ECLI:NL:RBLIM:2018:632

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
6284731 CV EXPL 17-7105
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en omgangsregeling tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vader en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg over een omgangsregeling met zijn kinderen. De vader, eisende partij, heeft de Stichting aangeklaagd omdat hij van mening is dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de omgangsregeling met zijn kinderen niet te herstellen, ondanks eerdere ondertoezichtstellingen. De vader vorderde een schadevergoeding van € 10.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente, en stelde dat de Stichting haar wettelijke taak om de belangen van de kinderen te behartigen niet heeft vervuld.

De Stichting voerde verweer en stelde dat zij alle mogelijke inspanningen heeft gedaan om de omgang tussen de vader en de kinderen te bevorderen. De kantonrechter oordeelde dat de Stichting haar taak naar behoren heeft vervuld en dat de belangen van de kinderen voorop stonden. De rechter benadrukte dat de vader niet heeft aangetoond dat de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van de vader werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de Stichting, die op € 500,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van de kinderen in omgangsregelingen en de verantwoordelijkheden van instanties zoals de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg in het kader van ondertoezichtstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6284731 \ CV EXPL 17-7105
Vonnis van de kantonrechter van 24 januari 2018
in de zaak van:
[eisende partij],
wonend te [woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
verder te noemen [eisende partij] ,
gemachtigde mr. J.G.M. Roels,
tegen:
de stichting STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
gedaagde partij,
verder te noemen de Stichting,
gemachtigde mr. C.M. van den Eertwegh.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] heeft twee kinderen, geboren uit zijn huwelijk met [X] .
2.2.
Op 9 mei 2010 is het huwelijk van [eisende partij] en [X] door echtscheiding ontbonden. Conform het daarvan deel uitmakende ouderschapsplan hebben de ouders gezamenlijk het gezag. De verblijfplaats van de kinderen was (is) bij [X] .
2.3.
Per 4 april 2011 heeft [X] de omgangsregeling tussen [eisende partij] en de kinderen gestaakt.
2.4.
Medio 2011 heeft [X] zich bij de Stichting gemeld vanwege problemen met de oudste dochter. De Mutsaersstichting heeft de eerste hulpverlening (aan moeder/partner en kinderen) op zich genomen.
2.5.
Na de eerste hulpverlening werd door de Mutsaersstichting een zorgmelding gedaan bij de Stichting, en de Raad voor Kinderbescherming werd verzocht om een ondertoezichtstelling van beide kinderen te bewerkstelligen.
2.6.
Beide kinderen zijn in 2011 onder toezicht van de Stichting geplaatst.
2.7.
Op 22 mei 2012, 14 juni 2012 en 9 juli 2012 heeft een ontmoeting tussen [eisende partij] en de kinderen, in het bijzijn van de gezinsvoogd, plaatsgevonden.
2.8.
In september 2012 heeft er een evaluatie plaatsgevonden waarbij afzonderlijk met de kinderen, moeder met haar partner en vader met zijn ondersteuner vanuit Wel.kom is gesproken. Bij brief van 27 september 2012 is een verslag van deze evaluatie aan de betrokken partijen toegestuurd.
2.9.
De zitting omtrent omgang was uitgesteld en vond plaats op 7 maart 2013. [X] heeft ter zitting haar verzoek om eenhoofdig gezag ingetrokken en de rechtbank heeft op advies van de Raad voor de Kinderbescherming een Begeleide Omgangsregeling (BOR) opgelegd.
2.10.
Op 8 juli 2013 is de BOR bij de Mutsaersstichting van start gegaan. Deze BOR heeft niet gewerkt.
2.11.
Bij beschikking van 30 juli 2014 wijzigt de rechtbank de beschikking van 2 maart 2011 met zaaknummer 105368/FA RK 10-1888 (beschikking betreffende echtscheiding) in die zin dat zij bepaalt dat de contacten tussen de vader en de minderjarigen – met uitzondering van de bestaande schriftelijke en e-mail contacten – op initiatief van de minderjarigen zullen plaatsvinden.
2.12.
De ondertoezichtstelling heeft tot 18 juli 2015 geduurd.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert
voor recht te verklaren dat de Stichting tegenover hem onrechtmatig heeft gehandeld;
de Stichting te veroordelen om aan [eisende partij] wegens schadevergoeding te betalen de som van EUR 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
de Stichting te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eisende partij] onrechtmatig handelen door de Stichting ten grondslag. De Stichting heeft de aan haar bij de wet opgedragen taak om de met het gezag belaste ouders hulp en steun te bieden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarige af te wenden en de gezinsband tussen de met het gezag belast ouders en de minderjarige te bevorderen, verzaakt. De door [X] eenzijdig beëindigde omgangsregeling is niet meer op gang gekomen, waardoor [eisende partij] zijn kinderen niet meer (regelmatig) heeft gezien. Door het onrechtmatig handelen van de Stichting is zij schadeplichtig tegenover [eisende partij] . De door [eisende partij] geleden schade is immaterieel van aard.
3.3.
