ECLI:NL:RBLIM:2018:6507

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
6815356 CV EXPL 18-2290
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incasso en gerechtelijke invordering van verhaalsvordering door ziektekostenverzekeraar VGZ

In deze zaak heeft de ziektekostenverzekeraar VGZ een gedaagde in rechte betrokken voor een vordering van € 280,95, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde, die tijdelijk in België verbleef, kwam pas door de dagvaarding achter de openstaande bedragen. VGZ had eerder een betalingsregeling getroffen in een ander dossier, maar besloot nu tot incasso en gerechtelijke invordering. De gedaagde voerde verweer en stelde dat VGZ onredelijk handelde door zo snel te procederen zonder haar de kans te geven om in termijnen te betalen. De kantonrechter oordeelde dat VGZ onvoldoende bewijs had geleverd voor het intreden van verzuim en dat de gedaagde niet tijdig op de hoogte was gesteld van de vordering. De rechter wees de hoofdsom van € 231,82 toe, maar compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten moesten dragen. Het vonnis werd uitvoerbaar verklaard bij voorraad, maar het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6815356 CV EXPL 18-2290
Vonnis van de kantonrechter van 11 juli 2018 (bij vervroeging)
in de zaak
de naamloze vennootschap
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.
gevestigd in Arnhem op een ongenoemd gelaten (kantoor)adres
verder ook te noemen: “VGZ”
eisende partij,
gemachtigde mr. D. Gogar, werkzaam bij “Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders”, kantoor Gouda
tegen
[gedaagde]
wonend in [woonplaats] aan de [adres]
verder ook te noemen: “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
in persoon procederend

1.De procedure

VGZ heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 26 maart 2018 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding. Aan het exploot waren drie ongenummerde producties gehecht.
[gedaagde] heeft op de rolzitting van 18 april 2018 waarvoor zij opgeroepen was, mondeling geantwoord en verweer gevoerd tegen de vordering.
Vervolgens heeft VGZ op 16 mei 2018 van repliek gediend onder ‘onverkorte’ handhaving van haar eis. Bij de conclusie waren de producties met nummer 2, 3A, 3B en 3 C gevoegd.
Op de rolzitting van 20 juni 2018 heeft [gedaagde] volhard bij haar verweer dat door VGZ onnodig en onredelijk geprocedeerd wordt.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is - bij vervroeging - op vandaag gesteld.

2.Het geschil

a.
de vordering van VGZ
VGZ vorderde bij exploot de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 280,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over ‘de (nog openstaande) hoofdsom’ vanaf de dagvaardingsdatum tot de datum van algehele betaling. Daarnaast vroeg VGZ om veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de te liquideren proceskosten met inbegrip van daarover verschuldigde ‘BTW’ (btw), die zij zegt niet te kunnen verrekenen.
Volgens VGZ had [gedaagde] buiten rechte geen ‘(inhoudelijk)’verweer gevoerd tegen de vordering. Zij heeft om proceseconomische redenen een sterke voorkeur uitgesproken voor een geheel schriftelijk te voeren procedure boven een tussentijdse comparitie van partijen. VGZ voerde voor die wens als reden aan dat het te verwachten rendement van een comparitiezitting in het licht van de ‘eenvoudige aard van de onderhavige vordering’ niet opwoog tegen de daaraan verbonden kosten.
VGZ baseerde de vordering in het inleidende processtuk op een niet of nauwelijks concreet geduide overeenkomst van verzekering tegen ziektekosten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Datum van aangaan van de verzekering en duur er van zijn evenals de precieze inhoud ongenoemd gelaten. Of tussen VGZ en [gedaagde] naast een basisverzekering sprake was / is van een aanvullend verzekerd pakket, is niet gezegd. De vordering beperkt zich voor wat de hoofdsom betreft, tot twee te verrekenen bedragen wegens declaraties waarvan in het exploot de strekking noch de datering vermeld is. De passage die in het gebruikte modelexploot ingeruimd is voor precisering van de periode waarop de declaraties betrekking hadden, is oningevuld gelaten. Het zou gegaan zijn om twee door [gedaagde] te vergoeden posten van in totaal € 231,82. Van de polis noch de toepasselijk verklaarde voorwaarden zijn stukken in het geding gebracht. VGZ stelde (naast veel niet ter zake doende abstracte informatie over in het algemeen uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen) dat [gedaagde] door ‘toerekenbaar tekortkomen’, althans door het ‘niet (volledig) voldoen’ van de vordering, in verzuim geraakt is. Verzuimdatum noch verzuimgrond is vermeld, laat staan per onderdeel van het gevorderde bedrag. VGZ ging er in het inleidende processtuk zonder meer van uit dat [gedaagde] tot de datum van dagvaarding bedragen van € 0,07 en € 0,66 aan vervallen rente verschuldigd is. Een renteberekening ontbrak bij het exploot. Verder werd VGZ naar eigen zeggen ‘genoodzaakt de vordering ter verdere incasso uit handen te geven aan Flanderijn’. Aan deze incassodeurwaarder is VGZ voor de werkzaamheden (een vergoeding van) buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Een door VGZ als onderdeel van de aan het exploot gehechte producties opgenomen document behelst een kopie van een op 21 februari 2018 ‘verstuurde’ zogeheten veertiendagenbrief. Daarmee zou [gedaagde] gelegenheid geboden zijn zonder verdere incassokosten alsnog tot betaling van hoofdsom en rente over te gaan. Nu dat laatste niet gebeurd is, verlangt VGZ tevens een bedrag van € 48,40 inclusief btw aan vergoeding van kosten van incasso.
In voortgezet debat (bij repliek) heeft VGZ geponeerd dat [gedaagde] door het vragen van een betalingsregeling ‘de vordering inclusief de kosten erkend’ zou hebben. De excuses die [gedaagde] aanvoert voor het feit dat zij tot het moment van dagvaarding geen kennis zegt te hebben gedragen van het bestaan van deze vordering, acht VGZ niet valide. In de uiteenzetting die VGZ vervolgens gegeven heeft, is de veel te vage exploottekst enigszins concreter gemaakt en van aanvullende producties voorzien. Ook is melding gemaakt van het bestaan van een ander schulddossier dat ‘Flanderiijn’ voor VGZ op naam van [gedaagde] aanhield of nog steeds aanhoudt. Dat heeft betrekking op achterstallige premie maar ook op enige andere declaraties. Daarover heeft [gedaagde] op 19 december 2017 telefonisch contact gehad met de incassogemachtigde. De zaak die nu speelt, is pas na 17 januari 2018 aan ‘Flanderijn’ ter incasso overgedragen en vervolgens is [gedaagde] hierover kort achtereen enige keren aangeschreven en eenmaal ‘telefonisch benaderd’. Als [gedaagde] door vakantie correspondentie gemist heeft, komt dat voor haar risico en kan zij VGZ niet verwijten dat deze meent niet anders te hebben kunnen doen dan [gedaagde] in rechte te betrekken. Pas op 4 april 2018 (na dagvaarding) heeft [gedaagde] telefonisch contact gehad met ‘Flanderijn’ en gesteld dat zij in het gesprek van december 2017 toch begrepen had dat er naast het dossier met nummer 7467079 geen andere schuldkwestie aan de orde was. Zij zou toen toegezegd hebben alsnog te gaan betalen, maar om een betalingsregeling is bij die gelegenheid volgens VGZ ‘uitdrukkelijk’ niet verzocht (een dergelijk verzoek wordt bij ‘Flanderijn’ naar haar zeggen ‘altijd genoteerd’). Ook betwist VGZ ‘uitdrukkelijk’ dat de vader van [gedaagde] nog tweemaal gebeld heeft voor een verzoek tot het aangaan van een betalingsregeling. Er is dan ook in de ogen van VGZ geen reden om aan het verweer van [gedaagde] doorslaggevende waarde te hechten. Ook de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, kosten die niet op één lijn te stellen zijn met de uitgaven die op de procedure in rechte betrekking hebben, komt VGZ in haar visie geheel toe.
het verweer van [gedaagde]
heeft zich in haar verweer tegen de vordering op het standpunt gesteld dat VGZ en haar gemachtigde zich onredelijk opstellen door (zo snel) te gaan procederen, door na dagvaarding de zaak toch aan te brengen (met alle kosten van dien) en door haar geen gelegenheid te geven om haar nieuwe schuld in termijnen te betalen. In december 2017 had zij na betaling van een resterend bedrag in een andere zaak van VGZ begrepen dat er niets meer openstond. In januari 2018 was zij in België te gast bij een vriend en toen is kennelijk die nieuwe vordering bekend geworden. Ene brief daarover is bij haar afwezigheid door familieleden ongeopend opzijgelegd en vervolgens vergeten. Pas na dagvaarding heeft [gedaagde] er kennis van gekregen. Zij heeft toen onmiddellijk aangedrongen op een (nieuwe) betalingsregeling, maar dat verzoek werd door ‘Flanderijn’ afgewezen. Alleen als zij voor 18 april 2018 € 418,00 ineens zou voldoen, zou de zaak niet doorgezet worden. Zoveel geld had [gedaagde] op korte termijn niet beschikbaar, maar ‘Flanderijn’ weigerde met betaling in termijnen genoegen te nemen. Ook twee telefonische pogingen van haar vader leverden - door de weigering van ‘Flanderijn’ - niets op. Vader zit zelf in de schulden en kon het geld dus ook niet voorschieten. [gedaagde] verzet zich tegen het doorschuiven van al met al onnodig veroorzaakte kosten naar haar.

