In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn tienjarige dochter. De vader had verzocht om een contactregeling na een begeleide omgangsregeling (BOR) die in een vroeg stadium was beëindigd. De rechtbank constateert dat de vader zich positief en begripvol heeft opgesteld tijdens de BOR, maar dat de dochter na twee contactmomenten forse weerstand heeft getoond, wat leidde tot de beëindiging van de regeling. De rol van de moeder en stiefvader is hierbij van belang, aangezien zij grote weerstand hebben tegen contact tussen de dochter en de vader. De rechtbank overweegt dat de wetgever het uitgangspunt heeft dat contact met beide ouders in het belang van het kind is, maar dat in dit geval de druk van de moeder en stiefvader de dochter belemmert in haar keuze om contact met de vader te hebben. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, omdat het op dit moment niet mogelijk is om een contactregeling vast te stellen. De rechtbank roept de moeder en stiefvader op om na te denken over de gevolgen van het onthouden van contact voor de ontwikkeling van de dochter. De vader heeft zijn spijt betuigd over zijn verleden en heeft zijn leven op orde, wat ruimte biedt voor toekomstig contact.