In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechtsbijstandsverlener, aangeduid als [eiseres], en een cliënt, aangeduid als [gedaagde]. De procedure volgde op een verzoek van [gedaagde] aan [eiseres] om hem bij te staan in een arbeidsrechtelijk geschil, waarbij een uurtarief van € 115,- was afgesproken. Na beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde] heeft [eiseres] facturen gestuurd, waarvan een deel onbetaald bleef. [Eiseres] vorderde betaling van een bedrag van € 940,93, vermeerderd met rente en kosten.
[gedaagde] verweerde zich door te stellen dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en dat hij had gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] geen mededelingsplicht had om [gedaagde] te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, omdat deze verplichting niet geldt voor niet-advocaten. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] voor toewijzing gereed was, maar dat het beding met betrekking tot de contractuele rente onredelijk bezwarend was en daarom vernietigd moest worden.
De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.082,07 aan [eiseres], alsook tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 759,99. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.