ECLI:NL:RBLIM:2018:6273

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
6636126 CV EXPL 18-717
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mededelingsplicht niet-advocaat rechtsbijstandverlener m.b.t. gefinancierde rechtsbijstand, onredelijk bezwarend rente-beding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechtsbijstandsverlener, aangeduid als [eiseres], en een cliënt, aangeduid als [gedaagde]. De procedure volgde op een verzoek van [gedaagde] aan [eiseres] om hem bij te staan in een arbeidsrechtelijk geschil, waarbij een uurtarief van € 115,- was afgesproken. Na beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde] heeft [eiseres] facturen gestuurd, waarvan een deel onbetaald bleef. [Eiseres] vorderde betaling van een bedrag van € 940,93, vermeerderd met rente en kosten.

[gedaagde] verweerde zich door te stellen dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en dat hij had gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] geen mededelingsplicht had om [gedaagde] te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, omdat deze verplichting niet geldt voor niet-advocaten. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiseres] voor toewijzing gereed was, maar dat het beding met betrekking tot de contractuele rente onredelijk bezwarend was en daarom vernietigd moest worden.

De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.082,07 aan [eiseres], alsook tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 759,99. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6636126 CV EXPL 18-717
Vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2018
in de zaak van
de maatschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
vertegenwoordigd door mr. M. Rahnama’i,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. F.E.L. Teerling.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de rolbeschikking waarbij een comparitie van partijen is bepaald
  • de door [eiseres] ten behoeve van de comparitie overgelegde
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een rechtsbijstandsverlener.
2.2.
Op 8 mei 2017 heeft [gedaagde] [eiseres] verzocht hem bij te staan in een arbeidsrechtelijk geschil. Partijen zijn een uurtarief van € 115,- exclusief 5% kantoorkosten en 21% btw overeengekomen. De opdrachtbevestiging is als productie 1 bij dagvaarding gevoegd.
2.3.
Op de overeenkomst van opdracht zijn algemene voorwaarden van toepassing, die onder meer het volgende inhouden (productie 2 bij dagvaarding):
“4.1 Werkzaamheden worden periodiek in rekening gebracht. Als betalingstermijn geldt een periode van 7 dagen na declaratiedatum (…) ,
4.4.
Bij overschrijding van de betalingstermijn is de cliënt van rechtswege in verzuim en is alsdan een contractuele betalingsrente van 1% per maand over het openstaande bedrag verschuldigd is, waarbij een gedeelte van een maand als hele maand wordt gerekend.
4.5
Na overschrijding van de betalingstermijn, stuurt [eiseres] de cliënt een schriftelijke aanmaning waarin de cliënt nogmaals in de gelegenheid wordt gesteld om binnen 14 dagen de declaratie te voldoen. Indien betaling na verstrijking van vorengenoemde termijn uitblijft, is [eiseres] gerechtigd de cliënt buitengerechtelijke incassokosten ter grootte van 15% van de hoofdsom met een minimum van € 40,- in rekening te brengen.”
2.4.
Op 14 september 2017 heeft [gedaagde] de overeenkomst van opdracht middels e-mail beëindigd (productie 3 bij dagvaarding).
2.5.
[eiseres] heeft een viertal facturen aan [gedaagde] gezonden met een totaalbedrag van € 3.275,25. Twee facturen zijn, ondanks sommaties, (deels) onbetaald gelaten, te weten factuur 20170219 d.d. 4 augustus 2017 van € 694,01 en 20170263 d.d. 15 september 2017 tot een bedrag van € 246,92.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert in het licht van bovenstaande feiten dat [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van € 940,93, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand, de buitengerechtelijke incassokosten van € 141,14, de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van dit vonnis, en de nakosten van € 131,- zonder betekening of € 199,- te vermeerderen met de betekeningskosten in geval van betekening.
3.2.
Volgens [gedaagde] moeten de vorderingen van [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, worden afgewezen, met veroordeling van haar in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft een overeenkomst met [gedaagde] gesloten en in het kader van die overeenkomst werkzaamheden verricht. Uitgangspunt is dat deze werkzaamheden betaald moeten worden. In beginsel ligt de vordering, nu [gedaagde] niet heeft betwist dát de werkzaamheden zijn verricht zoals gefactureerd, daarom voor toewijzing gereed.
4.2.
Dwaling
4.2.1.
[gedaagde] doet echter een beroep op dwaling en voert daartoe het volgende aan. [gedaagde] was niet bekend met het systeem van gefinancierde rechtsbijstand. In de onderhavige procedure heeft gemachtigde hem hier wel op gewezen en de totale kosten voor [gedaagde] in deze procedure bedragen € 616,-. Als [gedaagde] bij aanvang van de arbeidsrechtelijke zaak een advocaat in de arm had genomen, dan had hij dus hoogstens € 616,- hoeven te betalen, in plaats van € 3.275,25. [eiseres] kan geen diensten verlenen op basis van een toevoeging, maar zij is wel op de hoogte van het systeem van gefinancierde rechtsbijstand. Onderdeel van het uitbrengen van een deugdelijk juridisch advies en het aangaan van een overeenkomst op transparante wijze, vormt de verplichting de potentiele cliënt erop te wijzen dat hij aanspraak zal kunnen maken op een toevoeging, waardoor de kosten beperkt blijven tot de eigen bijdrage. Als [gedaagde] dit had geweten, was hij niet met [eiseres] in zee gegaan. [gedaagde] dacht echter een zeer gunstig tarief te krijgen. [gedaagde] heeft derhalve gedwaald. Dientengevolge vernietigt [gedaagde] de overeenkomst, zodat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen.
4.3.
Volgens [eiseres] bestond er geen mededelingsplicht, is zij wel bekend met het bestaan maar niet met de systematiek van gefinancierde rechtsbijstand, is gelet op de hoogte van de eigen bijdrage in deze procedure niet duidelijk dat [gedaagde] er toentertijd recht op had, is vanwege het kenbaarheidsvereiste geen sprake van wederzijde dwaling, en is niet duidelijk dat [gedaagde] de overeenkomst niet zou zijn aangegaan als hij wel op de hoogte was van het systeem van financierde rechtsbijstand.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat artikel 6:228 BW niet van toepassing is in een geval als deze. De door [gedaagde] gestelde onjuiste voorstelling van zaken betreft immers niet de eigenschappen van het voorwerp van de overeenkomt of de persoon van de wederpartij, maar het ontbreken van inzicht over de mogelijkheid met een derde (advocaat) een gunstigere overeenkomst te sluiten.
4.5.
Het door [gedaagde] voorgedragen verweer, dat op [eiseres] een mededelingsplicht rustte, leidt, indien juist, echter wel tot het oordeel dat sprake is van een tekortkoming van [eiseres] in de nakoming van een op haar rustende verbintenis.
4.6.
Voor advocaten is het duidelijk. In de toentertijd geldende regel 24 van de Gedragsregels advocatuur 1992 (nu regel 18 van de Gedragsregels advocatuur 2018) staat immers (voor zover van belang) het volgende:
1. Tenzij een advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, is hij verplicht met zijn cliënt vóór de aanvaarding van de opdracht en verder steeds tussentijds wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
2. (…)
3. Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin de keuze maakt daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.
4.7.
Deze Gedragsregels gelden niet echter niet voor andere rechtsbijstandsverleners (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:TADRSHE:2016:23 en ECLI:NL:TAHVD:2016:166). Niet vergeten moet worden het belangrijke onderscheid tussen advocaten en andere rechtsbijstandsverleners. Een advocaat kan op basis van een toevoeging procederen, andere rechtsbijstandsverleners niet. Als niet-advocaat rechtsbijstandsverleners aan dezelfde standaard zouden worden gehouden als advocaten, dan zouden zij, anders dan advocaten, hun cliënten kwijtraken.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat van een redelijk handelend niet-advocaat rechtsbijstandverlener desondanks verwacht mag worden dat hij een cliënt op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand wijst als hij weet dat zijn cliënt hiervoor in aanmerking zal komen en voorziet dat de kosten van zijn dienstverlening de eigen bijdrage ruimschoots zullen overstijgen. Dat dit zo is, kan echter niet in rechte worden vastgesteld gelet op de stellingen van [eiseres] , die door [gedaagde] niet (voldoende gemotiveerd) zijn weersproken. De kantonrechter oordeelt dan ook dat op [eiseres] uit hoofde van de overeenkomst geen mededelingsplicht rustte. Het verweer van [gedaagde] slaagt niet.
4.9.
Kwaliteit dienstverlening
4.10.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] haar werkzaamheden niet naar behoren verricht en meer uren gedeclareerd dan nodig. Er is derhalve sprake van wanprestatie volgens [gedaagde] , zodat hij niet aan zijn verplichtingen hoeft te voldoen. Met de € 2.300,- die al is betaald, is [eiseres] bovenmatig gecompenseerd. [eiseres] adverteert met
no cure, no pay, maar hier is sprake van
no cure,€ 3.275,25 betalen. Aldus [gedaagde] .
4.11.
[eiseres] heeft hiertegen het volgende aangevoerd. [eiseres] kreeg een dossier aangeleverd van [gedaagde] waarin hij 5-0 achterstond op de werkgever en waarin dankzij [eiseres] toch een gunstige uitkomst zou zijn bereikt, ware het niet dat juist [gedaagde] zelf dit onmogelijk maakte door steeds iets anders van [eiseres] te verlangen.
4.12.
Dat [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar uit hoofde van de overeenkomst rustende verplichtingen, staat niet vast. Weliswaar voert [gedaagde] dit aan, maar [eiseres] heeft deze stelling voldoende gemotiveerd betwist. Hierbij komt dat – zelfs als er sprake zou zijn van een wanprestatie van [eiseres] – die enkele wanprestatie niet meebrengt dat haar vorderingen daarom niet behoeven te worden voldaan. Een dergelijke rechtsregel kent het Nederlands recht niet. Die bevrijding van de eigen betalingsverplichting had door ontbinding van de overeenkomst bewerkstelligd kunnen worden. Ook had de betalingsverplichting, bijvoorbeeld door verrekening met schade, teniet kunnen gaan. [gedaagde] heeft zich echter niet beroepen op verrekening of ontbinding.
4.13.
Aantal gedeclareerde uren
4.13.1.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] buitenproportioneel gedeclareerd en moeten de hiermee samenhangende posten worden geschrapt van de factuur (40 minuten bellen met de mediator, 25 minuten bellen met werkgever, 20 minuten opstellen van documenten voor werkgever).
4.14.
[eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat juist minder is gedeclareerd dan er aan werkzaamheden is verricht.
4.15.
[gedaagde] had gelet op de betwisting van [eiseres] (nader) moeten onderbouwen dan wel voldoende specifiek te bewijzen aanbieden dat inderdaad buitenproportioneel gedeclareerd is. Dit heeft hij nagelaten, reden waarom het verweer van [gedaagde] niet slaagt.
4.16.
Contractuele rente
4.16.1.
Volgens [gedaagde] is de gevorderde rente dermate buitensporig dat de desbetreffende algemene voorwaarde onredelijk bezwarend is, als gevolg waarvan deze voor vernietiging gereed ligt. De vordering van [eiseres] moet in zoverre derhalve worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
4.17.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de gevorderde rente niet buitensporig is en dat [gedaagde] meermaals in de gelegenheid is gesteld tot betaling zonder bijkomende kosten.
4.18.
Wat betreft de contractuele rente beroept [eiseres] zich op algemene voorwaarden die zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. De kantonrechter moet daarom ambtshalve toetsen of er sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn 93/13 van de EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Als dit zo is, dan moet de kantonrechter het het beding geheel buiten toepassing te laten. Matiging is in dat geval niet mogelijk.
4.19.
De overeengekomen rente (12% per jaar) is aanmerkelijk hoger dan de geldende wettelijke rente (2%). [eiseres] heeft geen omstandigheden gesteld die een dergelijk hoog rentepercentage in de gegeven omstandigheden kunnen rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelt daarom dat het rentebeding onredelijk bezwarend is en moet worden vernietigd. De vordering tot betaling van de contractuele rente zal dan ook worden afgewezen. Nu matiging niet aan de orde is en [eiseres] niet subsidiair de wettelijke rente heeft gevorderd, zal het toegewezen bedrag niet worden vermeerderd met rente.
De kosten
4.20.
De buitengerechtelijke incassokosten, waartegen [gedaagde] geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd, zal de kantonrechter toewijzen nu aan de voorwaarden voor aanspraak hierop is voldaan. [eiseres] heeft immers een zogenoemde veertiendagenbrief gezonden waarin de juiste termijn is gehanteerd en het gevorderde bedrag, dat de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten vastgestelde tarieven niet te boven gaat, is aangezegd.
4.21.
[gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis. De proceskosten worden begroot op:
dagvaarding: € 83,99
griffierecht: € 476,00
salaris gemachtigde:
€ 200,00(2 punten x tarief € 400,00)
totaal € 759,99
4.22.
[gedaagde] zal ook veroordeeld worden tot betaling van de nakosten, echter niet tot de door [eiseres] gevorderde bedragen. [eiseres] vordert namelijk de bedragen gelijk aan het tarief in handelszaken. In kantonzaken geldt als tarief voor de nakosten echter de helft van het gemachtigdensalaris, met een maximum van € 100,00. Dit betekent dat de nakosten tot een bedrag van € 50,00 worden toegewezen. Dit bedrag zal [gedaagde] moeten betalen indien hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] het verschuldigde voldoet, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.082,07,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , tot vandaag begroot op € 759,99, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag tot de dag van voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] voornoemde bedragen betaalt, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD