ECLI:NL:RBLIM:2018:6412

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
6784239 \ CV EXPL 18-1937
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsgeschil tussen Dikker Limburg B.V. en gedaagde partij over huur van een container

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 4 juli 2018, vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dikker Limburg B.V. betaling van openstaande facturen van een containerhuur. De eisende partij had facturen gestuurd voor de huur van een container, waarvan de gedaagde partij slechts gedeeltelijk had betaald. De vordering betrof een totaalbedrag van € 76,91, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat hij al een bedrag van € 147,03 had voldaan en dat hij nooit was aangemaand voor de openstaande facturen. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij onvoldoende had aangetoond waarop de betaling van € 147,03 was afgeboekt, waardoor de vordering werd afgewezen. De kantonrechter veroordeelde de eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij op nihil werden begroot.

De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een conclusie van repliek. De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De eisende partij had niet duidelijk gemaakt hoe de betalingen waren verwerkt, wat leidde tot de afwijzing van de vordering. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie over betalingen in commerciële transacties en de noodzaak voor eisende partijen om hun vorderingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6784239 \ CV EXPL 18-1937
Vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2018
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DIKKER LIMBURG B.V.,
gevestigd te Beringe,
eisende partij,
gemachtigde INVORDERINGSBEDRIJF B.V.,
tegen:
[gedaagde partij] , h.o.d.n. [handelsnaam gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft van eisende partij gedurende diverse periodes een container gehuurd. Eisende partij heeft daarvoor diverse facturen aan gedaagde partij gestuurd. Als productie 2 bij dagvaarding worden 5 facturen overgelegd. In deze zaak vordert eisende partij enkel betaling van de facturen van 30 juni 2017 en 31 juli 2017, groot € 18,15 respectievelijk € 18,76.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 76,91, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij antwoord stelt gedaagde partij dat hij op 26 oktober 2017 een bedrag van € 147,03 aan eisende partij heeft voldaan, nooit is aangemaand voor de openstaande facturen en dat de btw over de incassokosten dubbel is berekend in de dagvaarding.
4.2.
Eisende partij stelt bij repliek dat in de dagvaarding reeds rekening is gehouden met een betaling van € 58,46 op 26 oktober 2017. Dat gedaagde partij reeds na het verstrijken van de betalingstermijn van rechtswege in verzuim is en dat in geval van een handelstransactie niet relevant is of er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat er
sprake is van een handelsovereenkomst die op of na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de contractuele betalingstermijn is verstreken, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 lid 4 BW een bedrag van € 40,00 aan buiten-gerechtelijke incassokosten toewijsbaar is.Eisende partij heeft het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten vermeerderd met btw. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, nu eisende partij niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben.
4.4.
De gevorderde interne invorderingskosten komen niet voor toewijzing in aanmerking nu dossierkosten worden geacht deel uit te maken van de buitengerechtelijke incassokosten en niet als bijzondere kosten aangemerkt kunnen worden.
4.5.
Eisende partij stelt op 26 oktober 2017 (na aanmaning) een bedrag van € 58,46 te hebben ontvangen. Eisende partij weerspreekt niet de door gedaagde partij overgelegde betalingsbewijzen tot een bedrag van € 147,03. De kantonrechter ziet zich daarom voor de vraag gesteld waarop het resterende bedrag van € 88,57 door eisende partij is afgeboekt. Eisende partij beroept zich er op dat deelbetalingen eerst in mindering worden gebracht op de kosten en daarna op de hoofdsom. De kantonrechter merkt op dat voor één betaling echter expliciet is aangegeven dat die strekt voor factuur 20055328.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van eisende partij had gelegen duidelijk aan te geven waarop de betaling ad € 147,03 van 26 oktober 2017 is afgeboekt. Nu dat niet is gebeurd zal de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.7.
Eisende partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: HM
coll: