In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en de besloten vennootschap NEDERLANDS SLAAPCENTRUM B.V. (NSC) over de toekenning van een transitievergoeding na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] was sinds 15 februari 2008 in dienst bij NSC als bedrijfsleider, maar zijn arbeidsovereenkomst werd opgezegd op 31 augustus 2017, na toestemming van het UWV op grond van de slechte financiële situatie van NSC. [verzoeker] verzocht om betaling van de transitievergoeding van € 9.576,00, maar NSC betwistte deze claim, stellende dat zij 'technisch failliet' was en dat [verzoeker] gefraudeerd had.
De rechtbank oordeelde dat NSC op grond van artikel 7:673 lid 1 BW verplicht was om een transitievergoeding te betalen, aangezien de arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden had geduurd. NSC's argumenten over de slechte financiële situatie en de vermeende fraude door [verzoeker] werden verworpen. De rechtbank concludeerde dat NSC niet aan de voorwaarden voldeed om een lagere transitievergoeding te betalen op basis van artikel 7:673d BW. De rechtbank oordeelde dat de transitievergoeding verschuldigd was, ongeacht de financiële situatie van NSC, en dat de claim van [verzoeker] terecht was.
De rechtbank heeft NSC veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis benadrukt de bescherming van werknemers bij ontslag en de verplichtingen van werkgevers in het kader van transitievergoedingen, zelfs in situaties van financiële moeilijkheden.