ECLI:NL:RBLIM:2018:6663

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
6605295 CV EXPL 18-508
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeschil over voortzetting arbeidsovereenkomst op basis van vermeend akkoord met leidinggevenden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en ETIL B.V. over de voortzetting van een arbeidsovereenkomst. [eiser] vorderde primair een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur en subsidiair een verklaring dat op 6 november 2017 een verlenging van de arbeidsovereenkomst was overeengekomen. De directie van ETIL had echter geen goedkeuring gegeven voor deze verlenging, wat leidde tot een geschil over de vraag of er sprake was van een bindende overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de teamleiders van ETIL niet de bevoegdheid hadden om een bindend aanbod te doen en dat er geen bewijs was voor een mondelinge overeenkomst. De vorderingen van [eiser] werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van een beperkte toewijzing van een claim voor loonindexatie. De rechter benadrukte dat de directie de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid had en dat de teamleiders slechts adviseurs waren. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6605295 CV EXPL 18-508
Vonnis van de kantonrechter van 18 juli 2018 (vervroegd)
in de zaak
[eiser]
wonend in [woonplaats] aan de [adres]
verder ook aan te duiden als “ [eiser] ”
eisende partij
gemachtigde mr. drs. A.L. van den Bergh, advocaat in Maastricht
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ETIL B.V.
gevestigd en kantoor houdend in (6221 CB) Maastricht aan de Alexander Battalaan 51
verder ook aan te duiden als “Etil”
gedaagde partij
gemachtigde mr. B.A.M.H. Quadvlieg, juridisch adviseur in Heerlen

1.De procedure

[eiser] heeft Etil bij dagvaarding van 18 januari 2018 in rechte betrokken voor een meerledige vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding.
Tegelijk daarmee zijn aan Etil veertien producties betekend.
Etil heeft - na gevraagd en verkregen uitstel - op 28 februari 2018 schriftelijk geantwoord onder verwijzing naar tien harerzijds overgelegde producties.
Vervolgens heeft [eiser] pas op 2 mei 2018 voor repliek geconcludeerd. Hij heeft bij die gelegenheid nog twee producties (nummers 15 en 16) aan zijn conclusie toegevoegd.
Ter rolzitting van 27 juni 2018 heeft Etil in reactie daarop voor dupliek geconcludeerd.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is - bij vervroeging - op vandaag gesteld.

2.Het geschil

2.1
[eiser] vordert - naast een bij incidentele claim verlangde beschikbaarstelling van bescheiden omtrent het bedrijfsresultaat van Etil over het jaar 2017 - de veroordeling van Etil bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. 1.
primairom aan [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur aan te bieden voor de functie senior onderzoeker tegen een basismaandloon van € 4 348,00 c.a.;
2
. subsidiair
- voor recht te verklaren dat op 6 november 2017 tussen partijen een verlenging van de toen bestaande arbeidsovereenkomst tot en met 31 augustus 2018 overeengekomen is;
- om [eiser] met ingang van 1 januari 2018 toe te laten tot het werk om ‘zijn gebruikelijke werkzaamheden te verrichten’ en om voor het geval van weigerachtigheid van Etil een dwangsom van € 500,00 te stellen op iedere dag of elk gedeelte van een dag dat Etil met die toelating in gebreke mocht blijven (tot een maximaal te verbeuren bedrag van € 10 000,00);
- om [eiser] ‘vanaf’ 1 januari 2018 € 4 348,00 bruto per maand aan loon te betalen;
- om [eiser] € 2 316,00 bruto aan ‘achterstallige indexeringen’ te betalen;
- om [eiser] een ‘achterstallige’ bonus van een nader te bepalen bedrag te betalen;
meer subsidiair
  • om aan [eiser] € 4 348,00 bruto te betalen wegens het niet in acht nemen van de wettelijke termijn van aanzegging niet-verlenging;
  • om aan [eiser] € 2 316,00 bruto aan indexering te voldoen;
  • om aan [eiser] een nader te bepalen bedrag aan bonus(sen) te voldoen;
primair, subsidiair en meer subsidiair
- om niet slechts de te liquideren kosten van de procedure voor haar rekening te nemen doch aan [eiser] de daadwerkelijk gemaakte proceskosten als reële schade te vergoeden, tot het moment van dagvaarding gesteld op € 1 739,00 aan kosten advocaat (later niet meer aangevuld).
