ECLI:NL:RBLIM:2018:6493

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
6698299 CV EXPL 18-1283
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Complicaties bij uitvoering van een arbeidsovereenkomst in het kader van een pgb-‘zorgovereenkomst’ met betrekking tot restitutieclaims

In deze zaak heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de gedaagde partij, een zorgverlener, gedagvaard voor een vordering tot terugbetaling van een bedrag dat volgens SVB onterecht is betaald. De vordering betreft een deel van een totaalbedrag van € 12.192,07, waarvan SVB stelt dat de gedaagde in de periode van januari 2015 tot en met januari 2017 te veel heeft ontvangen voor verleende zorg. De SVB heeft de gedaagde op 27 februari 2018 gedagvaard en vordert een voorlopig bedrag van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.

De gedaagde heeft de vordering betwist en stelt dat de SVB onjuiste informatie heeft verstrekt over de betalingen. De gedaagde heeft ook aangegeven dat zij niet in staat is om de gevorderde bedragen te betalen, gezien haar financiële situatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de SVB niet voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de omvang van de vordering en dat er geen betalingsverzuim van de gedaagde heeft kunnen intreden. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde € 500,00 aan SVB moet betalen, met wettelijke rente vanaf 8 maart 2018, en dat de proceskosten voor rekening van SVB komen.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en communicatie tussen de SVB en de zorgverlener, vooral in situaties van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de SVB niet adequaat heeft gehandeld door de gedaagde niet tijdig te informeren over de vermeende onterechte betalingen, wat heeft geleid tot onnodige juridische stappen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 6698299 CV EXPL 18-1283
Vonnis van de kantonrechter van 11 juli 2018
in de zaak
de publiekrechtelijke rechtspersoon
SOCIALE VERZEKERINGSBANK
gevestigd in Utrecht
verder ook aan te duiden als “SVB”
eisende partij
gemachtigde mr. N.R. Rietveld, werkzaam bij ‘Flanderijn Incasso (Gerechts)deurwaarders’ in Rotterdam dan wel in Heerenveen
tegen
[gedaagde]
wonend in [woonplaats] aan de [adres]
verder ook aan te duiden als “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
procederend met bijstand van R.E. Antonides in Veldhoven (zie procesvolmacht)

1.De procedure

SVB heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 27 februari 2018 in rechte betrokken voor een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn aan [gedaagde] drie producties betekend.
[gedaagde] heeft ter rolzitting van 7 maart 2018 waarvoor zij opgeroepen was, mondeling én schriftelijk geantwoord. Zij heeft bij die gelegenheid schriftelijke betaalgegevens ingebracht.
Vervolgens heeft SVB op 2 mei 2018 voor repliek geconcludeerd onder verwijzing naar de nieuwe producties 4, 5 en 6 alsmede naar eerder ingebrachte stukken. Tevens heeft zij de grondslag van haar eis gewijzigd.
Voor de rolzitting van 30 mei 2018 heeft [gedaagde] in reactie daarop een dupliek laten indienen waarbij nog enige bijlagen gevoegd waren. Omdat SVB in deze fase van het geding niet meer in de gelegenheid was op die bijlagen te reageren, kan voor de beoordeling van de zaak op de gedetailleerde inhoud daarvan vooralsnog geen acht geslagen worden.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is op vandaag gesteld.

2.Het geschil

2.1
SVB vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling aan haar van een vooralsnog tot € 500,00 beperkt bedrag (deel van een vordering die volgens SVB in totaliteit een bedrag van € 12 192,07 beloopt), te vermeerderen met de wettelijke rente over het grotendeels buiten de vordering gelaten totaal van € 12 192,07 vanaf 27 februari 2018 (datum dagvaarding) tot de datum van volledige betaling. Daarnaast wordt de veroordeling van [gedaagde] verlangd tot betaling van de te liquideren proceskosten.
2.2
SVB baseert haar vordering op een beperkt aantal feitelijke omstandigheden en/of stellingen. Betoogd is dat SVB aan [gedaagde] als ‘zorgverlener’ ten behoeve van een of meer ongenoemd gelaten ‘zorgbehoevende(n)’ verpleegkundige verzorging of hulp in de huishouding verleend heeft en daarvoor op declaratiebasis als uitvloeisel van de gesloten overeenkomst(en) betalingen van SVB ontvangen heeft, zij het meer dan haar volgens SVB toekwam. Over de periode augustus 2015 en januari 2016 (later bij repliek gewijzigd in de periode die loopt van januari 2015 tot en met juni 2017, maar die voor wat de bereikte omvang feitelijk eindigt in januari 2017) zou [gedaagde] in totaal € 12 192,07 te veel ontvangen hebben. Een bedrag dat SVB als onverschuldigd betaald, subsidiair wegens ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] terug wenst te ontvangen en ter zake waarvan zij [gedaagde] in betalingsverzuim beschouwt. Vanaf 16 februari 2017 tot 27 februari 2018 stelt SVB de rente op € 247,18. Tevens zegt SVB € 1 085,27 aan vergoeding van buitengerechtelijke kosten (inclusief btw) te vorderen te hebben, waarvoor verwezen is naar een op 6 juli 2017 ‘verstuurde’ veertiendagenbrief in de zin van art. 6:96 lid 6 BW.
2.3
In voortgezet debat weerspreekt SVB de bij antwoord tegen de vordering ingebrachte stellingen en verweren. Zij merkt [gedaagde] bij repliek aan als ‘zorgverlener’ in het kader van een door SVB beheerd persoonsgebonden budget (pgb) ten behoeve van mevrouw [naam zorgbehoevende] . Zij specificeert met verwijzing naar een als prod.4 overgelegd overzicht de over de bijgestelde periode (dat wil zeggen: januari 2015 tot en met januari 2017) verrichte betalingen aan [gedaagde] (€ 33 588,46) en tevens het bedrag van in totaal € 21 396,39 waarop [gedaagde] voor werk ten behoeve van de ‘zorgbehoevende’ in dat tijdvak recht verworven had. Per saldo levert dit volgens SVB een door [gedaagde] te restitueren bedrag van € 12 192,07 op. Aan de ‘zorgovereenkomst’ ten behoeve van [naam zorgbehoevende] althans aan de loonbetalingsverplichting bij ziekte was namelijk tussentijds door langdurige arbeidsongeschiktheid van [gedaagde] (na twee jaar) een einde gekomen, terwijl ook nog eens een jaar na de ziekmelding van 9 augustus 2013 het loonpercentage tot 70 gereduceerd was. Pas per 1 oktober 2016 is door het sluiten van een nieuwe ‘zorgovereenkomst’ een nieuwe betalingsverplichting voor SVB ten gunste van [gedaagde] ontstaan, zij het voor een minder aantal uren. Met een reeds door [gedaagde] in september 2016 gedane terugbetaling van € 9 234,32 is in het verschafte totaaloverzicht rekening gehouden. Zonder die terugbetaling zou het aan [gedaagde] uitbetaalde bedrag op € 42 912,78 uitgekomen zijn.