3.De beoordeling

Het moest VGZ en haar proces- en incassogemachtigde uit het door VGZ zelf aangehaalde nog zo verse schulddossier 7467079 bekend zijn dat zij als ziektekostenverzekeraar te maken had met een verzekerde [gedaagde] die allerminst ruim bij kas zat. Sterker nog: op 19 december 2017 is kennelijk een dossier gesloten waarin [gedaagde] zojuist een laatste betaling gedaan had op basis van een regeling tot aflossing van een grotere schuld wegens premie en verhaal van gedeclareerde bedragen aan eigen risico en/of eigen bijdrage. Daaruit blijkt zowel het financiële onvermogen van deze verzekerde als haar bereidheid om in goed overleg haar schuld tot de laatste cent te betalen. Het dossier is toen klaarblijkelijk gesloten in de zekerheid dat er op dat moment geen aan VGZ verschuldigde bedragen meer openstonden. Dat daar vervolgens (vermoedelijk) begin januari 2018 door twee facturen die VGZ zelfs niet in het geding gebracht heeft, verandering in kwam, is geruime tijd aan het zicht van [gedaagde] onttrokken geweest. VGZ betwist immers niet dat [gedaagde] van de facturen en de latere brieven daarover door verblijf in België pas door en bij dagvaarding weet gekregen heeft. Weliswaar komt dit feit (het niet zorgvuldig laten waarnemen van de zorg voor naar haar woonadres verstuurde post) in bepaalde mate voor risico van [gedaagde] , maar (ook) VGZ is gehouden zich naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te gedragen in de mede door de goede trouw beheerste relatie met haar verzekerde. De opstelling van VGZ en haar gemachtigde na dagvaarding getuigt bepaald niet van veel begrip voor de positie van [gedaagde] , noch van het besef dat er haar alles aan gelegen zou moeten zijn om kosten te vermijden althans op zijn minst te beperken. In een tijdsbestek van goed twee maanden heeft VGZ er echter een incassoprocedure en een dagvaarding door gejast zonder ook maar één moment van direct overleg met haar verzekerde over het ontstaan van een schuld in weerwil van een nog pas kort daarvoor gegeven verzekering dat zij van iedere betalingsachterstand bevrijd was.
Een andere houding van de eisende partij zou meer op haar plaats geweest zijn. Zeker nu niet vast te stellen valt hoe en wanneer de twee facturen met declaraties verzonden zijn, of daarin een termijn van betalen genoemd is en - zo ja - welke, of de beide facturen wel ontvangen zijn op het woonadres van [gedaagde] (daadwerkelijke ontvangst van deze twee onbekende stukken is niet eens met zoveel worden door VGZ gesteld) en of met andere woorden sprake kan zijn van effectief intreden van betalingsverzuim voor een bedrag van € 231,82 aan de kant van [gedaagde] . Prod.2 bij repliek, een specificatie van medische verrichtingen in twee perioden in 2017 waarvoor [gedaagde] in 2018 eigen bijdrage of eigen risico verschuldigd is, zegt op al die punten niets. Een door VGZ aan het exploot gehechte ‘specificatie’ heeft geen bewijswaarde. VGZ heeft ook nagelaten een concrete verzuimdatum aan te wijzen en/of de precieze grondslag van het intreden van verzuim ter zake van deze twee posten aan de kant van [gedaagde] te benoemen. Gevolg daarvan is, nu VGZ zelfs niet expliciet het ontstaan van verzuim te bewijzen aangeboden heeft, dat pas door de daad van dagvaarding en het ingebrekestellende effect daarvan van verzuim van [gedaagde] gesproken kan worden. Zulk verzuim wordt daarom aangenomen per 18 april 2018, de datum waartegen [gedaagde] in rechte opgeroepen is. Nu [gedaagde] wel erkent de hoofdsom van € 231,82 verschuldigd te zijn, kan dit bedrag aan VGZ toegewezen worden met de wettelijke rente met ingang van 19 april 2018.
Dat de bereidheid van [gedaagde] na dagvaarding om - ter voorkoming van een verdere procesgang - € 418,00 in termijnen te voldoen, een ‘erkenning van de vordering inclusief de kosten’ zou impliceren, wordt wat al te makkelijk door VGZ of haar gemachtigde verondersteld. Het verweer van [gedaagde] in de desondanks door VGZ doorgezette procedure behelst immers juist dat VGZ volstrekt nodeloos (ook al buiten rechte) kosten gemaakt heeft. Daarnaast is de gevolgtrekking dat bij gebreke van aanwijsbaar verzuim de nevenonderdelen van de vordering stranden, het resultaat van een aan VGZ toe te schrijven veel te gebrekkige naleving van de gemotiveerde stelplicht. Dat [gedaagde] dit juridische gebrek aan de kant van een professionele procespartij / repeatplayer als VGZ is, geen onderdeel gemaakt heeft van haar verweer, maakt niet dat de kantonrechter er geen acht op mag of zelfs moet slaan.
Omdat de vordering van VGZ slechts gedeeltelijk toegewezen kan worden en omdat in de motivering besloten ligt dat [gedaagde] per saldo (en na een wel zeer korte incubatieperiode) rauwelijks gedagvaard is, zullen de proceskosten geheel gecompenseerd worden, zodat beide partijen de aan eigen zijde gemaakte kosten zullen moeten dragen.

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- [gedaagde] wordt veroordeeld om (eventueel in nader overeen te komen termijnen) aan VGZ een bedrag van € 231,82 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 19 april 2018 tot de datum van volledige betaling.
- De proceskosten worden in die zin gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
- Het vonnis wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS