ECLI:NL:RBLIM:2018:646

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 februari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1383
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlaging van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw), maar kreeg te maken met een maatregel die zijn uitkering met 20% verlaagde over een periode van 10 juni 2016 tot en met 9 maart 2018. Dit besluit volgde op een eerdere afwijzing van een aanvraag en een herziening van een eerdere bijstandsverlening. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd gedeeltelijk gegrond verklaard, wat leidde tot het bestreden besluit. Eiser stelde dat het besluit ondeugdelijk was gemotiveerd en dat er onduidelijkheden waren over de berekeningen die verweerder had gemaakt met betrekking tot zijn vermogen en uitgaven. Tijdens de zitting op 18 januari 2018 was eiser niet aanwezig, maar werd hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat verweerder goede redenen had om gegevens uit 2015 op te vragen en dat de berekeningen van verweerder correct waren. De rechtbank concludeerde dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor zijn voorziening in het bestaan had getoond en dat de maatregel van 20% terecht was opgelegd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/1383 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser,

(gemachtigde: mr. R.G.P. Voragen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: W.A.A. Buttolo).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser per 10 juni 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) toegekend. Tevens heeft verweerder eiser daarbij een maatregel opgelegd, bestaande uit een verlaging van 20 % van de uitkering over de periode van 10 juni 2016 tot en met 9 maart 2018.
Bij besluit van 9 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiseres bezwaar tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen in die zin dat de maatregel wordt opgelegd over de periode van 10 juni 2016 tot en met 9 november 2017.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2018. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van een aanvraag van eiser in juni 2016 om per 6 juni 2016 in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), heeft verweerder op 27 juli 2016 besloten:
- die aanvraag af te wijzen omdat het recht niet kan worden vastgesteld;
- het besluit van 16 december 2015 te herzien, in die zin dat de bijstand met ingang van 7 september 2015 wordt ingetrokken vanwege het bezit van meer dan het vrij te laten vermogen en
- eiser een waarschuwing op te leggen, omdat hij destijds niet had doorgegeven dat hij op 7 september 2015 een erfenis heeft ontvangen.
Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij besluit van 21 november 2016 ongegrond is verklaard. Tegen het besluit van 21 november 2016 heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 juni 2017 is dat beroep ongegrond verklaard Tegen die uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend.
2. Op 5 september 2016 heeft eiser opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd. Na onderzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen dat bij het bestreden besluit
voor een deel is herzien, zoals onder procesverloop in deze uitspraak is aangegeven.
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser een bedrag van € 24.621,16, dat van een erfenis ad € 42.062,28 resteert na aftrek van de verantwoorde uitgaven en het vrij te laten vermogen ad € 5.940,--, op een onverantwoorde wijze heeft ingeteerd, nu eiser met het bedrag van € 24.621,16 17 maanden volgens verweerder nog geen beroep op een uitkering had hoeven te doen. Daarom heeft verweerder een maatregel van 20 % van de uitkering opgelegd gedurende het aantal maanden dat er geen beroep op uitkering zou zijn gedaan, indien eiser wel op een verantwoorde wijze had ingeteerd.
4. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. Het besluit is ondeugdelijk gemotiveerd. Niet valt in te zien waarom verweerder stukken uit 2015 heeft opgevraagd. Dit is een schending van eisers privacy. Verweerder had niet zo ver terug mogen gaan. Verweerder heeft ten onrechte het door eiser aan [naam] betaalde bedrag niet bij de uitgaven gerekend, omdat niet zou kunnen worden nagegaan door wie het geld contant is overhandigd. Dit is wel na te gaan, daar [naam] stelt dat eiser dit heeft overhandigd. Verweerders berekening is daarom niet juist. Verder is aangevoerd dat het besluit tegenstrijdig en onduidelijk is, omdat daarin zowel is vermeld dat het bezwaar gegrond als ongegrond is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde medegedeeld dat er in het bestreden besluit sprake is van een verschrijving bij de vermelding “Afstemmingsverordening 2016 Gemeente Heerlen”. Dit moet namelijk zijn “Afstemmingsverordening 2017 Gemeente Heerlen”. De weergegeven tekst is echter wel juist.
De rechtbank zal, nu eiser door deze kennelijk misslag niet in zijn belangen is geschaad, het besluit lezen alsof daarin de verordening van 2017 is vermeld.
7. Artikel 8 van de Pw bepaalt -voor zover van belang- dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot:
a. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid.
8. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Pw stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Op grond van het tweede lid van artikel 18 van de Pw verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
9. Verweerder heeft bij het bestreden besluit toepassing gegeven aan de Afstemmingsverordening 2017 Gemeente Heerlen (verder: de Afstemmingsverordening).
10. Artikel 8 van de Afstemmingsverordening luidt -voor zover van belang- als volgt:
1. Van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening In
het bestaan is onder meer sprake als
a. tijdens of voorafgaande aan de aanvraag om bijstand aanwezig vermogen onverantwoord ingeteerd is;
………………..
2. In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, zoals bedoeld in het eerste lid onder a en b, wordt de bijstandsnorm voor de duur van het aantal maanden dat geen beroep op een uitkering nodig zou zijn geweest, indien wel op een verantwoorde wijze op het meer dan het vrij te laten vermogen zou zijn ingeteerd, verlaagd met 20%.
3, De in het tweede lid bedoelde verlaging kan gedurende maximaal 36 maanden
worden opgelegd.
4. ……………….
11. Met betrekking tot de beroepsgrond dat niet valt in te zien waarom verweerder gegevens uit 2015 heeft opgevraagd, overweegt de rechtbank dat verweerder daar goede gronden voor had, omdat aan verweerder sinds het onderzoek in verband met de aanvraag in juni 2016 bekend was dat eiser op 7 september 2015 een erfenis van € 42.062,28 had ontvangen.
12. Verweerder hanteert bij de vaststelling of iemand op aanvaardbare wijze zijn vermogen heeft ingeteerd, een -in de jurisprudentie geaccepteerde- interingsnorm van 1,5 maal de bijstandsnorm. Verweerder heeft geen rekening gehouden met de door eiser vermelde storting van € 2000,-- op de beheerrekening, omdat deze storting is gedaan door B.H.P. [naam] , met de omschrijving “van jou contant ontvangen om op jou rekening te storten”. Door deze handelwijze is volgens verweerder niet na te gaan door wie het contant geld is overhandigd en waar dit geld vandaan kwam, waardoor niet te verifiëren is of deze betaling uit de erfenis komt. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat, met uitzondering van door eiser betaalde erfbelasting, eiser niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond waaraan het resterende bedrag is besteed. Volgens verweerder heeft eiser, uitgaande van een erfenis van € 42.062,28 en een totaal van verantwoorde uitgaven van
€ 17.441,12, een bedrag van € 42.062,28 verminderd met € 17.441,12, een bedrag van
€ 24.621,16 op een onverantwoorde wijze ingeteerd, terwijl hij met dat bedrag volgens verweerders berekening gedurende 17 maanden nog geen beroep had hoeven te doen op de bijstand.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding de berekening van verweerder voor onjuist te houden. Met betrekking tot het door [naam] gestorte bedrag van € 2.000,--, heeft eisers gemachtigde ter zitting erkend dat deze beroepsgrond niet is onderbouwd.
14. Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank zich met verweerders standpunt verenigen dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond. De stelling ter zitting van eisers gemachtigde dat eiser zich op het moment van de erfenis niet had gerealiseerd dat hij mogelijk in de toekomst een beroep op de bijstand zou moeten doen en dat de uitgaven snel oplopen als men, zoals eiser, geregeld gebruik maakt van prostituees, kan niet tot een ander oordeel leiden.
15. Gelet op vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht op grond van de afstemmingsverordening een maatregel van 20% van de uitkering gedurende 17 maanden heeft opgelegd. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder anders had moeten besluiten.
16. Voorts acht de rechtbank het besluit voldoende gemotiveerd. Met betrekking tot de beroepsgrond dat het besluit onduidelijk is, omdat daarin zowel is vermeld dat het bezwaar gegrond als ongegrond is, heeft eisers gemachtigde ter zitting aangegeven dat duidelijk is wat er door verweerder wordt bedoeld en dat dit geen beroepsgrond is.
17. Vorenstaande overwegingen leiden tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van J.C. Kupers-Leenen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 februari 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.