Het standpunt van [eiser] op de hoofdpunten
2.2
In een omvangrijk exploot van dagvaarding, bij repliek aangevuld met een eveneens breedvoerige uiteenzetting, heeft [eiser] ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van zijn primaire vordering niet meer gesteld dan dat aanvankelijk bij zijn indiensttreding als senior onderzoeker per 1 november 2016 het gezamenlijke voornemen van partijen was dat [eiser] bij goed functioneren na een eerste arbeidsovereenkomst van zes maanden voor onbepaalde duur in dienst van Etil zou komen. Hij erkent echter dat per 1 mei 2017, het moment dat het eerste halfjaar voorbij was, door de directie van Etil besloten was hem slechts tot of tot en met 31 december 2017 een verlengde overeenkomst te laten tekenen. Op 17 maart 2017 (in het petitum is de datum gewijzigd in 19 maart 2017) zou teamleider [naam teamleider 1] (verder: [naam teamleider 1] ) hem echter in de voorfase van deze contractverlenging ‘een vast contract en een mooie stap omhoog qua salaris in het vooruitzicht gesteld’ hebben. Enig gespreksdocument dienaangaande ontbreekt en de losse opmerking onder randnummer 5. van het exploot is ook niet verder uitgewerkt.
2.3
De subsidiaire vordering stoelt grotendeels op de stelling van [eiser] dat in een gesprek van 20 oktober 2017 dat hij als ‘beoordelingsgesprek’ aanmerkt, alsmede in een vervolggesprek met de teamleiders [naam teamleider 1] en [naam teamleider 2] van 6 november 2017 Etil bindende toezeggingen gedaan zijn (hoewel hij hiervoor in het exploot de vage term ‘aangegeven’ hanteert), die door zijn akkoordverklaring tot een mondelinge overeenkomst geleid hebben. Die ‘overeenkomst’ - later op verzoek van [naam teamleider 2] door directieassistente [naam directieassistente] uitgewerkt in een door directeur [naam directeur 1] te ondertekenen (concept van een) arbeidscontract voor acht maanden tot (en met) 31 augustus 2018 - weigert de directie / het managementteam van Etil evenwel te honoreren. Op 13 december 2017 hebben eerst de teamleiders aangekondigd dat de arbeidsovereenkomst (toch) niet verlengd zou worden. Vervolgens kwam op 14 december 2017 de mondelinge en schriftelijke aanzegging van (mede)directeur [naam directeur 1] over het (laten) eindigen van de verlengde arbeidsovereenkomst op 31 december 2017 (dan wel op 31 januari 2018 omdat Etil zich niet gehouden had aan de wettelijke ‘opzegtermijn’, beter gezegd ‘aanzegtermijn’) wegens onvoldoende vertrouwen in het functioneren van [eiser] . [eiser] merkt een en ander aan als schending van een mondelinge afspraak en acht Etil sedert 1 januari 2018 in verzuim ter zake van de nakoming van de beweerdelijk aangegane verlengingsovereenkomst. Volgens hem waren de teamleiders ten volle gemandateerd en hebben zij op basis van het van directiewege ontvangen mandaat gehandeld toen zij met hem ‘overeenstemming’ bereikt hadden over een ‘compromis’ (verlenging niet met zes of met tien maanden doch voor de duur van acht maanden).
2.4
[eiser] weerspreekt in voortgezet debat de bij antwoord tegen deze onderdelen van de vordering ingebrachte stellingen en verweren. Net als bij exploot doet hij een beroep op een aantal feitelijke ontwikkelingen waarin hij een bevestiging van de juistheid van zijn stellingname leest en hecht hij veel waarde aan eigenhandig op of omstreeks 15 december 2017 vervaardigde ‘verslagen’ die de gang van zaken in het ‘beoordelingsgesprek’ van 20 oktober 2017 en de gebeurtenissen van 13 en 14 december 2017 zouden moeten weergeven. Aan een gesprek op 18 december 2017 met [naam teamleider 1] en [naam teamleider 2] heeft [eiser] al bij exploot beweerd de overtuiging te ontlenen dat bewijsbaar is dat op 6 november 2017 wel degelijk een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is. Hij zou van dat gesprek een bandopname hebben, maar legt daarvan geen transcriptie over. Evenmin is de volgens [eiser] gemaakte opname bij de rechtbank in depot gegeven, zodat aan de onbekende inhoud geheel voorbijgegaan moet worden.
2.5
Feitelijke argumenten van [eiser] (en het weerwoord daarop) die zien op andere onderdelen van de vorderingen dan hetgeen van doen heeft met de door [eiser] bepleite rechtssituatie na 31 december 2017, zullen (voor zover relevant) genoemd en behandeld worden bij de derde hoofdparagraaf ‘De beoordeling’.
Het standpunt van Etil te dien aanzien
2.6
In haar verweer beklaagt Etil zich over een voorstelling van zaken van de kant van [eiser] waarvan zij ‘bepaald niet vrolijk’ zegt te worden of waarvan zij zegt dat er ‘lastig inhoudelijk op te reageren’ valt omdat in het bijzonder de repliek ‘nagenoeg onnavolgbaar’ is, ‘van de hak op de tak springt’ en diverse tegenstrijdigheden bevat. Daarom concentreert Etil zich op hoofdzaken. Uitvoerig gaat Etil daarna in op de onjuistheid van de bij [eiser] levende veronderstelling dat [naam teamleider 1] en [naam teamleider 2] gemandateerd waren om hem een bindend aanbod voor een nieuwe arbeidsovereenkomst te doen, laat staan daarover tot wilsovereenstemming te geraken. Zij fungeerden slechts als adviseur van MT en/of directie en hadden dus geen mandaat dat Etil ten aanzien van een verder in zee gaan met [eiser] kon binden. Precies dezelfde was hun rol bij de eerdere verlenging van de overeenkomst per 1 mei 2017, toen (ook) geconstateerd moest worden dat de twijfels over het functioneren van [eiser] geen aanstelling voor onbepaalde duur rechtvaardigden. Toen in maart 2017 met [eiser] gesproken was over een eerste tijdelijke verlenging, is dat per e-mail gecommuniceerd met de rest van het personeel, maar ook daaruit valt niet de conclusie te trekken dat de teamleiders uiteindelijk te beslissen hadden over een toekomstig contract (voor onbepaalde of voor bepaalde duur): dat was en is geheel aan de directie. De directie zou daar uiteraard alleen bij goed functioneren van [eiser] toe besluiten. De gesprekken die nodig waren om het managementteam in de laatste maanden van 2017 daarover te adviseren, zijn gestart op initiatief van [eiser] zelf: die vond het nodig op 20 oktober 2017 zijn toekomst te bespreken met de teamleiders. Het gesprek van die dag was dus geen beoordelingsgesprek. Wel kwam het functioneren aan de orde omdat [naam teamleider 1] en [naam teamleider 2] als hun opvatting moesten geven dat er zoveel twijfels dienaangaande waren, dat een contract voor onbepaalde duur ‘sowieso’ onbespreekbaar was. [eiser] legde zich hier (noodgedwongen) bij neer.
2.7
Besproken is vervolgens in twee bijeenkomsten of / in welke vorm en omvang een voorstel tot verlenging voor bepaalde duur over en weer acceptabel zou kunnen zijn. De teamleiders konden per saldo leven met een aan de directie te geven advies tot verlenging van de aanstellingsduur met acht maanden. Medio december 2017 besloot de directie echter om daarin niet mee te gaan. Een concept arbeidsovereenkomst is daarom niet getekend. Wel vormde de late mededeling aan [eiser] voor haar reden om hem in de aanzegbrief d.d. 14 december 2017 een volle maand extra loon toe te zeggen als onverplichte compensatie of aanzegvergoeding (een bedrag dat ook betaald is en dat hoger is dan waartoe Etil wettelijk gehouden was). Aan [eiser] was eerder geen schriftelijk aanbod of aanzegging gedaan, laat staan een aanbod voor onbepaalde duur, nu van voldoen aan de functievereisten senior onderzoeker (vooralsnog) geen sprake was. De gesprekken van 20 oktober 2017 en 6 november 2017 draaiden nu juist om dit onvoldoende functioneren, zodat [eiser] daar niet de verwachting aan had kunnen ontlenen dat hij voor onbepaalde duur in dienst kon komen. Op 13 en 14 december 2017 is hem vervolgens duidelijk gemaakt dat ook van de eerder besproken optie van een tijdelijke verlenging in de ene of de andere uitgewisselde variant in de optiek van de directie geen sprake kon zijn.
2.8
Etil heeft zich verder gemotiveerd verweerd tegen een reeks door [eiser] gebruikte feitelijke argumenten op onderdelen van zijn betoog, ook waar het gaat om deelvorderingen ten aanzien van bijvoorbeeld een recht op uitkering van een bonus. Waar nuttig en nodig zullen specifiekere en/of meer in detail tredende stellingen zoals partijen deze naar voren gebracht hebben op die bijkomende punten, aan de orde komen in de volgende paragraaf waar het gaat om de weging van de voor de beslissing bepalende factoren (‘de beoordeling’)
.

3.De beoordeling

3.1
Aan [eiser] kan toegegeven worden dat Etil in de fase die voorafging aan de beslissing over het al dan niet ten tweeden male continueren van zijn tijdelijke aanstelling als senior onderzoeker bij haar ‘research group’, niet al te helder gecommuniceerd heeft. Evenmin blijkt Etil voldoende tijdig zelf het initiatief genomen te hebben om onzekerheid over de toekomstige status van [eiser] na een voor bepaalde tijd aangegane dan wel (later) verlengde arbeidsovereenkomst uit de wereld te helpen. Dat [eiser] het daarom zelf nodig gevonden heeft om daarover op 20 oktober 2017 bij het naderen van de einddatum van het eerder verlengde dienstverband in gesprek te gaan, is in dit opzicht veelzeggend. Gesteld noch gebleken is ook dat voorafgaand aan of ter gelegenheid van de eerdere beslissing over de vraag of en de wijze waarop het eerdere tijdelijke contract voor zes maanden verlenging diende te krijgen, een formeel beoordelingsgesprek plaatsgevonden heeft. Een verslag van het kort voor 28 maart 2017 kennelijk min of meer informeel over de wijze van voortzetting van het startcontract d.d. 18 oktober 2016 (voor de periode 1 november 2016 tot en met 30 april 2017) gevoerde gesprek is in elk geval niet overgelegd. Tussen partijen staat echter wel vast dat het vooralsnog niet voldoen aan de functievereisten senior adviseur volgens Etil in de weg stond aan een aanstelling voor onbepaalde duur en dat daarom op 28 maart 2017 overeengekomen is de relatie min of meer ongewijzigd voort te zetten gedurende acht extra maanden (van 1 mei 2017 tot en met 31 december 2018). Verdere verwachtingen zijn - in elk geval door of op direct gezag van de directie - in maart 2017 niet gewekt.
3.2
Ook van het door Etil niet als beoordelingsgesprek aangemerkte onderhoud van 20 oktober 2017 met zijn teamleiders dat min of meer door [eiser] gearrangeerd was om tijdig zekerheid te krijgen over zijn toekomst bij Etil, is door de beide teamleiders [naam teamleider 1] en [naam teamleider 2] geen verslag opgemaakt. De eigen weergave die [eiser] van dit gesprek geeft, kan als niet meer dan een partijopvatting gekwalificeerd worden, nu de juistheid daarvan op diverse punten door Etil weersproken wordt en een authentieke bron als check ontbreekt. Vaststaat slechts dat de beide teamleiders - zonder dat het functioneren van [eiser] in de voorbije periode formeel en puntsgewijs alsmede aan de hand van scherpe criteria aan een beoordeling onderworpen is - mededeling gedaan hebben van hun bevinding dat zij zodanige twijfel hadden over het presteren van [eiser] dat zij de directie niet zouden adviseren tot verlenging van de overeenkomst voor onbepaalde duur (zoals eerder wel in de bedoeling gelegen had). Zij lieten - naar eigen zeggen - [eiser] weten zelfs twijfels te hebben over een mogelijkheid de arbeidsovereenkomst ten tweeden male voor bepaalde duur voort te zetten, maar zijn wel met hem in gesprek gegaan over zo’n verlenging. Etil en [eiser] verschillen in hun weergave van de gesprekken van 20 oktober en 6 november 2017 op een essentieel punt niet van mening over de inhoud: de onbepaalde duur was als optie buiten beeld en slechts de omvang van de voor eventuele verlenging te prefereren periode (zes, acht of tien maanden) was verder onderwerp van gesprek. Juist is verder de door Etil niet betwiste opvatting van [eiser] dat zijn beide teamleiders uiteindelijk konden leven met een extra kans voor [eiser] om zich waar te maken in een voor acht maanden verlengde overeenkomst (dus tot en met een einddatum 31 augustus 2018). In elk geval kan [eiser] aan de vaststaande feiten noch aan zijn eigen lezing van de gang van zaken op 6 november 2017 de gevolgtrekking ontlenen dat hem een aanspraak op aanstelling voor onbepaalde duur toekomt. Zijn primaire vordering berust op drijfzand en dient onmiddellijk afgewezen te worden. Waaraan hij meent het stellige vertrouwen te hebben kunnen ontlenen dat in de per 6 november 2017 gewijzigde omstandigheden en bij een tegengesteld oordeel van zijn beide teamleiders van een voorzetting van de arbeidsrelatie voor onbepaalde duur na 31 december 2017 sprake zou (moeten) zijn, ontgaat de kantonrechter volledig.
3.3
Over de status (en/of het rechtsgevolg) van de overeenstemmende lezing van de conclusie van de beide teamleiders enerzijds en [eiser] anderzijds op het punt van een verlenging voor bepaalde duur zijn partijen het voorts hartgrondig oneens. Volgens [eiser] moet die parallellie in opvatting over de toekomst van zijn arbeidsverhouding er toe leiden dat op 6 november 2017 een Etil bindend akkoord over voortzetting van de overeenkomst bereikt is. Volgens Etil was dit echter slechts een fase in het beslisproces dat nog tot definitieve afronding diende te komen. Het verschil in interpretatie is te herleiden tot uiteenlopende visies over de rol van de teamleiders in het beslisproces bij aanstelling en ontslag van medewerkers in het algemeen en/of van [eiser] in het bijzonder. Hoewel Etil daarover geen voor haar organisatie geldende algemene informatie verstrekt heeft aan hand van organigrammen, structuurschema’s en functiebeschrijvingen, mag als vaststaand aangenomen worden dat een teamleider geen verdere bevoegdheid tot aanstelling en ontslag van een onder haar / zijn gezag vallende werknemer heeft dan een meer of minder vergaande adviesrol. Dat bij Etil de ontslag- en aanstellingsbevoegdheid van de werkgever aan teamleiders gedelegeerd zou zijn, heeft zelfs [eiser] niet gesteld. Het is de directie die daarover gaat. Dit ware slechts anders indien uit specifieke van de directie / het managementteam afkomstige aanwijzingen af te leiden zou zijn dat ten aanzien van [eiser] in het bijzonder aan de teamleiders [naam teamleider 1] en [naam teamleider 2] een mandaat verstrekt was om specifiek voor de beslissing tot het al dan niet voortzetten van de arbeidsrelatie na 31 december 2017 een eigen besluit te nemen dan wel tot overeenstemming met [eiser] te geraken. Een dergelijke gang van zaken zou dan wel totaal afgeweken hebben van het proces dat voorafging aan de beslissingen over de oorspronkelijke aanstelling en de verlenging per 1 mei 2017. In die beide gevallen waren het immers de directeuren [naam directeur 2] en [naam directeur 1] die de beslissing geheel aan zich hielden (vergelijk de contracten van 18 oktober 2016 en 28 maart 2017). De directie liet en laat zich kennelijk adviseren door personen die geacht kunnen worden haar voor de beslissingen op het vlak van personele bezetting met een deskundige opinie behulpzaam te zijn.
3.4
Dat een dergelijk
bijzonder mandaatin het najaar 2017 in het geval van [eiser] verstrekt is aan [naam teamleider 1] en [naam teamleider 2] , heeft [eiser] in de verste verte niet aannemelijk gemaakt. Hij had op zijn minst moeten stellen (en waar nog bewijzen) dat er voorafgaand aan 20 oktober 2017 een
signaal van directiewegeuitgegaan was dat de beide leidinggevenden in het te voeren gesprek over al dan niet voortzetten van de relatie een verdergaande rol zouden hebben dan op te treden als directieadviseurs. Zijn stellingen en producties waren daar echter niet of in onvoldoende mate op afgestemd. Enig specifiek daarop gericht bewijsaanbod is op dit essentiële punt ook niet gedaan, zodat aan een op andere onderdelen gericht of veel algemener geformuleerd aanbod tot bewijslevering voorbijgegaan kan worden. Hetzelfde moet geconcludeerd worden ten aanzien van
eventueel gerechtvaardigd vertrouwenin een verleend mandaat dat [eiser] aan de feitelijke gang van zaken ontleend zou kunnen hebben: hij wijst geen concreet aanknopingspunt voor het ontstaan van zulk vertrouwen aan, waar veeleer sprake is van ervaringen in het verleden die op het tegendeel hadden moeten wijzen. Dat de directie gebonden zou zijn aan een mogelijk wel door de teamleiders gewekt vertrouwen dat zij zich sterk zouden maken voor verlenging, is gesteld noch waargemaakt en evenmin specifiek te bewijzen aangeboden. Terecht wordt de arbeidsovereenkomst dan ook door Etil per 31 december 2017 als van rechtswege geëindigd beschouwd door het aflopen van de termijn van verlenging. Verder heeft Etil aan aanzegvergoeding meer betaald dan wegens te late aanzegging verschuldigd was (14/31e van het maandloon), namelijk een bedrag van € 4 116,00 (eindafrekening prod.2 bij antwoord).
3.5
Omdat [eiser] ook niet (laat staan gemotiveerd) gesteld heeft dat de directie naar willekeur van het haar gegeven advies afgeweken is dan wel anderszins niet had kunnen of mogen handelen zoals zij gedaan heeft (het doen van de aanzegging d.d. 14 december 2017 met het aanbod van de aanzegvergoeding), moet naast zijn primaire vordering ook het merendeel van zijn subsidiaire vordering vruchteloos blijven. Beslist moet nog worden op de onderdelen (subsidiair en meer subsidiair) achterstallige bedragen aan loon (indexering) en bonus alsmede (uitsluitend meer subsidiair) omvang van de aanzegvergoeding. Weliswaar heeft [eiser] ook aanmerkingen gemaakt op het onderdeel van de eindafrekening van januari 2018 waarbij bedragen op nieuwwaardebasis ingehouden zijn wegens zijn weigerachtigheid tot inlevering van ‘wat spulletjes’ zoals een bedrijfstelefoon (smartphone) en laptop, maar hij verbindt daaraan geen extra vordering. Daarop hoeft dus niet beslist te worden.
3.6
Waar Etil voldoende overtuigend berekent en aantoont dat juiste toepassing van de (eerder veronachtzaamde) indexering van het aanvangsloon moet leiden tot een na te betalen loonbedrag van € 1 205,65 bruto (prod.7 bij antwoord), faalt [eiser] in het onderbouwen van zijn eigen daarvan afwijkende berekening die tot een nabetaling van € 2 316,00 zou moeten leiden. Nu niet gebleken is dat het aldus aangeboden en toewijsbare bedrag van € 1 205,65 al voldaan is, zal dit bedrag toegewezen worden. Wettelijke verhoging noch rente is door [eiser] geclaimd. De correctiebedragen zoals die bij antwoord d.d. 28 februari 2018 voorgerekend zijn, moeten bij gebrek aan aanwijzing voor het tegendeel ook geacht worden toegepast te zijn op het in januari 2018 betaalde maandbedrag aan aanzegvergoeding.
3.7
In twee ronden van debat heeft Etil tot slot de redenering van [eiser] dat hij in aanmerking zou komen voor uitbetaling van een bonus, genoegzaam ondergraven. Zowel bij toepassing van de oorspronkelijk in de arbeidsvoorwaardenregeling van Etil opgenomen bonusregeling (resultaatsafhankelijk) als bij hantering van de in 2016 aangepaste regeling van de teambonus bij een minimaal gehaalde bruto marge was in de jaren 2016/2017 voor [eiser] evenmin als andere teamleden sprake van enig recht op bonus. In het ene geval omdat [eiser] niet aantoont dat zijn beoordelingsscore boven 4,0 uitkwam (hij is in het geheel niet beoordeeld, maar functioneerde onvoldoende); in het tweede geval bleef het jaarresultaat achter bij begroting en kosten. [eiser] mag dan kritiek hebben op de wijze van tussentijdse bijstelling van de begroting en op het ontbreken van een accountantsverklaring op de stukken, dat het gehele team niet in aanmerking gekomen is voor een bonus, heeft hij niet betwist. Er valt dan ook niet in te zien waarom voor hem een uitzondering zou gelden. Enig concreet belang bij handhaving van de incidentele vordering ex art. 843a Rv tot verschaffing van niet nader gespecifieerde stukken over het jaar 2017 ten aanzien van het bedrijfsresultaat heeft [eiser] bij repliek niet naar voren gebracht, zodat ook zijn incidentele vordering afgewezen moet worden.
3.8
Al met al resteert dus slechts een toewijsbare claim van € 1 205,65 die [eiser] waarschijnlijk ook zonder daarover te gaan procederen, ingewilligd gekregen zou hebben.
De enige buiten rechte aan Etil gerichte sommatie, de brief die zijn raadsman op 22 december 2017 verstuurde, had immers slechts tot doel en aan inhoud te beargumenteren dat en waarom de arbeidsovereenkomst van [eiser] ook na 31 december 2017 gecontinueerd diende te worden. Terstond na afwijzing van de daarop gerichte vordering is [eiser] gaan procederen, zodat Etil ten aanzien van de indexeringskwestie (en ook ten aanzien van de bonus) rauwelijks in rechte betrokken is. Het is dan ook passend dat [eiser] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij, bij toewijzing van deze beperkte deelvordering, in de proceskosten verwezen wordt. Aan de zijde van Etil worden die kosten begroot op een totaalbedrag van € 500,00 aan salaris gemachtigde (twee procespunten).

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- Etil wordt veroordeeld om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting en overeenkomstig haar aanbod € 1 250,65 bruto aan onbetaald gelaten loonindexatie te betalen.
- [eiser] daarentegen wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Etil tot de datum van dit vonnis bepaald op een bedrag van € 500,00.
- Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS