ECLI:NL:RBLIM:2018:6547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3819
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een handhavingsverzoek ingediend door een rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf. De rechtbank diende te beoordelen of een handhavingsverzoek, ingediend door [eiseres] B.V., terecht niet-ontvankelijk was verklaard door verweerder. Het handhavingsverzoek was ingediend met betrekking tot de activiteiten van derde-belanghebbende, die in strijd met het bestemmingsplan zou handelen. De rechtbank concludeert dat het handhavingsverzoek wel degelijk is ingediend namens de rechtspersoon, en niet door een natuurlijk persoon. Dit blijkt uit de context en inhoud van het verzoek, waarin de vestigingsplaats van de indiener is genoemd en dat het verzoek betrekking heeft op concurrentiebelangen van bedrijven. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en verklaart het beroep van eiseres gegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres] BV, eiseres

(gemachtigde: mr. W.G.M.M. van Montfort),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Costongs-Muris).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende] B.V., derde-belanghebbe
(gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel).

Procesverloop

Bij brief van 22 februari 2017, verzonden op 24 februari 2017, heeft verweerder eiseres te kennen gegeven het door eiseres ingediende verzoek tot handhavend optreden ten aanzien van derde-belanghebbende niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 3 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens derde-belanghebbende ter zitting verschenen [naam] met zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief van 7 februari 2017 is verzocht om handhaving van het bestemmingplan ‘Bedrijventerrein Strijthagen’, terzake van [derde belanghebbende] B.V. (derde-belanghebbende), omdat deze in een pand gelegen aan de [adres] in strijd met het geldende bestemmingsplan carnavalskleding en overige carnavalsartikelen zou verkopen. Het verzoek is ingediend door de gemachtigde van eiseres. Hierin is vermeld dat hij optreedt als gemachtigde van: “belanghebbende, de heer [directeur eiseres] , directeur van [eiseres] B.V. (eiseres), gevestigd aan [adres] Heerlen”.
2. Verweerder heeft dit verzoek om handhaving bij brief van 22 februari 2017 niet in behandeling genomen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres en derde-belanghebbende niet werkzaam zijn in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied. Gelet hierop is het verzoek om handhaving volgens verweerder niet ingediend door een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat er ook geen sprake kan zijn van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Awb.
3. Bij brief van 28 maart 2017 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet in behandeling nemen van haar verzoek om handhavend op te treden. Eiseres heeft aan dit bezwaar – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat zij en derde-belanghebbende wel degelijk directe concurrenten van elkaar zijn die opereren in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied.
4. Bij brief van 19 mei 2017 heeft derde-belanghebbende zich in de bezwaarschriftprocedure op het standpunt gesteld dat het handhavingsverzoek is ingediend namens [directeur eiseres] als natuurlijk persoon en niet namens eiseres. [directeur eiseres] kan als natuurlijk persoon niet vereenzelvigd worden met eiseres. Nu [directeur eiseres] niet voor eigen rekening en risico carnavalsartikelen verkoopt, kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5. Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft verweerder conform het advies van de commissie voor bezwaarschriften (van 27 september 2017) het door eiseres ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het verzoek om handhaving is ingediend door [directeur eiseres] als natuurlijk persoon. [directeur eiseres] is echter niet als (concurrent)belanghebbende aan te merken, aangezien [directeur eiseres] niet voor eigen rekening en risico carnavalsartikelen verkoopt. Nu het verzoek om handhaving niet is ingediend door een belanghebbende, is geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De reactie van verweerder van 22 februari 2017 is daarom geen voor bezwaar vatbaar besluit.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De vraag die de rechtbank primair dient te beantwoorden is, of verweerder - in tegenstelling tot zijn eerdere standpunt - in zijn beslissing op bezwaar terecht het standpunt heeft kunnen innemen dat het handhavingsverzoek van 7 februari 2017 is gedaan door [directeur eiseres] in persoon en niet door/namens eiseres.
8. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank overweegt daartoe dat lezing van de eerste regel van het verzoek weliswaar de indruk wekt dat het verzoek door de gemachtigde is ingediend namens [directeur eiseres] . Een redelijke lezing van het handhavingsverzoek kan echter tot geen andere conclusie leiden, dan de conclusie dat het verzoek is ingediend namens eiseres, door tussenkomst van [directeur eiseres] en niet door [directeur eiseres] als natuurlijk persoon. De rechtbank baseert dit enerzijds op het feit dat in het verzoek wordt vermeld dat de indiener van het verzoek is “gevestigd” te Heerlen. Dit duidt op het feit dat de indiener een bedrijf is en geen natuurlijk persoon, nu in het normale spraakgebruik over een natuurlijk persoon niet wordt gezegd dat hij gevestigd is op een bepaalde plaats. Anderzijds volgt uit de inhoud en context van het handhavingsverzoek dat dit is ingediend namens een bedrijf, aangezien het gaat om concurrentiebelangen van bedrijven.
8.1.
Daar komt bij dat het voor verweerder aanvankelijk (kennelijk) evident was dat het verzoek was ingediend door eiseres. Verweerder heeft de brief van 22 februari 2017 immers aanvankelijk zonder meer beantwoord als zijnde afkomstig van eiseres. Verweerder heeft zich in genoemde brief immers tot eiseres gericht en heeft ook een inhoudelijke beoordeling van het handhavingsverzoek gemaakt, als zijnde afkomstig van eiseres. Dit blijkt uit het feit dat verweerder heeft afgewogen of eiseres en derde-belanghebbende als concurrenten van elkaar moeten worden aangemerkt. Verweerder heeft eiseres ook niet verzocht om nadere uitleg wie als indiener van het verzoek moest worden aangemerkt. Pas nadat derde-belanghebbende in de bezwaarfase heeft gewezen op een andere interpretatie van het verzoek heeft verweerder, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie, het standpunt ingenomen dat het verzoek
nietmoet worden opgevat als zijnde ingediend door eiseres.
8.2.
Tot slot overweegt de rechtbank in dit kader nog als volgt. Voor zover verweerder dan wel derde-belanghebbende het standpunt innemen dat [directeur eiseres] niet bevoegd is namens eiseres op te treden – en op grond hiervan zou moeten worden geconcludeerd dat het handhavingsverzoek om die reden onbevoegd is gedaan – is de rechtbank van oordeel dat ook dit argument geen hout snijdt. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de in het dossier aanwezige uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat [directeur eiseres] (mede)directeur is van de Holding [naam Holding] B.V. en zelfstandig bevoegd is deze B.V. te vertegenwoordigen. Uit de uittreksels blijkt verder dat de Holding [naam Holding] B.V. de enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres] B.V. is. Gelet hierop is [directeur eiseres] , als indirecte directeur, bevoegd eiseres zelfstandig te vertegenwoordigen.
9. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat het verzoek om handhaving zou zijn ingediend door [directeur eiseres] als natuurlijk persoon. Het beroep van eiseres is in zoverre dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
10. Uit het oogpunt van finale geschillenbeslechting komt de rechtbank onder verwijzing naar artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) thans toe aan de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Ter zitting hebben partijen desgevraagd aangegeven hier geen bezwaren tegen te hebben, aangezien zij
zowel in bezwaar als in beroep (mondeling en schriftelijk) hun standpunten over de vraag of eiseres als concurrentbelanghebbende bij het handhavingsverzoek moet worden aangemerkt voldoende kenbaar hebben kunnen maken.
11. Verweerder heeft zich hieromtrent op het standpunt gesteld dat eiseres en derde-belanghebbende geen directe concurrenten van elkaar zijn. Enerzijds omdat eiseres een groothandel in bovenkleding is met in- en verkoop van feestkleding en beheersactiviteiten. Derde-belanghebbende richt zich op detailhandel op ander gebied en verkoopt alleen carnavalsattributen als ondergeschikt nevenassortiment tijdens de carnavalsperiode. Bovendien opereren zij niet in elkaars verzorgingsgebied.
12. Eiseres kan zich hier niet in vinden. Zij heeft aangevoerd dat verweerder bij de vaststelling van het marktsegment alleen heeft gekeken naar wat hierover in de uittreksels van de Kamer van Koophandel staat. Verweerder moet echter ook kijken naar de praktijk en die is dat derde-belanghebbende zich qua verkoop van carnavalskleding en artikelen richt op dezelfde doelgroep als eiseres. Beide opereren derhalve in hetzelfde marktsegment. Datzelfde geldt voor het verzorgingsgebied. Verweerder heeft hierbij ten onrechte niet meegewogen dat het om specifieke producten gaat, waardoor het geografische gebied anders beoordeeld dient te worden.
13. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
14. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1585) kan een concurrent, wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, als belanghebbende bij dit besluit worden aangemerkt. Dit is slechts het geval indien de betreffende ondernemer in hetzelfde marktsegment en binnen hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam is.
14.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres en derde-belanghebbende niet binnen hetzelfde marktsegment werkzaam zijn. De rechtbank acht hiervoor redengevend dat eiseres een groothandel is in bovenkleding en in- en verkoop van feestkleding. Derde-belanghebbende richt zich op detailhandel in tuin- en agri-hoofdassortiment. Verder heeft derde-belanghebbende een ondergeschikt nevenassortiment, waarvan de verkoop van carnavalskleding een onderdeel is. Deze verkoop van carnavalskleding is derhalve – in tegenstelling tot eiseres – niet de kernactiviteit van derde-belanghebbende. Bovendien verkoopt eiseres het gehele jaar door feest- en carnavalskleding, terwijl derde-belanghebbende slechts in een beperkte periode van het jaar carnavalsartikelen verkoopt. Voorts is niet weersproken dat derde-belanghebbende carnavalsartikelen in het goedkopere segment verkoopt, terwijl eiseres naast goedkopere ook duurdere en kwalitatief betere carnavalsartikelen verkoopt. Bovendien heeft derde-belanghebbende ter zitting toegelicht de carnavalsartikelen in eigen beheer in te kopen en onder eigen label te verkopen, zodat er geen sprake is van de verkoop van exact dezelfde artikelen.
14.2.
Op grond van vorenstaande omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres en derde-belanghebbende niet in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn. Reeds gelet hierop kan eiseres niet worden aangemerkt als belanghebbende, zodat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Aan de vraag of eiseres en derde-belanghebbende al dan niet in hetzelfde verzorgingsgebied werkzaam zijn komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 501,00 per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van Rie, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 juli 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.