In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, heeft de Rechtbank Limburg op 6 juli 2018 uitspraak gedaan over een huurachterstand en ontruiming. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. Mouthaan, had de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], gedagvaard vanwege een huurachterstand van vijf maanden, ter hoogte van € 4.889,80. Tijdens de zitting op 2 juli 2018 werd duidelijk dat de gedaagden de woning reeds hadden ontruimd, wat leidde tot een eisvermindering van de eiser. De eiser trok zijn vordering tot ontruiming en gebruiksvergoeding in, maar handhaafde de vordering tot betaling van de huurachterstand en buitengerechtelijke kosten.
De rechtbank oordeelde dat het spoedeisende belang van de eiser evident was, gezien de oplopende huurachterstand. De gedaagden betwistten de huurachterstand niet, maar voerden aan dat er een betalingsregeling was getroffen, die echter niet nagekomen was. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven en dat er geen ingebrekestelling nodig was voor de opeisbaarheid van de huurachterstand. De vordering tot huurachterstand werd toegewezen, inclusief wettelijke rente.
Daarnaast werd de vergoeding van buitengerechtelijke kosten toegewezen, omdat de eiser kosten had gemaakt om buiten rechte voldoening te verkrijgen. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die door de rechtbank op € 826,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de veroordelingen moesten voldoen, tenzij zij binnen twee weken na aanschrijving volledig aan de veroordelingen voldeden.