ECLI:NL:RBLIM:2018:6463

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
6985979 CV EXPL 18-3624
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming en huurachterstand in kort geding met eisvermindering

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, heeft de Rechtbank Limburg op 6 juli 2018 uitspraak gedaan over een huurachterstand en ontruiming. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. Mouthaan, had de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], gedagvaard vanwege een huurachterstand van vijf maanden, ter hoogte van € 4.889,80. Tijdens de zitting op 2 juli 2018 werd duidelijk dat de gedaagden de woning reeds hadden ontruimd, wat leidde tot een eisvermindering van de eiser. De eiser trok zijn vordering tot ontruiming en gebruiksvergoeding in, maar handhaafde de vordering tot betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten.

De rechtbank oordeelde dat het spoedeisende belang van de eiser evident was, gezien de oplopende huurachterstand. De gedaagden betwistten de huurachterstand niet, maar voerden aan dat er een betalingsregeling was getroffen, die echter niet nagekomen was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven en dat er geen ingebrekestelling nodig was voor de opeisbaarheid van de huurachterstand. De vordering tot huurachterstand werd toegewezen, inclusief wettelijke rente.

Daarnaast werd de vergoeding van buitengerechtelijke kosten toegewezen, omdat de eiser kosten had gemaakt om buiten rechte voldoening te verkrijgen. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die door de rechtbank op € 826,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de veroordelingen moesten voldoen, tenzij zij binnen twee weken na aanschrijving volledig aan de veroordelingen voldeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 6985979 CV EXPL 18-3624
Vonnis van 6 juli 2018
in het kort geding van
[eiser] ,
wonend te [woonplaats 1] , aan de [adres 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.W. Mouthaan
tegen

1.[gedaagde sub 1]

en
2. [gedaagde sub 2]
beiden wonend te [woonplaats 2] aan de [adres 2]
gedaagde partij
gemachtigde mr. K.J.C. van Bekkum.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 13 juni 2018 ter griffie ontvangen formulier ‘Aanvraag kort geding kanton’ met conceptexploot, waarop aan [eiser] toestemming is verleend om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uiterlijk 19 juni 2018 te dagvaarden
  • het niet betekende exploot van dagvaarding waarvan een exemplaar op 29 juni 2018 ter griffie is ontvangen, met daarbij een e-mailbericht van mr. Van Bekkum waarin deze mededeelt dat zijn cliënten vrijwillig ter zitting zullen verschijnen
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 2 juli 2018, waar partijen in persoon zijn verschenen.
1.2.
Ter zitting is afgesproken dat [eiser] de door hem aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verhuurde woning, waarvan laatstgenoemden ter zitting te kennen hebben gegeven dat zij die de vrijdag ervoor reeds hebben ontruimd, nog dezelfde dag zou gaan inspecteren en vervolgens aan de kantonrechter te kennen zou geven of en hoe hij zijn vordering zou verminderen. Bij brief van 2 juli 2018 heeft [eiser] de vordering verminderd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren met ingang van 1 januari 2016 van [eiser] de woning staande en gelegen te [woonplaats 2] aan de [adres 2] tegen een huurprijs van € 977,96 inclusief kosten voor gas water en elektriciteit.
2.2.
Ten tijde van het dagvaarden bestond een huurachterstand vijf maandtermijnen, te weten € 4.889,80.

3.De vordering

3.1.
Bij exploot van exploot van dagvaarding vorderde [eiser] de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] :
- tot ontruiming van de woning;
- tot betaling van de huurachterstand en een gebruiksvergoeding tot aan de dag van oplevering (beide met rente);
- tot betaling van een voorschot van € 1.500,00 op de kosten van een gerechtelijke ontruiming voor het geval dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning niet vrijwillig zouden ontruimen;
- tot betaling van een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ad € 623,07,
een en andere onder verwijzing van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Bij faxbericht van 2 juli 2018 te 15:24 uur, heeft [eiser] de vordering tot ontruiming ingetrokken, alsook de gevorderde gebruiksvergoeding en de (voorwaardelijke) vordering tot het betalen van een voorschot voor de kosten van de ontruiming.
3.3.
Gehandhaafd blijven derhalve de vordering tot betaling van de huurachterstand - tot en met juni 2018 en na verrekening met de waarborgsom van € 965,00 in totaal nog
€ 3.924,80 - met rente en de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.

4.De beslissing

4.1.
Het ten tijde van dagvaarden gestelde spoedeisende belang blijkt reeds uit de aard van de zaak (een oplopende huurachterstand). Het enkele gegeven dat na dagvaarding de vordering is verminderd op de wijze als boven omschreven, maakt dat niet anders.
4.2.
De omvang van de huurachterstand is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op zichzelf niet betwist. Wel stellen zij dat eerder een betalingsregeling is getroffen, doch ter zitting is onweersproken vast komen staan dat die betalingsregeling door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet is nagekomen, waardoor het restant van de huurachterstand weer ineens opeisbaar is geworden. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat voor de opeisbaarheid ineens een ingebrekestelling van de zijde van [eiser] nodig zou zijn, vindt geen steun in het recht.
Daarnaast stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat sprake is van gebreken aan het gehuurde. Gesteld noch gebleken is echter dat [eiser] op enig moment met het verhelpen van die vermeende gebreken in verzuim is geraakt en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] die gebreken dan zelf hebben verholpen en de kosten daarvan op de huurprijs in mindering hebben gebracht (art. 7:206 BW), terwijl van een vordering tot huurprijsvermindering (art. 7:207 BW) evenmin is gebleken, nog daargelaten dat een huurprijsvermindering nooit de volledige huurprijs zou treffen.
Dit onderdeel zal dus worden toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de verzuimdata van de respectieve onbetaald gelaten huurtermijnen tot aan de dag van voldoening.
4.3.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden toegewezen nu gebleken is dat [eiser] genoodzaakt was om kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte te maken, de gestelde daartoe verrichte werkzaamheden (productie 5) niet door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden betwist en deze het kostenbedrag - berekend volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten - rechtvaardigen.
4.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 826,00, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde en € 226,00 aan griffierecht (de kosten van het niet betekende exploot zijn door [eiser] niet opgegeven).
4.5.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eiser] € 3.924,80 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verzuimdata van de respectieve onbetaald gelaten huurtermijnen telkens over de beteffende termijn tot aan de dag van voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eiser] € 623,07 te betalen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 826,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan de veroordelingen onder 5.1, 5.2. en 5.3. voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken.
RK