ECLI:NL:RBLIM:2018:6267

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
03/995003-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor belastingfraude en valsheid in geschrifte

Op 3 juli 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige man uit Sittard, die als bestuurder van een besloten vennootschap (hierna: B.V.) werd beschuldigd van belastingfraude en valsheid in geschrifte. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan het plegen van belastingfraude door opzettelijk vervalste facturen in te dienen ter ondersteuning van onjuiste aangiften loonbelasting bij de Belastingdienst. Hierdoor werd er te weinig loonbelasting geheven. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 mei 2018, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de dagvaarding niet geldig was en oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de handelingen binnen de B.V. en de administratieve processen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten 1 en 2, maar sprak hem vrij van het ten laste gelegde feit 3, dat betrekking had op witwassen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/995003-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.L.E. Marchal, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 mei 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek is op 19 juni 2018 gesloten.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (03/995002-13).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan een rechtspersoon(
[rechtspersoon 2] ) tot het opzettelijk vervalsen van (een deel van) de bedrijfsadministratie door in de bedrijfsadministratie op te nemen en/of te verwerken valselijk opgemaakte inkoopfacturen;
Feit 2: opdracht aan een rechtspersoon [rechtspersoon 2] heeft gegeven tot het doen van onjuiste belastingaangiften dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen;
Feit 3 primair: opdracht aan een rechtspersoon [rechtspersoon 2] heeft gegeven tot het plegen van witwassen van gelden dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen;
Feit 3 subsidiair: met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.

3.De voorvragen

Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair partieel nietig dient te worden verklaard. De steller van de tenlastelegging heeft na de feitelijke omschrijving van het tenlastegelegde witwassen daaraan toegevoegd:
“en aldus van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt”. Daarmee laat hij ten onrechte in het midden of van het witwassen een gewoonte is gemaakt, waardoor de dagvaarding in dit opzicht ter zake niet voldoet aan de eisen die artikel 261, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering daaraan stelt.
De rechtbank is van oordeel dat het voor de verdediging duidelijk is tegen welk verwijt de verdachte zich moet verdedigen. Naar het oordeel van de rechtbank is het, mede in het licht van het omvangrijke procesdossier, duidelijk dat de steller van de tenlastelegging heeft beoogd ten laste te leggen het witwassen alsmede de strafverzwarende omstandigheid, destijds afzonderlijk strafbaar gesteld bij artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht, dat de verdachte daarvan een gewoonte heeft gemaakt. De dagvaarding is geldig. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten onder 1, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen. De verdachte is formeel bestuurder en leidinggevende van [rechtspersoon 3] (later [rechtspersoon 2] ). Hij heeft zich in de tenlastegelegde periode met name bezig gehouden met de administratieve werkzaamheden. Hij heeft als bestuurder de feitelijke zeggenschap over de tenlastegelegde gedragingen van de rechtspersoon en was bevoegd om in te grijpen. Hij had maatregelen moeten nemen om te zorgen dat de aangiften loonheffing correct zouden worden gedaan. De verdachte was op de hoogte van de facturering van [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 3] . Hij had gelet op de verwevenheid van de bedrijven alert moeten zijn op de correcte verwerking van de transacties. Hij heeft geen maatregelen genomen om te voorkomen dat valse facturen in de administratie werden opgenomen. Door niet te controleren heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat valse facturen in de administratie werden opgenomen en onjuiste aangiften loonheffing werden gedaan. Bewust niet ingrijpen, nalaten of stilzitten maakt dat er sprake is van en feitelijke betrokkenheid bij het strafbare handelen. Ten aanzien van feit 3 primair merkt de officier van justitie nog op dat de verdachte, als bestuurder/feitelijke leidinggevende van [rechtspersoon 3] heeft nagelaten de facturatie van- en betaling aan [rechtspersoon 4] aan een kritische toets te onderwerpen. Hij wist dat dit het bedrijf van zijn broer was en het moet de verdachte zijn opgevallen dat er dubbel werd gefactureerd.
Gelet op het vorenstaande is de officier van justitie van oordeel dat de verdachte formeel en feitelijk betrokken was bij de bedrijfsvoering van [rechtspersoon 3] (later [rechtspersoon 2] ) en derhalve als feitelijke leidinggevende van de verboden gedragingen van die rechtspersonen kan worden aangemerkt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft het feitelijke leidinggeven geplaatst binnen de kaders zoals de Hoge Raad die in zijn arrest van 26 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:733) heeft geschetst. Daarvan uitgaande is volgens de raadsman geen bewijs voorhanden voor het tenlastegelegde feitelijke leiding geven van verdachte aan het doen opnemen van valselijk opgemaakte facturen in de administratie van [rechtspersoon 3] Van "actief en effectief" verboden gedrag, dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip leiding geven valt, is immers geen sprake maar evenmin kan worden volgehouden dat sprake is van een verboden gedraging die het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door verdachte als bestuurder gevoerde beleid noch dat sprake is van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat geleid heeft tot verboden gedragingen en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven. Ook van de situatie dat verdachte bevoegd en redelijkerwijs gehouden was maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen, is geen sprake, nu uit de door verdachte afgelegde verklaringen blijkt dat hij niet eens op de hoogte was van die verboden gedragingen. De raadsman heeft bovendien erop gewezen dat in feitelijke leidinggeven een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging ligt besloten, waarvoor voorwaardelijk opzet als ondergrens heeft te gelden, maar dat geen enkele zich in het dossier bevindende verklaring steun biedt aan de conclusie dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat er geen enkel bewijsmiddel is dat erop wijst dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op strafbare feiten dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op die strafbare feiten heeft aanvaard. Uit de bewijsmiddelen vloeit niet meer voort dan dat verdachte bestuurder is geweest van een rechtspersoon en daarover heeft de Hoge Raad overwogen dat de eisen voor het feitelijke leiding geven niet worden vervuld wanneer de verdachte enkel geregistreerd zou staan als bestuurder. Vrijspraak voor feit 1 dient te volgen.
Feit 2
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de onjuiste of de voor een te laag bedrag aangegeven loonheffingen zijn terug te voeren op ten eerste het ingrijpen in het systeem "Freepack" door het handmatig terugboeken van uren (minnetjes), ten tweede op het overschrijven van loonaangiften en ten derde op beweerdelijk valse facturen van [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 3] Van geen van deze drie componenten was de verdachte op de hoogte. Het ingrijpen in het systeem van Freepack is het gevolg geweest van actieve instructies van de medeverdachte [medeverdachte] , aldus de getuigenverklaringen van onder meer [getuige 1] en [getuige 3] . Datzelfde geldt ook voor de derde component, de facturen van [rechtspersoon 1] . Het gevoerde beleid is blijkens de zich in het procesdossier bevindende getuigenverklaringen uitgezet door medeverdachte [medeverdachte] en niet door verdachte. De verdachte heeft evenmin een bijdrage geleverd aan het complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging, laat staan dat er enig initiatief daartoe vanuit de verdachte is uitgegaan. Overigens kan niet worden vastgesteld dat er sprake is van voorwaardelijk opzet bij de verdachte. Uit de verklaringen van de verdachte kan zelfs niet volgen dat hij zich bewust is geweest van enige onjuiste of onvolledige loonaangifte. Evenmin kan dit volgen uit de getuigenverklaringen. Ten slotte bevat het procesdossier geen stukken waaruit kan worden vastgesteld dat uit de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zou moeten worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op onjuiste of onvolledige belastingaangiften heeft aanvaard. Uit de bewijsmiddelen vloeit niet meer dan dat de verdachte bestuurder is geweest van een rechtspersoon en daarover heeft de Hoge Raad overwogen dat de eisen voor het feitelijke leiding geven niet worden vervuld wanneer de verdachte enkel geregistreerd zou staan als bestuurder. Vrijspraak voor feit 2 dient te volgen.
Feit 3 primair en subsidiair
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen enkel wettig bewijsmiddel is waaruit kan worden vastgesteld dat het tenlastegelegde bedrag ad. € 336.278,52 of een deelbedrag daarvan afkomstig zou zijn van een misdrijf. Volgens de raadsman is de gedachte van de steller van de tenlastelegging dat de facturen onder D-338 t/m D-433 dan wel dat een aantal van die facturen valselijk zijn opgemaakt. Nog daargelaten dat die gedachte valsheid formeel juridisch geen enkele rol kan spelen gelet op de constructie dat het onderliggende bedrag, dat betaald zou zijn op de beweerdelijk valse facturen, zelf van misdrijf afkomstig zou zijn, moet ook nog eens worden vastgesteld dat er geen wettige bewijsmiddelen zijn voor de stelling dat de genoemde facturen vals zouden zijn. Overigens kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat de facturen onder D-338 t/m D-433 valselijk zouden zijn opgemaakt, mocht daar al sprake van zijn. Evenmin is volgens de raadsman sprake van bewijs van opzet op feitelijke leiding geven aan witwassen door [rechtspersoon 3] Dat bewijs is er ook niet voor voorwaardelijk opzet van verdachte. De raadsman heeft zich ten slotte nog op het standpunt gesteld dat sprake is van een kwalificatie-uitsluitingsgrond. Immers blijkt niet van gedragingen van verdachte die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld, mocht al van een criminele herkomst uit eigen misdrijf sprake zijn. Vrijspraak voor feit 3 primair en subsidiair dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 3
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is geweest van witwassen door het onder 3 ten laste gelegde geldbedrag van € 336.278,52 vanaf de bankrekening bij de Rabobank ten name van [rechtspersoon 2] over te maken naar de bankrekening bij de Rabobank ten name van [rechtspersoon 4] De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Desgevraagd heeft de officier van justitie ter terechtzitting aangegeven dat het onderdeel van de tenlastelegging ‘afkomstig uit enig misdrijf’ betrekking heeft op het opstellen van valse facturen die gebruikt zijn om het geld naar de bankrekening van [rechtspersoon 4] over te maken. In die vervalsing is enig misdrijf gelegen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, aldus de officier van justitie. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in dit betoog. De rechtbank kan het opstellen van valse facturen in dezen niet kwalificeren als witwassen nu het valselijk factureren nog niets zegt over de herkomst van het geld dat op basis van die valse facturen wordt overgeheveld naar een andere bankrekening. Gesteld noch gebleken is dat het bedrag van € 336.278,52 afkomstig is uit enig misdrijf.
Dit zou anders kunnen zijn voor het bedrag van € 296.983,57 dat volgens het Openbaar Ministerie vervolgens door verdachte en diens medeverdachte weer van de bankrekening van [rechtspersoon 4] is afgehaald op basis van valse facturen en is besteed aan onder andere privé uitgaven. In deze - kort gezegd - tweede geldstroom is wel sprake van geld dat reeds onder valse vlag is gefactureerd en daarmee is te duiden als ‘afkomstig uit enig misdrijf’. De tenlastelegging beperkt zich evenwel tot het bedrag van € 336.278,52 zodat de rechtbank aan een beoordeling daarvan niet toekomt.
Verdachte zal dus worden vrijgesproken van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Feiten 1 en 2
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', in de periode vanaf de maand april 2009 tot en met de maand augustus 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en in de gemeente Brunssum, telkens opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-) administratie van de B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, hebbende de B.V. toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen of laten opnemen en verwerken:
  • 3 inkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [rechtspersoon 4] , telkens gericht aan de B.V. (D-304, D-295 en D-287) en
  • 3 inkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [rechtspersoon 1] , telkens gericht aan de B.V. (D-232, D-235 en D-243),
telkens terzake het inlenen van personeel door de B.V. tegen de op die inkoopfacturen vermelde prijzen,
zulks terwijl het inlenen van personeel door de B.V. als voornoemd, in werkelijkheid telkens niet heeft plaatsgevonden tegen de op die inkoopfacturen vermelde prijzen en (voor wat betreft de inkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [rechtspersoon 1] , telkens gericht aan de B.V., telkens met een vermelding dat die inkoopfacturen zijn voldaan per kas, terwijl die inkoopfacturen in werkelijkheid niet waren voldaan per kas,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', in de periode van 26 juni 2009 tot en met 22 oktober 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en in de gemeente Apeldoorn, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonheffing,
telkens met subnummer L02, over de aangiftetijdvakken 6 van 2009 (18 mei 2009 tot en met 14 juni 2009) en 7 van 2009 (15 juni 2009 tot en met 12 juli 2009) en 8 van 2009 (13 juli 2009 tot en met 9 augustus 2009) onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. telkens opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en ingezonden digitale aangiften voor de loonheffing over genoemde aangiftetijdvakken voornoemd telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Feit 2:
feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft leiding gegeven aan het plegen van belastingfraude en valsheid in geschrifte door [rechtspersoon 2] , opzettelijk (ver)valste facturen ter ondersteuning van de ingediende aangiften loonbelasting bij de Belastingdienst in te (laten) dienen ten name van de besloten vennootschap, waarvan hij bestuurder was. Op deze manier werd er te weinig loonbelasting geheven.
Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type strafbare feiten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. Door het indienen van onjuiste aangiften en die te ondersteunen met vervalste facturen is de Belastingdienst niet in staat belastingverplichtingen vast te stellen en correcte aanslagen op te leggen. Het benadelingsbedrag bedraagt € 181.000,-.
Vast staat dat door aldus te handelen verdachte de verantwoordelijkheden die de belastingwetgeving bedrijven en hun bestuurders oplegt, niet serieus heeft genomen en de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern heeft geschonden. Ook heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde – voor bonafide ondernemers zeer belangrijke – systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en de algemene belastingmoraal ernstig ondermijnd. Verdachte heeft gedurende het hele onderzoek en ter terechtzitting geen blijk ervan gegeven het kwalijke van zijn gedragingen in te zien. De passieve houding ter terechtzitting van de verdachte typeert de manier waarop hij in de bewezen verklaarde periode invulling heeft gegeven aan zijn rol als bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [rechtspersoon 3] (na 3 mei 2013 [rechtspersoon 2] ). Verantwoordelijkheid voor de gang van zaken binnen de vennootschap neemt verdachte niet of in ieder geval volstrekt onvoldoende Wanneer hij kritisch wordt bevraagd, weet hij van niets of wijst hij naar anderen. Alhoewel op basis van het procesdossier de indruk bestaat dat verdachte minder op de voorgrond trad dan zijn broer (medeverdachte [medeverdachte] ) ontslaat hem dat niet van zijn plichten als bestuurder van een onderneming. De verdachte zal de gevolgen van zijn handelen én van zijn nalaten dienen te dragen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude. Daarin is voor fraude met benadelingsbedragen tussen €125.000,- tot €250.000,- als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgenomen voor de duur van 9 tot 12 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 23 april 2018. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en na 2009 zijn er geen contacten meer geweest met politie en justitie. De rechtbank zal dan ook de ondergrens van het LOVS oriëntatiepunt aanhouden als vertrekpunt.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 20 februari 2013 aangehouden en verhoord. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, dus uiterlijk op 20 februari 2015. De rechtbank is van oordeel dat enig tijdsverloop te rechtvaardigen is door de omstandigheid dat deze strafzaak een complexe zaak betreft en waarin ook getuigen in het buitenland zijn gehoord. Het tijdsverloop dient in deze echter niet voor rekening van de verdachte te komen. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten uitgangspunten geschetst voor de gevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij overschrijding van de redelijke termijn van minder dan zes maanden, is een strafkorting van 5 % uitgangspunt, bij een overschrijding van zes tot twaalf maanden een strafkorting van 10 % en daarboven is het aan de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten de compensatie te bepalen. De overschrijding van de redelijke termijn is meer dan 3 jaar en 4 maanden, gerekend vanaf 20 februari 2015.
De rechtbank zal gelet op het ruime tijdsverloop, de behoorlijke overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat de verdachte na 2009 geen contacten meer heeft gehad met politie en justitie en het gegeven dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 51, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht
en artikel 69 van Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 3 primair en 3 subsidiair;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
  • veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.M.M. Gijselaers, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
3 juli 2018.
Buiten staat
Mr. D.C.I van Delft is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand april 2009 tot en met de maand augustus 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Brunssum, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, hebbende de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 4] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-304, D-295 en D-287) en/of
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 1] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-232, D-235 en D-243),
(telkens) terzake het inlenen van personeel door de B.V., althans terzake verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) op die inkoopfactu(u)r(en) voornoemd vermelde dienst(en) tegen de op die inkoopfactu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs,
zulks terwijl het inlenen van personeel door de B.V. als voornoemd, althans een verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) dienst(en) als voornoemd in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden, in elk geval (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden tegen de op die inkoopfactu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs en/of (voor wat betreft de inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 1] , (telkens) gericht aan de B.V.), (telkens) met een vermelding dat die inkoopfactu(u)r(en) zijn/is voldaan per kas, terwijl die inkoopfactu(u)r(en) in werkelijkheid niet waren/was voldaan per kas,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 juni 2009 tot en met 22 oktober 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonheffing,
(telkens) met subnummer L02, over het/de aangiftetijdvak(ken) 6 van 2009 (18 mei 2009 tot en met 14 juni 2009) en/of 7 van 2009 (15 juni 2009 tot en met 12 juli 2009) en/of 8 van 2009 (13 juli 2009 tot en met 9 augustus 2009) (D-465 tot en met D-467 en/of D-575 t/m D-577) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of ingezonden (digitale) aangifte(n) voor de loonheffing over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) voornoemd (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode vanaf 22 oktober 2010 tot en met 15 februari 2013 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had en/of
- ( een) voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
hebbende de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) -zakelijk weergegeven-
een of meer girale geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot 336.278,52 euro of daaromtrent, in elk geval een of meer girale geldbedrag(en), overgemaakt vanaf de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 1] ten name van de B.V. naar de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 2] ten name van [rechtspersoon 4] (D-324 en D-336 1-3/9), terwijl de B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk-, geheel of gedeeltelijk, afkomstig waren/was uit enig misdrijf,
en aldus van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode vanaf 22 oktober 2010 tot en met 15 februari 2013 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had en/of
- ( een) voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) -zakelijk weergegeven-
een of meer girale geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot 336.278,52 euro of daaromtrent, in elk geval een of meer girale geldbedrag(en), overgemaakt vanaf de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 1] van [rechtspersoon 2] (tot 13 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ) naar de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 2] ten name van [rechtspersoon 4] (D-324 en D-336 1-3/9),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk-, geheel of gedeeltelijk, afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en aldus van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt.