Overwegingen
1. Op 8 juni 2015 hebben eisers bij verweerder een verzoek om tegemoetkoming in planschade ingediend. Eisers stellen dat zij door de projectbesluiten van 30 oktober 2012 voor de NGB Kuijpers Kip en de NGB Bio-energiecentrale in een planologisch nadeliger positie zijn gekomen omdat onder het vorige planologisch regime geen bebouwing was toegelaten. Volgens eisers is sprake van bovenmatige planschade die niet voorzienbaar was en niet onder het normaal maatschappelijk risico kan worden gebracht. Op basis van de WOZ-waarde van de woning en het bedrijf schatten eisers de totale schade op € 100.000,00. Bij het verzoek om planschade hebben eisers een expertiserapport gevoegd van Aelmans Tuinbouw Advies, waarin de schadefactoren zijn beschreven.
2. Verweerder heeft ter voorbereiding van zijn besluitvorming en conform het bepaalde in de ‘Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade gemeente Horst aan de Maas 2010’ mr. drs. L.A. van Montfoort (Van Montfoort) verzocht om advies uit te brengen.
3. Van Montfoort heeft in een rapport van 4 november 2015 verweerder geadviseerd om aan eiser ( [naam 1] ) wegens waardevermindering van het woonhuis [adres] te [plaatsnaam] als gevolg van de projectbesluiten ten behoeve van de oprichting van de bio-energiecentrale op kadastraal perceel L 361 en de oprichting van een korte keten vleeskuikenhouderij op het oostelijk deel van dat perceel tegemoetkomingen in planschade toe te kennen ter hoogte van € 8.200,00 elk. Ten aanzien van de aanvraag van eiseres ( [naam 2] ) heeft Van Montfoort geadviseerd de verzoeken af te wijzen. Eiseres heeft weliswaar schade geleden door waardevermindering van haar onroerende zaak als gevolg van genoemde projectbesluiten, maar de schade gaat het minimum forfait normaal maatschappelijk risico niet te boven.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder conform het advies van Van Montfoort aan eiser tegemoetkomingen in planschade toegekend als gevolg van de projectbesluiten van in totaal € 16.400,00 en het verzoek van eiseres afgewezen. Eisers, BEC en Kuijpers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
5. Bij het bestreden besluit heeft de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de bezwaren van BEC en Kuijpers deels gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de planschade aanvraag van eiser vanwege het projectbesluit voor de korte keten vleeskuikenhouderij afgewezen en de aanvraag van eiser vanwege het projectbesluit voor de BEC € 5.200,00 toegekend. De afwijzing van de aanvragen van eiseres heeft verweerder bij het bestreden besluit in stand gelaten.
6. Eisers hebben op de hierna te bespreken gronden tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank overweegt als volgt.
Beroepsgronden algemeen/procedureel
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor inschakeling van een deskundige door de rechtbank geen aanleiding bestond. Eisers hebben niet aangetoond dat het advies van Van Montfoort dermate gebreken vertoont dat hij dat niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen.
8. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2553) mag de rechter met toepassing van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek, wanneer, op basis van de door een partij aangevoerde concrete aanknopingspunten voor twijfel, gegronde twijfel bestaat over de juistheid van het advies dat het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. 9. Eisers hebben aangevoerd dat de taxatie van de waarde en de waardedaling van de bedrijfswoning met daarbij behorend perceel en van de bedrijfsgebouwen, kassen, bassins en containervelden per de peildatum door de deskundige Van Montfoort niet inzichtelijk is gemaakt. Zij hebben een rapport van Aelmans Tuinbouw Advies overgelegd waarin de waarde en de waardedaling van genoemde objecten hoger is getaxeerd.
10. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers op goede gronden aangevoerd dat de taxatie van de waarde van de objecten per de peildatum door de deskundige van verweerder niet inzichtelijk is gemaakt. Bij het advies is geen taxatierapport gevoegd en zijn de gehanteerde bedragen ook verder niet onderbouwd. Verweerder had het advies van Van Montfoort daarom niet zonder meer aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om de StAB als deskundige te benoemen. De StAB heeft tevens van verslag en advies gediend over de beroepsgronden over de voorzienbaarheid. De rechtbank onderkent dat zij dit aspect zelfstandig en zonder terughoudendheid dient te toetsen.
11. Eisers voeren aan dat de StAB ten onrechte niet is ingegaan op de door hen aangevoerde procedurele gronden. Eisers wijzen erop dat de rechtbank de StAB heeft gevraagd advies uit te brengen over alle in beroep aangevoerde gronden.
12. De rechtbank overweegt dat er weliswaar een algemene opdracht aan de StAB is verstrekt, maar dat de StAB terecht geen advies heeft gegeven over rechtsvragen die de rechtbank moet beantwoorden en waarvoor niet de specifieke deskundigheid van de StAB is vereist. De rechtbank zal die beroepsgronden hierna zelf beoordelen. De beroepsgrond dat de StAB zich hierover had moeten uitlaten, slaagt niet.
13. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten aanzien van hun bezwaar is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Eisers betogen dat dit zonder nadere motivering in strijd is met artikel 7:13, zevende lid van de Awb.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie de bezwaren van eisers ongegrond heeft verklaard en hun verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand heeft afgewezen. De bezwaarschriftencommissie heeft haar advies gebaseerd op het standpunt dat in het eerste advies van de planschade-adviseur onvoldoende rekening was gehouden met de voorzienbaarheid van de planologische wijziging.
15. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit op dit onderdeel terecht afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Van een herroeping van het primaire besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is ten aanzien van eisers geen sprake is. Het primaire besluit is immers ten nadele van eisers herroepen in verband met de (ook) door de derde-partijen daartegen gemaakte bezwaren. Omdat voor een proceskostenvergoeding aan eisers geen plaats is, is het advies van de bezwaarschriftencommissie op dit onderdeel evident onjuist. Verweerder kon in zoverre zonder nadere toelichting van het advies afwijken zonder in strijd te komen met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Eisers voeren aan dat de door verweerder ingeschakelde planschadeadviseur niet objectief is en dat zijn onderzoek niet zorgvuldig, onafhankelijk en onpartijdig heeft plaatsgevonden. Volgens eisers is ten onrechte aan hun verzoek om een tweede adviseur te benoemen, hetgeen de procedureverordening mogelijk maakt in complexe zaken, geen gevolg gegeven.
17. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de door verweerder ingeschakelde deskundige niet objectief of niet onpartijdig zou zijn of dat zijn onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. Gesteld noch gebleken is dat van enige belangenverstrengeling sprake is. Dat eisers zich niet met de uitkomst van de advisering kunnen verenigen is onvoldoende om de advisering onzorgvuldig te achten of dat verweerder om die reden een andere adviseur had moeten inschakelen. De rechtbank begrijpt dat eisers en hun gemachtigde zich hebben gestoord aan de woordkeuze van Van Montfoort in zijn reactie op hun bezwaren, maar – anders dan eisers kennelijk willen betogen – kan daaruit niet worden afgeleid dat Van Montfoort hun bezwaren niet serieus heeft genomen dan wel daarop in zijn reactie onvoldoende inhoudelijk is ingegaan. Ook in de complexiteit van de zaak had verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om een tweede deskundige te benoemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Inhoudelijk ten aanzien van het beroep van eiser
18. Eiser voert aan dat de taxatie van de waarde van zijn woning vóór de peildatum en de taxatie van de waardevermindering niet controleerbaar en onvoldoende inzichtelijk is en daarom onvoldoende gemotiveerd is. Ook in dit verband hebben eisers betoogd dat de StAB op basis van een eigen planvergelijking de waardevermindering van de woning had moeten vaststellen.
19. Zoals hiervoor onder 10 reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het advies van Van Montfoort niet zonder meer aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen, voor zover het de taxatie van de waarde van de woning en de daarbij behorende grond op de peildatum betreft. Op verzoek van de StAB heeft Van Montfoort samen met ing. P.E. Bakker (Bakker), rentmeester en taxateur, alsnog verduidelijkt hoe de taxatie van de waarde per de peildatum tot stand is gekomen en op € 340.000,00 is vastgesteld. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om deze taxatie voor onjuist te houden.
20. Nu de verduidelijking onder 19. eerst in beroep heeft plaatsgevonden, is het bestreden besluit in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Gelet hierop is het beroep gegrond en komt dit besluit ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 van het dictum voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om aansluitend te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
21. Ten aanzien van de taxatie van de waardevermindering van de woning als gevolg van de projectbesluiten heeft eiser betoogd dat de waardevermindering in zijn optiek te laag is ingeschat en dat de StAB op basis van een eigen planologische vergelijking de waardevermindering had moeten taxeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de juistheid van de door Van Montfoort gemaakte planologische vergelijking en de taxatie van de waardevermindering. Van Montfoort heeft in zijn advies aan de hand van de relevante schadeaspecten inzichtelijk gemaakt hoe hij voor beide projectbesluiten tot een waardevermindering van de woning en grond van € 15.000,00 is gekomen. De enkele omstandigheid dat de waardevermindering volgens eiser en Aelmans Tuinbouw Advies te laag is ingeschat, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het advies van Van Montfoort niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Eiser heeft geen tegentaxatie van een deskundige overgelegd en er bestond geen grond om de StAB opdracht te geven om de taxatie van de waardevermindering over te doen. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
22. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder zich bij het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat slechts een gedeelte van de schade voor tegemoetkoming in aanmerking komt omdat de schade gedeeltelijk voorzienbaar was. Daartoe is betoogd dat de BEC geen agrarisch bedrijf is en dat ten tijde van de aankoop van de woning onder de vigeur van het “Algemeen bestemmingsplan 1980” in het geheel niet was te verwachten dat op enig moment daar een BEC zou worden gevestigd. Ten aanzien van het projectbesluit voor de vleeskuikenhouderij betoogt eiser dat dit project qua omvang veel groter is dan de bouwmogelijkheden op grond van het “Algemeen bestemmingsplan 1980” en dat daarom niet kan worden gesteld dat de vleeskuikenhouderij ten tijde van de aankoop van de woning voor hem voorzienbaar was.
23. Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening betrekt het bestuursorgaan met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij zijn beslissing op de aanvraag in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak. Voor het antwoord op de vraag of een planologische verandering buiten het eigen perceel voor de aanvrager voorzienbaar was, is alleen de planologische situatie ten tijde van de aankoop van het eigen perceel van belang (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU8882). Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4047, volgt dat de door het bevoegd gezag te raadplegen deskundige een vergelijking dient te maken tussen de ruimtelijke gevolgen van het schadeveroorzakend besluit en de ruimtelijke gevolgen van de voor verzoeker om planschade meest ongunstige uitwerking van het ter openbare kennis gebrachte (beleids)document waaruit blijkt van een concreet voornemen van het daartoe bevoegd orgaan om de planologische situatie in het betrokken gebied te veranderen en waarmee een redelijk denkend en handelend koper bij zijn investeringsbeslissing rekening dient te houden. 24. De door verweerder ingeschakelde deskundige Van Montfoort heeft in zijn aanvullend advies van 5 maart 2016 de mogelijkheden van het op de peildatum,
20 november 1990, geldende Algemeen Bestemmingsplan beschreven en vergeleken met hetgeen op basis van de projectbesluiten is gerealiseerd. Op grond van het Algemeen bestemmingsplan waren ter plaatse van de projectbesluiten bedrijfsgebouwen mogelijk, waarvoor in de voorschriften met name minimale maten waren voorgeschreven. Ook gold een aantal maxima. Zo mocht de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen maximaal 20 m bedragen. De goothoogte mocht maximaal 4.50 m bedragen, de dakhelling maximaal 45 graden en de lengte van de agrarische bedrijfsgebouwen maximaal 50 m. Vergeleken met hetgeen op basis van de projectbesluiten ter plaatse is gerealiseerd, concludeert Van Montfoort dat de schade als gevolg van het projectbesluit voor de vleeskuikenhouderij voor 2/3 deel (€ 10.000,00) voorzienbaar was en dat de schade als gevolg van het projectbesluit voor de BEC voor1/5 deel (€ 3.000,00) voorzienbaar was. Na aftrek van het forfait komt dan een bedrag van € 5.200,00 voor tegemoetkoming in schade als gevolg van het projectbesluit BEC in aanmerking, aldus Van Montfoort.
25. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Van Montfoort, gelet op de hiervóór vermelde jurisprudentie, een juiste maatstaf aangelegd voor de beoordeling van de (gedeeltelijke) voorzienbaarheid en daarbij terecht de maximale invulling van het Algemeen Bestemmingsplan vergeleken met de gevolgen van de projectbesluiten. Daarbij is terecht een onderscheid gemaakt tussen het projectbesluit voor de vleeskuikenhouderij en dat voor de BEC. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Van Montfoort zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schade als gevolg van het projectbesluit voor de vleeskuikenhouderij voor 2/3 deel voorzienbaar was en voor dat deel voor rekening van eiser dient te worden gelaten en dat de schade als gevolg van het projectbesluit voor de BEC voor 1/5 deel voorzienbaar was en voor dat deel voor eiser zijn rekening dient te worden gelaten. Van Montfoort heeft in zijn nader advies beargumenteerd en inzichtelijk gemaakt hoe hij genoemde mate van voorzienbaarheid heeft ingeschat. De rechtbank volgt eiser niet in diens betoog dat Van Montfoort zijn inschatting van de mate van voorzienbaarheid nog nader had moeten kwantificeren. Verweerder heeft dat advies van de deskundige in zoverre dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij het bestreden besluit terecht aan eiser in verband met de waardevermindering van zijn woning c.a. als gevolg van de planologische verandering door de beide projectbesluiten een tegemoetkoming in planschade heeft toegekend van € 5.200,00. Om die reden kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen deel van het bestreden besluit (punt 1 en 2 van het dictum van het bestreden besluit) in stand worden gelaten.
Inhoudelijk ten aanzien van het beroep van eiseres
27. Eiseres voert aan dat de taxatie van de waarde van het bedrijfsperceel vóór de peildatum en de taxatie van de waardevermindering niet controleerbaar en onvoldoende inzichtelijk is en daarom ontoereikend gemotiveerd is. Eiseres betoogt dat de StAB op basis van een eigen planvergelijking zelf de waardevermindering van het bedrijfsperceel als gevolg van de beide projectbesluiten had moeten vaststellen.
28. Zoals de rechtbank hiervóór onder 10. heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het advies van Van Montfoort niet zonder meer aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen voor zover het de taxatie van de waarde van het bedrijf van eiseres met de daarbij behorende gronden, kantoor, loodsen, kassen, containervelden, bassins en cultuurgrond betreft. Op verzoek van de StAB heeft Van Montfoort samen met Bakker alsnog verduidelijkt hoe de taxatie van de waarde van genoemd object per de peildatum is vastgesteld. Uit die toelichting blijkt dat Bakker het bedrijfsperceel per de opnamedatum,
21 augustus 2015, op € 2.514.000,00 heeft getaxeerd, waarna hij de waarde heeft terug geïndexeerd naar de peildatum, 28 december 2012, resulterend in een waarde van
€ 2.510.000,00. De StAB heeft die taxatie gecontroleerd en de door Bakker verstrekte toelichting voor commentaar aan eiseres voorgelegd. Gelet op het feit dat eiseres concrete aanknopingspunten heeft gegeven dat sprake is van een onzorgvuldige taxatie, heeft de StAB ing. R.J.A. Hesselmans (Hesselmans) verzocht het object opnieuw te taxeren. Daarbij is onder meer rekening gehouden met de reactie van eiseres dat voor de (gemiddelde) aanlegkosten van de containervelden een te laag bedrag was gehanteerd. Volgens de taxatie van Hesselmans bedraagt de totale waarde van het bedrijfsperceel per de peildatum € 2.522.000,00. Gelet op het vorenstaande is het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit (ook) voor zover daarbij op haar verzoek om planschade is beslist voor vernietiging in aanmerking. Gelet op het marginale verschil tussen de taxatie van Bakker en Hesselmans, ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit (onderdelen 3 en 4 van het dictum van het bestreden besluit) in stand kunnen blijven. Gelet op de brief van verweerder van 5 februari 2018 maakt de rechtbank daarbij onderscheid tussen de aanvraag van eiseres voor zover die ziet op tegemoetkoming in planschade als gevolg van het projectbesluit voor de BEC en het projectbesluit voor het pluimveebedrijf.
De planschade als gevolg van het projectbesluit voor de NGB Kuijpers Kip
29. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de taxatie van de waardevermindering onvoldoende inzichtelijk is, dat die te laag is vastgesteld en dat de StAB op basis van een eigen planvergelijking de waardevermindering als gevolg van het projectbesluit voor het pluimveebedrijf had moeten taxeren, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de door Van Montfoort gemaakte planologische vergelijking en de taxatie van de waardevermindering. Van Montfoort heeft in zijn advies een juiste planvergelijking gemaakt en inzichtelijk gemaakt hoe hij aan de hand van de door hem benoemde, relevante schadeaspecten tot een waardevermindering van het bedrijfsperceel met opstallen van
€ 40.000,00 als gevolg van het projectbesluit NGB Kuijpers Kip is gekomen. Eiseres heeft geen tegentaxatie van een ter zake deskundige overgelegd en de enkele omstandigheid dat eiseres van mening is dat de waardevermindering hoger moet worden ingeschat, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het advies van Van Montfoort op dit onderdeel niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Aangezien de vastgestelde schade geheel binnen het wettelijk forfait valt, heeft verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag van eiseres vanwege het projectbesluit voor de korte keten vleeskuikenhouderij Kuijpers Kip (onderdeel 3 van het dictum van het bestreden besluit) terecht afgewezen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van dit deel van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
De planschade als gevolg van het projectbesluit voor de BEC
30. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de aanvraag van eiseres voor zover die betrekking heeft op de planschade aan haar bedrijf als gevolg van het projectbesluit voor de BEC afgewezen omdat hij in navolging van het advies van Van Montfoort de schade inschat op een bedrag van € 20.000,000, hetgeen onder het wettelijk forfait blijft (€ 50.200,00).
31. Bij brief van 5 februari 2018 heeft verweerder bericht voornemens te zijn het bestreden besluit voor wat betreft punt 4 (van het dictum) te herroepen en op de planschade aanvraag van eiseres vanwege het projectbesluit voor de BEC een tegemoetkoming in de schade van € 23.060,00 toe te kennen. Ter onderbouwing van dat standpunt is verwezen naar een nader advies van Van Montfoort waarin de waarde en de waardevermindering van de strook containerveld van 4.900 m² langs de Mariapeelweg zijn bijgesteld. Bij brief van 12 maart 2018 heeft verweerder de rechtbank bericht dat in verband met de naderende zittingsdatum en de tegen het voornemen naar voren gebrachte zienswijzen van partijen nog geen wijzigingsbesluit kan worden genomen.
32. Nu verweerder het bestreden besluit voor wat betreft onderdeel 4 niet langer wenst te handhaven ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit op dit onderdeel in stand te laten. Voor het aanhouden van de procedure om het wijzigingsbesluit af te wachten ziet de rechtbank evenmin aanleiding omdat dit onderdeel van de besluitvorming los kan worden gezien van het overige deel van de besluitvorming en het zich laat aanzien dat aanhouding geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Daarbij is in aanmerking genomen dat partijen ter zitting hebben verklaard dat zij een uitspraak van de rechtbank willen. Voor een finale geschilbeslechting door zelf in de zaak te voorzien, zoals verweerder ter zitting heeft voorgesteld, ziet de rechtbank geen mogelijkheid omdat daarbij vooruit zou moeten worden gelopen op een nog door verweerder te nemen beslissing. Verweerder zal dus in zoverre opnieuw op het bezwaar van eiseres moeten beslissen.
33. Gelet op het oordeel van de rechtbank dat het beroep van eisers gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
34. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na een verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1).