoor hij een 8VV indicatie heeft. Gedurende de dag heeft hij een spreekklep om te kunnen communiceren en ’s nachts wordt hij invasief beademd. Eiser verbleef sinds augustus 2016 in de Hamboskliniek, omdat zijn echtgenote niet meer in staat was alle mantelzorg te verlenen. Op 4 januari 2018 is hij naar huis gekomen en ontvangt hij zorg vanuit een pgb, dat volgens eiser niet toereikend is.
3. Naar aanleiding van de door eiser op 11 augustus 2017 ingediende aanvragen voor een PAB en meerzorg heeft er op 21 september 2017 een huisbezoek plaatsgevonden. Het verslag van dat bezoek is bijgevoegd bij het primaire besluit van verweerder, waarin is besloten de aanvragen af te wijzen, omdat eiser niet op eigen kracht de aan een pgb verbonden taken en verplichtingen uitvoert. Ook de aan het PAB verbonden voorwaarde, dat eiser op eigen kracht de zorgverleners dient aan te sturen, wordt volgens verweerder niet geheel door hemzelf uitgevoerd. Zijn gewaarborgde hulp (de dochter van eiser) stelt de contracten op, voert wijzigingen hierin door, maakt de roosters en doet de volledige administratie. De aanvraag meerzorg is afgewezen, omdat deze is gedaan om toezicht en nabijheid van de beademingszorg te regelen, waarvoor echter geen meerzorg kan worden toegekend. In het besluit is eiser door verweerder wel erop gewezen dat hij in aanmerking kan komen voor de invasieve beademingstoeslag. Deze toeslag is door verweerder met de beschikking van 23 november 2017 toegekend voor de periode 5 december 2017 t/m
4 december 2018.
4. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat de weigeringsgrond voor de aanvraag PAB zich niet verdraagt met de wet, omdat het erom gaat of iemand de regie over zijn eigen leven heeft en niet of hij de spierkracht heeft om zelf te kunnen schrijven. De dochter van eiser vertegenwoordigt eiser niet, zij voert slechts uit wat hij haar opdraagt, zoals een werknemer dat doet.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Tijdens de bezwaarprocedure heeft verweerder advies gevraagd aan het Zorginstituut Nederland. Dat advies beperkt zich tot de aanspraak op meerzorg, en bevestigt dat toezicht dat in een verblijfssetting 24 uur per dag wordt geboden, in de thuissituatie zoals die van eiser, niet geboden kan worden vanuit een pgb.
Uit de aanvraag en tijdens het huisbezoek is volgens verweerder verder duidelijk gebleken dat eiser in staat is om zijn eigen wensen over zijn leven te uiten, maar ook dat eiser zelf niet de regie voert ten aanzien van het pgb. Dat blijkt volgens verweerder niet alleen uit het feit dat eiser heeft gekozen voor een gewaarborgde hulp, maar ook uit het feit dat er een maatschappelijk werker betrokken is bij de aanvragen. Op de verklaring gewaarborgde hulp is ook aangegeven dat de gewaarborgde hulp het pgb gaat beheren, omdat eiser wegens gezondheidsproblemen hiertoe niet in staat is. zo zijn er gedurende de periode van invasieve beademing, in de nacht, communicatieproblemen. Verder houdt de partner van eiser toezicht op de geleverde zorg. Het beoordelen van de kwaliteit van de zorg, het constateren van problemen en het ondernemen van eventuele actie indien nodig, zijn onderdeel van de taken van de budgethouder om aanspraak te kunnen maken op een PAB. Volgens verweerder lijkt eiser gezien zijn lichamelijke conditie hier ook niet toe in staat.
6. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat de afwijzing van het PAB onterecht is, omdat eiser wel de eigen regie heeft: hij stuurt zelf de zorgverleners aan en maakt zijn eigen wensen bekend. De gewaarborgde hulp voert alleen uit wat hij zegt, omdat hij dat zelf lichamelijk niet kan. Daarbij wijst eiser op de toelichting in de Staatscourant (2015, nr. 11135) bij de wijziging van de Regeling langdurige zorg (Rlz) inzake pgb-opslag voor persoonlijke assistentie, waarin de situatie waarin hij zich bevindt, als voorbeeld wordt genoemd voor het in aanmerking komen voor een PAB, namelijk rolstoelgebonden cliënten met een chronische ademhalingsondersteuning zonder handfunctie of met een slechte handfunctie.Verder voert eiser aan dat het feit dat zijn partner toezicht houdt geen argument is voor afwijzing van het PAB, want dat toezicht wordt gehouden is niet relevant. Enige dat relevant is, is of de pgb-houder, cliënt dus, in staat is de zorg te organiseren, het pgb te beheren en zijn hulpverleners aan te sturen. Dat hij daarbij noodzakelijkerwijs ook gebruikt maakt van hulppersonen, niet zijnde vertegenwoordigers, doet daar niet aan af. Het gaat om de verantwoordelijkheid en de regie, en daar is – ook in de ogen van verweerder – niets mis mee. Omdat het PAB is geweigerd is het pgb ontoereikend. De zorg werd geleverd en georganiseerd door het bemiddelingsbureau Healthflex. In mei 2018 heeft dit bemiddelingsbureau opgezegd, omdat de continuïteit van passende en veilige zorg tegen het geboden tarief niet gewaarborgd kon worden. Het huidige budget laat betaling van het gangbare tarief niet toe, zeker niet op langere termijn. Het gevolg is dat zorgverleners hun dienstverlening beëindigen zo vlug als zij elders het gangbare tarief of meer kunnen krijgen. Vooralsnog vult eiser uit eigen middelen het budget aan, wat neer komt op ongeveer
€ 1500,- per maand. Omdat dit niet meer vol is te houden, dreigt op korte termijn dat hij weer moet worden opgenomen.
7. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
8. In artikel 5.15a, eerste lid, van de Rlz is bepaald dat in geval de verzekerde geïndiceerd is voor het zorgprofiel LG Wonen met begeleiding en intensieve verzorging, LG Wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, LG Wonen met zeer intensieve begeleiding en zeer intensieve verzorging, VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op begeleiding, VV Beschermd wonen met zeer intensieve zorg, vanwege specifieke aandoeningen, met de nadruk op verzorging/verpleging, dan wel voor het zorgzwaartepakket 5 LG, 6 LG of 7 LG, 7 VV of 8 VV, het zorgkantoor op aanvraag van de verzekerde zijn persoonsgebonden budget ophoogt tot ten hoogste € 230.735,- indien de verzekerde:
a
.vanuit een medische noodzaak is aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid om de veiligheid van verzekerde in levensbedreigende situaties te waarborgen,
b
.18 jaar of ouder is,
c. geen cognitieve beperkingen heeft, en
d. op eigen kracht, zonder hulp van een vertegenwoordiger, de taken als omschreven in artikel 3.3.3, vierde lid, onderdeel b en c, van de wet kan uitvoeren.
Ingevolge artikel 5.15a, tweede lid, van de Rlz gaat de aanvraag van verzekerde bij het zorgkantoor vergezeld van een oordeel van een behandelend arts over de medische noodzaak als beschreven in het eerste lid, onderdeel a, en wordt slechts ingewilligd nadat het zorgkantoor de verzekerde in persoon heeft gezien en mede op grond daarvan tot de overtuiging is gekomen dat de verzekerde voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder b en c van de Wlz wordt het persoonsgebonden budget onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien:
b
.de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren;
c. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat ter zitting is gebleken dat tussen partijen alleen de afwijzing van het PAB in geschil is.
10. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat uit de bewoordingen “tot de overtuiging” respectievelijk “naar het oordeel van” in artikel 5.15a, tweede lid, van de Rlz respectievelijk in artikel 3.3.3, vierde lid, aanhef en onder b en c, van de Wlz, voortvloeit dat aan verweerder beoordelingsruimte toekomt of aan de voorwaarden in kwestie voor een PAB wordt voldaan.
11. De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder in het bestreden besluit een aantal redenen noemt waarom eiser naar zijn oordeel niet voldoet aan de aan een PAB gestelde vereisten inzake het zelf kunnen uitvoeren van de aan een pgb verbonden taken en verplichtingen alsmede het zelf kunnen aansturen van de zorgaanbieders en het kunnen afstemmen van hun werkzaamheden.
12. In dit kader stelt verweerder allereerst dat het feit dat hieraan niet wordt voldaan blijkt uit het feit dat eiser gebruik (ge)maakt (heeft) van een gewaarborgde hulp en bij de aanvragen tevens van een maatschappelijk werker. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin niet en wijst erop dat in artikel 5.15a, eerste lid, onder d, van de Rlz wordt gesproken van “zonder hulp van een vertegenwoordiger”. Volgens de toelichting bij de Rlz wordt met het begrip “gewaarborgde hulp” een derde bedoelt die door de verzekerde is ingeschakeld en van wie voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kan instaan voor nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen. Het gaat dus bijvoorbeeld, aldus de toelichting, om een vertegenwoordiger of een andere derde, die de verzekerde helpt om te voldoen aan de voorwaarden van verlening van een pgb, zoals het voeren van regie over de zorg. De voorzieningenrechter merkt op dat uit deze toelichting blijkt dat “gewaarborgde hulp” niet hetzelfde is als “vertegenwoordiger” en het feit dat gebruik gemaakt wordt van een gewaarborgde hulp dus niet per definitie betekent dat aan artikel 5.15a, eerste lid, onder d, van de Rlz niet wordt voldaan. Of het feit dat eiser zich laat bijstaan door een gewaarborgde hulp betekent dat hij zelf inzake zijn pgb niet de regie voert, hangt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ervan af hoe ver de geboden hulp strekt. Of deze in casu louter een uitvoerend karakter heeft of daarentegen veel meer omvattend is, blijkt echter niet uit het verslag van het afgelegde huisbezoek op 21 september 2017. Het voorgaande geldt ook voor het inschakelen van een maatschappelijk werker bij de aanvragen. Zoals uit het door eiser aangehaalde voorbeeld uit de toelichting bij de invoering van de pgb-opslag voor persoonlijke assistentie – rolstoelgebonden clienten met chronische ademhalingsondersteuning zonder handfunctie of met een slechte handfunctie - blijkt, is niet zo zeer relevant of eiser bij de aanvragen hulp heeft gehad of anderszins hulp krijgt bij de taken en verplichtingen die aan een pgb zijn verbonden, maar is naar het oordeel van de voorzieningenrechter relevant welk karakter deze hulp heeft (gehad). Dit is door verweerder niet onderzocht.
13. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit aangegeven als reden voor het niet voldoen aan de desbetreffende voorwaarden, dat in de verklaring inzake gewaarborgde hulp is aangegeven dat de gewaarborgde hulp het pgb gaat beheren, omdat eiser wegens gezondheidsproblemen hiertoe niet in staat is. Zo zijn er gedurende de periode van invasieve beademing, in de nacht, communicatieproblemen. Verder stelt verweerder dat eiser gezien zijn lichamelijke conditie niet in staat lijkt tot het beoordelen van de kwaliteit van de zorg, het constateren van problemen en het ondernemen van eventuele actie indien benodigd.
Ten aanzien hiervan merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder voornoemde verklaring niet juist heeft geciteerd. Hierin staat dat zijn dochter in opdracht/overleg met eiser alle handelingen uitvoert waartoe hij op dat moment, vanwege gezondheidsproblemen, lichamelijk niet in staat is. Het feit dat eiser bepaalde handelingen met betrekking tot het pgb en de zorgaanbieders fysiek niet zelf uitvoert, maakt volgens de voorzieningenrechter niet dat gesteld kan worden dat eiser niet de regie in dezen in handen heeft. Hetzelfde geldt voor het niet kunnen communiceren tijdens invasieve beademing in de nacht en voor het - tijdens de zitting door de vertegenwoordiger van verweerder genoemde – niet zelf adequaat kunnen handelen in geval van calamiteiten. Dat eiser zulks niet kan, acht de voorzieningenrechter niet van belang. Relevant daarentegen is of eiser zelf zijn zorg zodanig goed heeft geregeld dat op die momenten kwalitatief goede zorg wordt geleverd. Daarbij gaat het om de rol en invloed van eiser zelf, en hoe groot die zijn, en niet om het enkele feit van inschakeling van zijn dochter. Waarop verweerder zijn stelling baseert dat eisers lichamelijke conditie in dezen een probleem lijkt te zijn, is niet gemotiveerd.
14. Resteert als reden volgens verweerder voor het niet voldoen aan de voorwaarde van artikel 5.15a, eerste lid, onder d, van de Rlz, dat de partner van eiser toezicht houdt op de geleverde zorg. Dienaangaande merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder dit heeft ontleend aan de verklaring van de gewaarborgde hulp, waarin dit met zoveel woorden staat vermeld. Ook in het door eiser ingevulde “Formulier Eigen Regie voor de aanvraag van een PAB” staat dat de echtgenote van eiser en zijn dochter (de gewaarborgde hulp) toezicht houden en alert zijn op de kwaliteit van de zorg die eiser ontvangt.
Anders dan eiser stelt, gaat het hierbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet om (een deel van) het toezicht dat op eiser zelf wordt gehouden en waarom een PAB wordt aangevraagd. Het betreft het toezicht op (de kwaliteit van) door de zorgaanbieders uitgevoerde zorg. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit een taak is die door eiser zelf dient te worden verricht om aan voornoemde voorwaarde te voldoen. De voorzieningenrechter acht een en ander echter onvoldoende om het bestreden besluit te kunnen dragen.
15. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzocht heeft of eiser voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PAB. Van belang is of eiser in staat is om zelf de regie te voeren inzake zijn pgb, om zelf de zorgverleners aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen. Verweerder moet voor die beoordeling de specifieke situatie van eiser bezien en wat daarbij zijn rol is en die van de gewaarborgde hulp en eventuele anderen. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven, nu dit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
16. Het beroep is gegrond. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en onvoldoende gemotiveerd besluit. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande evenmin aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, nu de uitkomst van het uit te voeren onderzoek ongewis is.
17. Omdat het beroep gegrond verklaard wordt, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoedt.
18. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 juli 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.