[gedaagde] had aan de hand van in haar bezit zijnde gegevens zelf kunnen zien dat / hoeveel zij ten onrechte betaald gekregen had en anders had zij dit bij SVB en/of ‘Flanderijn’ kunnen navragen. Er is in de visie van SVB dan ook terecht gedagvaard.
2.4
Het verweer van [gedaagde] heeft - samengevat - de volgende strekking.
Bij antwoord is grotendeels uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat het louter zou gaan om betalingen voor de maanden augustus 2015 en januari 2016 of voor de periode die tussen deze uitersten ligt. Mede daarom waren de gegevens die [gedaagde] zelf aanvankelijk over ontvangen bedragen verstrekt heeft, onvolledig. [gedaagde] heeft betwist dat de bedragen die voorkomen in de vierde productie bij repliek en/of in het betaaloverzicht dat zij eerder van ‘Flanderijn’ ontvangen had en dat zij zelf bij antwoord ingebracht heeft, correct en volledig zijn. Althans op onderdelen. In die beide overzichten, het ene iets uitgebreider dan het andere, komt bij nader inzien wel de terugbetaling van € 9 324,32 voor die [gedaagde] op 26 september 2016 verricht heeft.
2.5
In voortgezet debat werpt [gedaagde] SVB voor de voeten dat van die kant aan de zaak een totaal andere wending gegeven wordt door (via een wijziging van grondslag) eindelijk te erkennen dat er geen onterechte betalingen gedaan zijn in de maanden waartoe men zich eerder beperkt had bij dagvaarding. [gedaagde] heeft dus gelijk gehad met haar ‘al jaren’ geuite kritiek op de door SVB gegeven voorstelling van zaken. SVB gaf nooit thuis, ook niet toen (ex-)werkgeefster [naam zorgbehoevende] zich in 2015 en 2016 bij eisende partij beklaagde over de onduidelijkheden in de aan [gedaagde] te betalen / (al dan niet dubbel) betaalde bedragen en (mede namens [gedaagde] , met wie SVB niet wilde communiceren) om opheldering verzocht over vermoedelijk te veel of in te grote omvang overgemaakte bedragen. [gedaagde] laakt de kennelijk slechte interne administratie van SVB, maar ook de gebrekkige wijze van verantwoording aan en communicatie met zowel de ‘zorgverlener’ als de ‘zorgbehoevende’. Zij is van oordeel dat pas inschakeling van ‘Flanderijn’ voor enige duidelijkheid gezorgd heeft door het verschaffen van een bij het antwoord gevoegd overzicht van betalingen. Maar ook dat was niet toereikend, omdat [gedaagde] onvoldoende zicht heeft op hetgeen werkelijk betaald is en of alle volgens SVB onterechte betalingen inderdaad niet (in die omvang) verschuldigd waren. Daarover zal SVB alsnog opheldering moeten verschaffen. [gedaagde] acht het in de gegeven omstandigheden onredelijk allerhande kosten van incasso en procederen voor haar rekening te brengen. Daarbij komt dat zij wel wil maar niet kan betalen (zij kan nu al niet rondkomen van haar beperkte inkomsten uit uitkering en/of werk). SVB moet de hand in eigen boezem steken, ook waar het gaat om tekorten die zich voordeden bij de betalingen aan ‘zorgverleners’ die [gedaagde] in 2015 en 2016 bij de verzorging van mevrouw [naam zorgbehoevende] opgevolgd zijn.

3.De beoordeling

3.1
De wijze van procederen van SVB ontneemt zowel haar wederpartij als de kantonrechter het zicht op de complete werkelijkheid achter de vordering. Deels is dit het gevolg van de keuze om niet de totaliteit van de volgens SVB uit (gebeurtenissen in) 2015 en 2016 voortvloeiende restitutieaanspraak in rechte voor te leggen, maar zich tot een min of meer symbolisch deelbedrag van € 500,00 te beperken. Een bedrag waarvan niet eens duidelijk is of daarin (ook / mede) geclaimde rente en te vergoeden kosten verwerkt geacht moeten worden. Anderdeels versluiert SVB het goede zicht op de zaak door niet alleen buiten rechte maar in eerste instantie zelfs in rechte de suggestie te wekken dat louter de betalingen voor de maanden augustus 2015 en januari 2016 problematisch zouden zijn. Wat dan weer niet verklaart waarom een claim van € 12 192,07 als een voor haar evident uit de feiten blijkende restvordering genoemd is.
3.2
Uit alles blijkt dat SVB voorafgaand aan dagvaarding [gedaagde] (een ‘derde’ aan wie slechts betalingen gedaan werden) niet al te serieus genomen heeft, althans haar niet als volwaardige tegenpartij van alle informatie voorzien heeft die SVB zelf tot de overtuiging gebracht had dat en in welke concrete omvang deze ‘zorgverlener’ in de loop van 2015 en 2016 te veel en/of te hoge betalingen gedaan waren. Volgens [gedaagde] gold dit echter net zo goed voor de ‘zorgbehoevende’ en budgethouder [naam zorgbehoevende] , voor wie SVB het persoonsgebonden budget beheerde. Uit dit budget konden aan [gedaagde] loonbetalingen gedaan worden die voortvloeiden uit een tussen [naam zorgbehoevende] en [gedaagde] aangegane arbeidsovereenkomst (‘zorgovereenkomst’). Zelfs deze door SVB (wel) als enig en direct belanghebbende beschouwde mevrouw [naam zorgbehoevende] kreeg geen antwoord, althans niet bevredigend, op indringende vragen over de beloning van [gedaagde] die zij keer op keer in 2015 en 2016 aan SVB voorlegde. De door SVB overgelegde producties 1 tot en met 6 getuigen van dit tekort aan informatie. Naast de ‘wijzigingsovereenkomst’ d.d. 28 november 2016 waarmee na twee jaar ziekte van [gedaagde] een formeel einde gemaakt is aan de eerste arbeidsovereenkomst tussen [naam zorgbehoevende] en [gedaagde] (prod.5) en de op 24 december 2016 voor minder uren aangegane gewijzigde overeenkomst tussen deze twee (prod.6) heeft SVB slechts enige nietszeggende stukken over de door ‘Flanderijn’ in juli 2017 gestarte pogingen tot incasso van een in die stukken onverklaard gelaten bedrag in hoofdsom van € 12 192,07 overgelegd (producties 1, 2 en 3). Het daarnaast als vierde productie ingebrachte overzicht van betalingsrechten waarop [gedaagde] aanspraak had en betalingen die aan of door haar gedaan zijn (prod.4) is door SVB pas bij repliek in deze procedure aan de openbaarheid prijsgegeven. Het feit dat [gedaagde] erkent dat zij na lang aandringen harerzijds van ‘Flanderijn’ voorafgaand aan dagvaarding een gelijksoortig overzicht ontvangen heeft van betalingen die SVB zegt gedaan te hebben, ontslaat SVB niet van de verplichting die betalingen (alsmede het deels onterechte karakter dat deze volgens haar hadden) aan te tonen. Het toen door [gedaagde] ontvangen overzicht is buiten rechte niet toegelicht, zoals SVB ook in rechte nalaat prod.4 te voorzien van aanvullende toelichting en betaalbewijzen.
3.3
Ook had het op de weg van SVB gelegen om niet alleen [naam zorgbehoevende] als budgethouder en ‘amateurwerkgever’, maar ook [gedaagde] als de werkneemster aan wie het loon voor de verrichte verzorging uit het persoonsgebonden budget door SVB voldaan werd, voor te lichten over de gang van zaken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Het kon immers geen kwaad voor die bijzondere situatie aan beide partijen bij de arbeidsovereenkomst uitleg te verschaffen over loondoorbetaling en vakantierechten ingevolge de wet en/of toepasselijke cao in het geval van ziekte / arbeidsongeschiktheid, over de ter zake geldende ontslagregels en over de samenloop met regels van sociale zekerheid en de rol van het UWV daarbij. SVB mag dan in haar repliek reppen van bijstelling van het loon naar 70% na een jaar arbeidsongeschiktheid van de werkneemster en beëindiging van de loonbetaling na twee jaar bij voortduren van die situatie, maar dat dit ook voor [gedaagde] en [naam zorgbehoevende] vanzelf sprak, is nog niet zo zeker. Sterker nog: die beiden hadden zelf wel degelijk een sterk vermoeden dat er iets misging met de betalingen en signaleerden dit ook bij SVB, maar het was juist SVB die zich volstrekt van de domme hield en er geen blijk van gaf dat er mogelijk ten onrechte betalingen gedaan werden. Het gaat dan niet aan om [gedaagde] eerst te confronteren met een incasso-exercitie en vervolgens te dagvaarden zonder voorafgaand naar behoren op te helderen wat er nu precies misgegaan is en in welke omvang en op welke onderdelen de betalingen teruggedraaid zouden moeten worden. Daarvoor was zowel incasso als procederen overbodig en contraproductief. En omdat er ook nog sprake is van een debiteur ( [gedaagde] ) in betalingsnood, die nota bene al wel in september 2016 € 9 324,32 als erkend onverschuldigd ontvangen gerestitueerd heeft, moet er ook gekeken worden naar een aanvaardbaar betaaltempo en/of af te lossen totaalbedrag. Zolang dit alles niet opgehelderd is en partijen zelfs het overleg over een en ander niet geopend hebben, vond dagvaarding rauwelijks plaats. Dit moet gevolgen hebben voor hetgeen toewijsbaar geacht kan worden en voor de toedeling van de met procederen gemoeide kosten.
3.4
Het gaat zelfs nog verder, want de kantonrechter kan niet anders dan concluderen dat bij gebrek aan duidelijkheid over de precieze omvang van de vordering buiten rechte geen betalingsverzuim van [gedaagde] heeft kunnen intreden. SVB heeft overigens dergelijk (bij dagvaarding wel verondersteld) verzuim niet eens geconcretiseerd naar datum en/of rechtsgrond. Desondanks heeft zij al rente berekend vanaf 16 februari 2017 (waarom dit zo zou moeten zijn, is volstrekt onduidelijk) en meent zij ook recht te hebben op vergoeding van incassokosten, terwijl van aantoonbaar voorafgaand verzuim niet heeft kunnen blijken. Pas door de daad van dagvaarding kan verzuim van [gedaagde] ingetreden zijn en dan ook nog uitsluitend ten aanzien van de gevorderde hoofdsom van € 500,00. Omdat wel aannemelijk is dat [gedaagde] op zijn minst in hoofdsom nog € 500,00 aan SVB schuldig is (over het restant van een eventueel tegoed van SVB kan niets met zekerheid gezegd worden), zal dit bedrag wel toegewezen worden. Van reeds vervallen geachte rente en van een vergoeding van door ‘Flanderijn’ in de inning van de vermeende vordering geïnvesteerde kosten kan geen sprake zijn. Wel zal [gedaagde] wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag verschuldigd zijn met ingang van 8 maart 2018. Door de daad van dagvaarding is zij immers voor het gevorderde bedrag in verzuim geraakt per 7 maart 2018, de dag waartegen zij in rechte opgeroepen is.
3.5
Het spreekt in het licht van het voorgaande vanzelf dat de proceskosten op zijn minst geheel gecompenseerd zouden moeten worden, maar passender is dat SVB in die kosten verwezen wordt, hetgeen betekent dat SVB aan [gedaagde] een op € 120,00 te bepalen salaris gemachtigde zal dienen te vergoeden. Dit deel van de beslissing kan niet uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad omdat hier niet om gevraagd is. De kantonrechter gaat er van uit dat betaling desondanks plaatsvindt binnen veertien dagen nadat [gedaagde] aan de gemachtigde van SVB opgave gedaan zal hebben van de gewenste betalingswijze.

4.De beslissing

De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- [gedaagde] wordt veroordeeld om aan SVB tegen bewijs van kwijting € 500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 8 maart 2018 tot de datum van volledige betaling.
- Het voorgaande onderdeel van de beslissing wordt uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
- SVB daarentegen wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis bepaald op een bedrag van € 120,00.
- Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type: HS