De Stichting voert verweer en stelt zich op het standpunt dat zij tijdens de uitvoering van de ondertoezichtstelling alle mogelijke inspanningen heeft gedaan om omgang en contact tussen de kinderen en [eisende partij] vorm te geven. Op de momenten dat duidelijk werd dat de omgang tussen de kinderen en hun vader een ontwikkelingsbedreiging vormde vanwege de spanning en teleurstelling die dit bij de kinderen teweeg bracht, is er door de stichting weloverwogen voor gekozen het tempo van de kinderen hierin te volgen. Het afwenden van een ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen is de wettelijke taak die de Stichting krijgt bij de uitvoering van een ondertoezichtstelling.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] stelt dat de Stichting de bij wet opgedragen taak heeft om de met het gezag belaste ouders hulp en steun te bieden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen van de minderjarigen af te wenden, alsmede de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouders en de minderjarigen te bevorderen. [eisende partij] stelt dat de Stichting deze taak niet heeft vervuld, waardoor zij onrechtmatig tegenover [eisende partij] heeft gehandeld.
4.2.
De Stichting stelt dat zij nu juist wel haar taak naar behoren heeft vervuld, door op de momenten dat duidelijk werd dat de omgang tussen de kinderen en hun vader een ontwikkelingsbedreiging vormde vanwege de spanning en teleurstelling die dit bij de kinderen teweeg bracht, er voor te kiezen het tempo van de kinderen hierin te volgen. Daarbij benadrukt de Stichting dat zij dient te handelen vanuit de belangen van de kinderen en, indien de belangen van een ouder en kind niet synchroon lopen, zij de belangen van de kinderen voorop dient te stellen.
4.3.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Hij onderschrijft de visie van de Stichting met betrekking tot haar taakvervulling. Met andere woorden, indien de belangen van de kinderen en een ouder niet gelijk lopen, dan heeft de Stichting zich in de eerste plaats te richten naar de belangen van de kinderen.
Als dus de vraag wordt opgeworpen of de Stichting haar taak niet behoorlijk heeft vervuld, zoals [eisende partij] heeft gedaan, dan zal beoordeeld moeten worden of de Stichting (op ernstige wijze) tekort geschoten is in de behartiging van de belangen van de kinderen. Daarbij rust de stelplicht en – indien aan de orde – de bewijslast van de stelling dat de Stichting onrechtmatig heeft gehandeld op [eisende partij] . Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eisende partij] niet voldaan aan die stelplicht. Daartoe overweegt hij als volgt.
4.4
[eisende partij] betoogt uitvoerig waarom in zijn visie de Stichting onvoldoende heeft ondernomen om een omgangsregeling tussen hem en de kinderen tot stand te brengen. De Stichting heeft ter onderbouwing van haar verweer alle verslagen en correspondentie in het geding gebracht. Gesteld noch gebleken is dat de door de stichting ingebrachte stukken incompleet zijn, of dat er essentiële stukken ontbreken. Uit deze overgelegde verslagen en correspondentie blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat de Stichting steeds weer heeft getracht om het contact tussen vader en kinderen te herstellen en om de omgangsregeling weer op gang te brengen. Zelfs in die mate dat de kinderen, en dan met name [kind 1] , een grote druk van de zijde van de Stichting voelde, om de relatie met [eisende partij] te moeten herstellen (2013). Dit terwijl zij na drie begeleide bezoeken met vader reeds kenbaar had gemaakt tijdelijk niet meer naar vader te willen gaan, vanwege de onrust die zij daarbij ervoer (2012).
Medio 2014 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek ingesteld naar de gezinssituatie. In dat verband is uiteraard ook gekeken naar het werk van de Stichting. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd de ondertoezichtstelling nogmaals te verlengen en geen (nadere) omgangsregeling vast te stellen. Dit daar een omgangsregeling voor de kinderen als te belastend werd ervaren. Wel was en bleef er e-mailcontact tussen vader en kinderen. Uiteindelijk is de ondertoezichtstelling na 2014 niet meer verlengd en heeft de rechtbank bij beschikking van 30 juli 2014 geoordeeld dat de contacten tussen [eisende partij] en de kinderen op initiatief van de kinderen zal moeten plaatsvinden.
4.5
In het licht van het vorenstaande, waarbij dus de opvatting van de Stichting die gebaseerd was op haar visie met betrekking tot het belang van de kinderen gevolgd is door zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de rechter, had het op de weg van [eisende partij] gelegen om te stellen - en zo nodig te bewijzen – dat die visie met betrekking tot de omgangsregeling
niet in het belang van de kinderen zou zijn. Op dit punt heeft [eisende partij] echter onvoldoende aangevoerd zodat een onrechtmatige gedraging van de Stichting niet aannemelijk is geworden en er evenmin aanleiding bestaat [eisende partij] met nader bewijs te belasten.
4.4.
Gelet het voorgaande wordt de vordering van [eisende partij] afgewezen. [eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van de Stichting worden begroot op een bedrag van € 500,00 ter zake salaris gemachtigde (2 x tarief € 250,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten aan de zijde van de Stichting gevallen en tot op heden begroot op € 500,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: