ECLI:NL:RBLIM:2018:6284

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
C/03/224948 / FA RK 16-3061
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige dochter met weerstand tegen contact

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn tienjarige dochter. De vader had verzocht om een contactregeling na een begeleide omgangsregeling (BOR) die in een vroeg stadium was beëindigd. De rechtbank constateert dat de vader zich positief en begripvol heeft opgesteld tijdens de BOR, maar dat de dochter na twee contactmomenten forse weerstand heeft getoond, wat leidde tot de beëindiging van de regeling. De rol van de moeder en stiefvader is hierbij van belang, aangezien zij grote weerstand hebben tegen contact tussen de dochter en de vader. De rechtbank overweegt dat de wetgever het uitgangspunt heeft dat contact met beide ouders in het belang van het kind is, maar dat in dit geval de druk van de moeder en stiefvader de dochter belemmert in haar keuze om contact met de vader te hebben. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, omdat het op dit moment niet mogelijk is om een contactregeling vast te stellen. De rechtbank roept de moeder en stiefvader op om na te denken over de gevolgen van het onthouden van contact voor de ontwikkeling van de dochter. De vader heeft zijn spijt betuigd over zijn verleden en heeft zijn leven op orde, wat ruimte biedt voor toekomstig contact.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 3 juli 2018
Zaaknummer: C/03/224948 / FA RK 16-3061
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. J.H.J. Köhlen, kantoorhoudende te Urmond, gemeente Stein,
tegen:
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
advocaat mr. B.H.M. Nijsten, kantoorhoudende te Maastricht.
Wederom gezien de stukken, waaronder thans ook door deze rechtbank gegeven en op
25 november 2016 en 28 augustus 2017 uitgesproken beschikkingen

1.Het verder verloop van de procedure

Het verder verloop blijkt uit:
  • het bericht van de Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidoost-Nederland, locatie Maastricht, verder te noemen: de raad, met het daarbij gevoegde eindverslag Begeleide Omgangsregeling (BOR) van Xonar, ingekomen ter griffie op 20 maart 2018;
  • het F9-formulier van de vader, ingekomen ter griffie op 27 maart 2018.
  • De moeder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het eindverslag BOR.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 28 augustus 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat partijen moesten meewerken aan een omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige] en de vader onder begeleiding van Xonar (hierna te noemen: BOR-traject).
De vader heeft naar aanleiding van het BOR-eindverslag aangegeven dat hij geen verdere op- of aanmerkingen heeft en dat er geen mondelinge behandeling hoeft plaats te vinden. De moeder heeft niet op het eindverslag gereageerd en niet aangegeven dat er nog een mondelinge behandeling dient plaats te vinden.
Gelet hierop en op de inhoud van het eindverslag ziet de rechtbank geen voldoende reden om een mondelinge behandeling te agenderen.
2.2.
Naar aanleiding van het bij de vorige beschikking van 28 augustus 2017 gelaste BOR-traject tussen [minderjarige] en haar vader zijn er in de periode 25 september 2017 tot 23 november 2017 twaalf begeleide contacten gepland waarvan er 3 daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, te weten op 26 oktober 2017, 9 november 2017 en 7 december 2017.
In de eindrapportage van het BOR-traject valt, voor zover van belang, het volgende te lezen.
Bij aanvang van het eerste omgangscontact heeft [minderjarige] het moeilijk. Ze is geëmotioneerd en ze toont aanvankelijk veel weerstand tegen het contact met haar vader. De vader doet moeite om [minderjarige] op haar gemak te stellen door haar te zeggen dat hij het fijn vindt om haar te zien, maar dat hij het ook spannend vindt en hij zenuwachtig is. Hierdoor ebben de emoties bij [minderjarige] gaande de omgang weg en wordt de sfeer meer ontspannen. De vader en [minderjarige] spelen een spelletje en praten over alledaagse zaken en na afloop geeft [minderjarige] aan dat het contact is meegevallen en dat zij de volgende keer weer wil komen. De moeder van [minderjarige] geeft aan dat [minderjarige] thuis boos is op zichzelf dat zij aardig heeft gedaan tegen de vader.
Ook bij de start van het tweede omgangscontact is [minderjarige] emotioneel, maar tijdens dit contact weet de vader [minderjarige] op haar gemak te stellen. [minderjarige] en de vader zitten tegenover elkaar, ze maken oogcontact, ze praten, spelen een spelletje en ze lachen af en toe. De vader signaleert het als [minderjarige] het toch nog even moeilijk heeft en hij neemt initiatief om hierover met haar te praten. De sfeer is ontspannen, de tijd vliegt om en op het einde van de omgang bespreken [minderjarige] en de vader wat zij de volgende keer willen gaan doen.
Het omgangsmoment op 23 november 2017 is niet doorgegaan, aangezien [minderjarige] niet wilde komen. Op 28 november 2017 geeft [minderjarige] bij de BOR medewerkster aan dat zij boos is op haar vader en dat zij hem daarom niet meer wil zien. [minderjarige] heeft vervolgens, onder begeleiding van de BOR medewerkster, opgeschreven wat zij haar vader hierover graag zou willen zeggen.
Tijdens het derde en laatste omgangsmoment op 7 december 2017 heeft [minderjarige] tegen haar vader gezegd dat zij hem niet meer wil zien en dat ze hem haat om wat hij gedaan heeft. De vader heeft hierop gereageerd door aan te geven dat hij spijt heeft van zijn daad in het verleden. [minderjarige] wil niet verder met de vader in gesprek gaan over deze gebeurtenis. In het weggaan geeft de vader aan dat hij van [minderjarige] houdt en dat hij hoop dat hij in de toekomst wel nog dingen mag uitleggen.
In de conclusies staat beschreven dat het BOR-traject in een vroeg stadium is beëindigd doordat [minderjarige] nadrukkelijk aangaf geen contact meer met de vader te willen hebben. [minderjarige] heeft laten weten dat zij kiest voor de moeder en stiefvader en contact met de vader levert dan problemen voor haar op. De moeder en stiefvader hebben grote weerstand tegen contact tussen [minderjarige] en de vader en zij hebben er geen vertrouwen in dat de vader is veranderd. Hoewel de moeder en stiefvader bij [minderjarige] aangeven dat zij zelf mag bepalen of zij contact met de vader wil hebben, is dit voor [minderjarige], gezien de druk van haar moeder en de stiefvader en haar loyaliteitsgevoelens voor haar beide hoofdverzorgers een onmogelijke opgave.
2.3.
De rechtbank verwijst naar hetgeen in voormelde beschikking van 28 augustus 2017 is overwogen en beslist.
In voormelde beschikking is overwogen dat contact met beide ouders het uitgangspunt is van de wetgever. Op de Staat berust een zware inspanningsverplichting om al het mogelijke te doen wat in de omstandigheden kan worden verwacht om omgang tussen een ouder en het kind te bewerkstelligen. De rechtbank heeft in dit kader in voormelde beschikking bepaald dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] vooralsnog zouden plaatsvinden in het kader van een BOR-traject onder de professionele begeleiding van Xonar (/aXnaga). Hoewel de moeder geen vertrouwen had in de vader, achtte de rechtbank begeleide contacten met de vader in het belang van [minderjarige]. Middels de begeleide contacten diende het vertrouwen van de moeder in de vader te worden opgebouwd en haar angst jegens hem af te nemen, zodat [minderjarige] de ruimte zou voelen de contacten met haar vader aan te gaan.
Desalniettemin is gebleken dat de BOR niet het beoogde resultaat heeft opgeleverd, namelijk zodanige opbouw van begeleide omgangscontacten dat [minderjarige] onbegeleid contact met haar vader kan hebben. Immers, er hebben slechts drie omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de vader hebben plaatsgevonden en daarna is de BOR gestaakt omdat de druk voor [minderjarige] toenam en daarmee haar weerstand tegen verdere contacten met haar vader.
Gedurende de omgangsmomenten is het [minderjarige] gelukt om contact met vader te maken, te ontspannen, haar gevoelens te delen en met de vader te praten en te lachen. Hoewel de eerste twee omgangsmomenten derhalve redelijk positief zijn verlopen, heeft [minderjarige] voor aanvang van het derde omgangsmoment aangegeven dat zij niet meer wil meewerken aan de BOR. Na gesprekken met [minderjarige], de moeder en de vader is besloten geen vervolg meer te geven aan de verdere uitvoering van de begeleide omgangsregeling. [minderjarige] kan de omgang met de vader op dit moment niet aan en zij houdt het gesprek met en over de vader nadrukkelijk af. Hoewel [minderjarige] zelf aangeeft dat zij te boos is op haar vader om de contacten met hem aan te gaan, kan de rechtbank zich niet van de indruk onttrekken dat [minderjarige] geen echte op oprechte ruimte voelt van haar moeder en stiefvader om deze contacten aan te gaan. [minderjarige] geeft zelf bij de BOR medewerkster aan dat zij rekening met haar moeder (en stiefvader) wil houden en contact met de vader wordt dan (mogelijk) te ingewikkeld.
Voorts blijkt uit het in het eindverslag BOR weergegeven standpunt van de moeder dat zij blijft vasthouden aan haar visie over de vader en dat zij ervan overtuigd blijft dat de vader niets is veranderd. De moeder zit vast in haar eigen angst en zij komt niet los van het verleden van de vader. Hoewel de moeder aangeeft dat [minderjarige] vrij is in haar keuze betreffende het contact met de vader, lukt het haar niet om haar eigen angsten en spanningen jegens de vader bij [minderjarige] weg te houden. Uit het in het rapport door Xonar weergegeven gespreksverslag (zie 18-12-17 gesprek moeder en Dre, pagina 7) blijkt dat de moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] na het laatste omgangsmoment weer meer de oude [minderjarige] is geworden: “ ze lacht weer” en “er is een last van haar schouders gevallen.” Volgens de moeder is er weer rust ontstaan in het gezin. De moeder en stiefvader zien kennelijk niet in dat dit slechts betrekkelijke rust is voor [minderjarige]: haar wordt immers het contact met haar vader onthouden door de druk die haar moeder en haar stiefvader op haar leggen. Waar [minderjarige] eerst nog vrij en ontspannen omgang met haar vader liet zien en dat normaliter had kunnen uitgroeien tot een onbegeleid contact met haar vader, is duidelijk in het eindverslag te proeven dat [minderjarige] onder de druk van haar moeder en stiefvader een totaal andere opstelling naar haar vader heeft laten zien waarvoor ze als het ware beloond is door haar hoofdverzorgers “ze is weer de oude geworden”, “ze lacht weer” en “er is een last van haar schouders gevallen. Daardoor is thans niet te overzien wat de gevolgen nu en op langere termijn zijn voor de identiteitsontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. Wel staat vast dat voor [minderjarige] nu de kans op het verkrijgen van een reëel en actueel vaderbeeld door de mislukte BOR is weggenomen.
Het stelt gerust dat door de begripvolle opstelling van de vader, die [minderjarige] op dit moment de ruimte biedt om te voelen wat zij voelt, in de toekomst wellicht ruimte ontstaat voor een hernieuwde kans op dit herstelcontact. Gedurende het BOR traject heeft de vader zich ten volle ingezet om de belemmeringen aangaande het contact met [minderjarige] weg te nemen. Hij heeft gedurende de BOR immers laten zien dat hij kan aansluiten bij de emoties van [minderjarige], dat hij open staat voor haar gevoelens en dat het hem is gelukt om [minderjarige] op haar gemak te stellen. Uit het in het eindverslag BOR weergegeven standpunt van de vader (zie pagina 7) blijkt voorts dat de vader in het belang van [minderjarige] kan handelen. Hij geeft aan dat hij aan [minderjarige] ziet en merkt dat zij het heel moeilijk heeft en dat de stress en spanningen die de omgang met zich meebrengen niet goed voor haar zijn. De vader wil de omgang daarom niet forceren en haar een te zware druk opleggen.
Voor [minderjarige] is het te wensen dat haar moeder en haar stiefvader bij deskundigen van of via bijvoorbeeld het lokale wijk(jeugd)team of de school van [minderjarige] nagaan wat de gevolgen voor een kind als [minderjarige] kunnen zijn als het contact met haar vader aan haar wordt onthouden. Te wensen is voor [minderjarige] dat alsnog haar moeder en haar stiefvader de stap kunnen zetten om [minderjarige] het contact met haar vader te laten vernieuwen. Door die stap alsnog te zetten, kunnen zij laten zien dat ze in het belang van hun dochter kunnen handelen; het uitblijven daarvan kan er op enig moment toe leiden dat [minderjarige] zelf de stap zet om in contact met haar vader te komen en dat kan tot verwijdering van haar moeder en stiefvader leiden, hetgeen uiteraard evenzeer onwenselijk is voor alle betrokkenen. Ondertussen lijkt het erop dat moeder en stiefvader uit bescherming van [minderjarige] handelen omdat vader in het verleden brand heeft gesticht met alle gevolgen van dien. Zonder die gebeurtenis weg te willen poetsen en alle gevolgen die dat voor het gezin van moeder heeft en heeft gehad; dat kan de vader niet blijvend worden nagedragen, temeer nu de vader heeft laten zien dat hij spijt heeft en inmiddels zijn leven op orde heeft en heeft gebeterd. De weg voor [minderjarige] open maken, biedt mogelijkheden om het contact tussen [X] en moeder tot stand te brengen, waarin de vader mogelijk een belangrijke rol zou kunnen en moeten willen spelen. Beide ouders weten nu immers hoe het voelt om met een van hun kinderen geen contact te kunnen hebben en welke rijkdom het kan brengen om wel contact met je kind te kunnen hebben. Dat gezegd hebbende, acht de rechtbank bij de huidige stand van zaken het op dit moment niet tot de mogelijkheden behoren om een contactregeling tussen [minderjarige] en haar vader te bepalen zodat het verzoek van de vader zal worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. V. Stroeks, griffier op 3 juli 2018
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.