ECLI:NL:RBLIM:2018:655

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
C/03/244269 / KG ZA 17-648
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over schorsing van executie in kort geding met betrekking tot dwangsommen

In deze zaak, die op 22 januari 2018 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin de besloten vennootschap P.C. Personnel Company B.V. (hierna: PC) vorderingen heeft ingesteld tegen twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. PC verzoekt de voorzieningenrechter om de executie van eerdere vonnissen van 27 juni 2017 te schorsen, waarin PC was veroordeeld tot het opstellen van probleemanalyse en het voldoen aan re-integratieverplichtingen. De gedaagden hebben op basis van deze vonnissen executoriaal derdenbeslag gelegd op de bankrekeningen van PC, wat aanleiding gaf tot dit kort geding.

De procedure begon met een dagvaarding op 22 december 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 9 januari 2018. PC stelt dat zij correct heeft gehandeld en dat de gedaagden misbruik maken van recht door betaling van dwangsommen te vorderen. De gedaagden voeren verweer en stellen dat zij in staat waren om naar Nederland te reizen voor een spreekuur bij de bedrijfsarts, maar dat PC hen dit niet tijdig heeft laten weten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat PC niet tijdig heeft voldaan aan de eerdere vonnissen en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de executie. De vorderingen van PC worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om tijdig aan vonnissen te voldoen en de mogelijkheden voor hoger beroep indien men het niet eens is met de beslissingen van de rechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/244269 / KG ZA 17-648
Vonnis in kort geding van 22 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.C. PERSONNEL COMPANY B.V.,
gevestigd te Noorbeek, gemeente Eijsden-Margraten,
eiseres,
advocaat mr. A.S.J.H. van den Bronk te Maastricht,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna PC en gedaagden, respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2017 met drie producties
  • de brief van PC van 5 januari 2018, tevens wijziging van eis, met zestien producties
  • de brief van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 8 januari 2018 met drie producties
  • de mondelinge behandeling van 9 januari 2018
  • de op de mondelinge behandeling overgelegde producties van PC
  • de pleitnota van de rechtshelper van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, heeft bij vonnissen van 27 juni 2017 PC veroordeeld in de zaken van [gedaagde sub 1] (zaaknummer 5962273 CV EXPL 17-4011) en [gedaagde sub 2] (zaaknummer 5962450 CV EXPL 17-4013) tot het opstellen van een probleemanalyse en het aanvangen van de overige wettelijke re-integratieverplichtingen, binnen veertien dagen na dagtekening van de vonnissen, telkens op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat PC in gebreke blijft aan de betreffende veroordeling te voldoen tot een maximum van - in iedere zaak afzonderlijk - € 7.500,00 (beslissingen 5.3 van gemelde vonnissen).
2.2.
PC heeft in juli 2017 een overeenkomst met Alfa Medica, een Arbodienst in Polen, gesloten (productie 6 van PC). [gedaagde sub 1] is op 27 juli 2017 en [gedaagde sub 2] is op 28 juli 2017 op het spreekuur van de Poolse arboarts verschenen. De overeenkomst tussen PC en Alfa Medica is daarna beëindigd. PC heeft vervolgens blijkens de op de mondelinge behandeling overgelegde vertaling van overeenkomst nr. 147/P/2017/ P/W/R op 31 juli 2017 het Centrum voor Arbeidsgeneeskunde (hierna te noemen: MWOMP) te Mazowieckie (Polen) opdracht heeft gegeven tot het verlenen van medische diensten op het gebied van preventie ten behoeve van de (Poolse) werknemers van PC.
2.3.
MWOMP heeft [gedaagde sub 2] op 14 september 2017 en [gedaagde sub 1] op 22 september 2017 in staat geacht om passende werkzaamheden te verrichten. De gemachtigde van gedaagden, de heer [naam gemachtigde] , heeft op 19 respectievelijk 26 september 2017 de betreffende beslissingen van de Poolse arboarts aan PC doorgestuurd (productie 10 van PC).
2.4.
Bij e-mailberichten van 27 september 2017 heeft PC de gemachtigde van gedaagden meegedeeld dat gedaagden zich op 28 september 2017 om 8:00 uur op de werkvloer dienen te melden (productie 12 van PC).
2.5.
De re-integratie- en preventieadviseur van ArboNed te Venlo heeft op
29 september 2017 [gedaagde sub 2] opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 20 oktober 2017 en [gedaagde sub 1] opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 24 oktober 2017 (productie 11 van PC). Gedaagden zijn op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. De bedrijfsarts heeft - kort gezegd - in de probleemanalyses geconcludeerd dat gedaagden, rekening houdend met bepaalde beperkingen, aangepaste werkzaamheden kunnen verrichten (productie 14 van PC).
2.6.
PC heeft bij e-mailberichten van 11 oktober 2017 ingestemd met het verzoek van gedaagden om verlofdagen op te mogen nemen en gedaagden meegedeeld dat zij zich op
3 november 2017 dienen te melden voor aangepast werk (productie 13 van PC).
2.7.
Gedaagden hebben op 30 respectievelijk 31 oktober 2017 de arbeidsovereenkomst met PC opgezegd tegen 1 december 2017. PC heeft die opzeggingen geaccepteerd (productie 15 van PC).
2.8.
Bij deurwaardersexploten van 6 december 2017 zijn, op verzoek van [gedaagde sub 1] respectievelijk [gedaagde sub 2] , de voornoemde vonnissen van 27 juni 2017 aan PC betekend en is PC onder andere bevolen verbeurde dwangsommen te betalen van in totaal € 2.600,00 (betreffende de periode 11 juli 2017 tot en met 23 oktober 2017) respectievelijk € 2.500,00 (betreffende de periode 11 juli 2017 tot en met 19 oktober 2017) (producties 1 en 2 van PC).
2.9.
Op 13 december 2017 hebben gedaagden op grond van de voornoemde vonnissen van 27 juni 2017 executoriaal derdenbeslag op de zakelijke bankrekeningen van PC bij de Rabobank doen leggen (productie 17 van PC).
3. Het geschil
3.1.
PC stelt - kort samengevat - dat zij correct uitvoering heeft gegeven aan de vonnissen van 27 juni 2017 en dat het niet aan haar te wijten is dat de probleemanalyses eerst op 20 oktober 2017 respectievelijk 24 oktober 2017 tot stand zijn gekomen. Zodra de Nederlandse bedrijfsarts de probleemanalyses kon opstellen, is dat geschied. Het door gedaagden vorderen van betaling van de dwangsommen als bedoeld onder 5.3 in die vonnissen levert volgens PC misbruik van recht op.
3.2.
Daarnaast stelt PC dat de beslissingen 5.3 van de kantonrechter berusten op een kennelijke misslag. De kantonrechter heeft immers geoordeeld dat PC diende zorg te dragen dat de bewuste probleemanalyses binnen veertien dagen na dagtekening van de vonnissen dienden te worden opgesteld, hoewel dat dit voor PC binnen een dergelijke korte termijn feitelijk niet mogelijk was. De probleemanalyses moesten door een Nederlandse bedrijfsarts worden opgesteld en daartoe is noodzakelijk dat gedaagden naar zijn spreekuur komen. De kantonrechter had nu juist vastgesteld dat gedaagden niet konden afreizen en dat - kort gezegd - het re-integratietraject vanuit Polen diende te worden opgestart. Volgens PC berusten deze beslissingen van de kantonrechter en de daaraan gekoppelde prikkel tot nakoming door PC dan ook op een innerlijke tegenstrijdigheid. PC stelt voorts dat zij niet anders wist dan dat gedaagden niet naar Nederland konden afreizen en dat gedaagden eerst vanaf eind september 2017 op spreekuur van de bedrijfsarts konden verschijnen.
3.3.
PC vordert na wijziging van eis, samengevat - schorsing van de verdere tenuitvoerlegging van de vonnissen van 27 juni 2017 voor zover het betreft de dwangsommen als bedoeld in de beslissingen 5.3, alsmede onmiddellijke opheffing van de door gedaagden ten laste van PC gelegde executoriale derdenbeslagen, een en ander vermeerderd met kosten en rente.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de mondelinge behandeling hebben zij via hun rechtshelper [naam gemachtigde] onder meer aangevoerd dat zij slechts een beperkte periode niet hebben kunnen reizen op grond van medische beperkingen en dat zij desgevraagd al ruim voor 20 oktober 2017 naar Nederland hadden kunnen reizen om op het spreekuur van de Nederlandse bedrijfsarts te verschijnen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van PC bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen volgt uit de aard van deze zaak.
4.2.
Op grond van artikel 438 lid 2 Rv is de voorzieningenrechter van deze rechtbank bevoegd om in het onderhavige geschil te beslissen.
4.3.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat in het executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die, welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een kennelijke misslag in het te executeren vonnis. In een executie-geschil is dus geen plaats voor een herbeoordeling van die reeds in de bodemprocedure ingenomen stellingen en het oordeel van de rechter daarover; daarvoor is slechts plaats in een procedure in hoger beroep.
4.5.
De kantonrechter heeft op 27 juni 2017 - voor zover relevant - als volgt beslist (beslissingen 5.3 van de voornoemde vonnissen):

veroordeelt PCPC binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis tot het opstellen van een probleemanalyse … zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25,00 per dag dat PCPC in gebreke blijft daaraan te voldoen tot een maximum van € 7.500,00”.
4.6.
De stelling van PC dat zij aan de bovenstaande beslissingen heeft voldaan, is onjuist. Hiertoe wordt overwogen dat de bovenstaande beslissingen van de kantonrechter helder zijn en dat de veertiendagentermijn daarin duidelijk is vermeld. Er is dan ook geen uitleg van die beslissingen nodig. PC beschikte op 11 juli 2017 niet over de voornoemde probleemanalyses en heeft daardoor niet (tijdig) aan de bovenstaande beslissingen voldaan. Het gevolg is dat zij dwangsommen heeft verbeurd. Nu PC in de zaak [gedaagde sub 2] eerst op
20 oktober 2017 en in de zaak [gedaagde sub 1] eerst op 24 oktober 2017 beschikte over die analyses is de door gedaagden gestelde omvang van de verbeurde dwangsommen juist.
4.7.
De voorzieningenrechter verwerpt het standpunt van PC dat er sprake is van een kennelijke misslag omdat de door de kantonrechter vastgestelde termijn van 14 dagen tekort zou zijn. Als PC deze termijn te kort acht, had zij dit in hoger beroep aan de orde kunnen stellen. Zoals hiervoor al is overwogen, kan de voorzieningenrechter die oordeelt in een executiegeschil deze beslissingen van de kantonrechter niet inhoudelijk herbeoordelen. Indien PC van mening is dat het voor haar onmogelijk was om aan de hoofdveroordeling te voldoen, had zij bovendien de weg van artikel 611d lid 1 Rv kunnen bewandelen en een vordering als bedoeld in dit artikel kunnen indienen bij de (kanton)rechter die dwangsom heeft opgelegd.
4.8.
Voor zover PC nog heeft willen stellen dat, indien PC duidelijk was geweest dat gedaagden wel op 27 juni 2017 naar Nederland hadden kunnen afreizen, zij gedaagden tijdig door de bedrijfsarts had laten oproepen en het opstellen van de probleemanalyses binnen de voornoemde veertiendagentermijn zou zijn geschied, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd en wordt deze verworpen.
4.9.
De voorzieningenrechter acht derhalve geen gronden aanwezig voor de schorsing van de executie van de vonnissen van 27 juni 2017. Gelet hierop dient de gevorderde opheffing van de gelegde beslagen eveneens te worden afgewezen.
4.10.
PC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 291,00
- salaris rechtshelper (geen advocaat) €
408,00(1/2 gebruikelijke tarief)
totaal € 699,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt PC in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 699,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM