ECLI:NL:RBLIM:2018:6266

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
03/995002-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurder voor belastingfraude en valsheid in geschrifte

Op 3 juli 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige man uit Sittard, die werd beschuldigd van belastingfraude en valsheid in geschrifte. De verdachte, die als bestuurder en feitelijk leidinggevende van twee besloten vennootschappen fungeerde, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk (ver)valste facturen had ingediend ter ondersteuning van onjuiste aangiften loonbelasting bij de Belastingdienst, waardoor te weinig belasting werd geheven. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 mei 2018, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat de dagvaarding geldig was, terwijl de verdediging betoogde dat deze nietig was vanwege onvoldoende specificatie van de tenlastelegging. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de dagvaarding voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan meerdere feiten van valsheid in geschrifte en het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, maar oordeelde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met een voorwaardelijk deel van 3 maanden, om herhaling van soortgelijke delicten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/995002-13
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Gijsen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 mei 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek is op 19 juni 2018 gesloten.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (03/995003-13).

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1 primair: opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan een rechtspersoon(
[rechtspersoon 1] ) tot het opzettelijk vervalsen van (een deel van) de bedrijfsadministratie door in de bedrijfsadministratie op te nemen en/of te verwerken valselijk opgemaakte inkoopfacturen;
Feit 1 subsidiair: opzettelijk een deel van de bedrijfsadministratie heeft vervalst door in de bedrijfsadministratie op te nemen en/of te verwerken valselijk opgemaakte inkoopfacturen;
Feit 2: opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan een rechtspersoon(
[rechtspersoon 2] ) tot het opzettelijk vervalsen van (een deel van) de bedrijfsadministratie door in de bedrijfsadministratie op te nemen en/of te verwerken valselijk opgemaakte inkoopfacturen;
Feit 3: opdracht aan een rechtspersoon [rechtspersoon 1] heeft gegeven tot het doen van onjuiste belastingaangiften dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen;
Feit 4: opdracht aan een rechtspersoon [rechtspersoon 2] heeft gegeven tot het doen van onjuiste belastingaangiften dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen;
Feit 5 primair: opdracht aan een rechtspersoon [rechtspersoon 2] heeft gegeven tot het plegen van witwassen van gelden dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen;
Feit 5 subsidiair: met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.

3.De voorvragen

Geldigheid dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de tenlastelegging niet volgt of de steller van de tenlastelegging zich heeft willen beperken tot de daarin genoemde documenten dan wel dat ook andere documenten uit het dossier worden bedoeld. Op dit punt is de dagvaarding (partieel) nietig, omdat verdachte zo niet weet waartegen hij zich precies moet verdedigen. Verder is onvoldoende verfeitelijkt waaruit de valsheid dan wel vervalsing bestaat en op welke documenten de valsheid ziet. Het is onduidelijk voor verdachte waartegen hij zich heeft te verdedigen. De dagvaarding is op dat punt ook (partieel) nietig.
Geldigheid dagvaarding ten aanzien van feit 5
De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in de tenlastelegging niet is verfeitelijkt waaruit het verhullen, verborgen houden, verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van voorwerpen (giraal geld) zou hebben bestaan. De dagvaarding is op dit punt al (partieel) nietig. Voorts vloeit niet uit de feitelijke omschrijving van de tenlastelegging, noch uit het dossier, voort van welk misdrijf het tenlastegelegde bedrag afkomstig is. De dagvaarding is op dit punt ook (partieel) nietig.
Standpunt officier van justitie met betrekking tot de geldigheid dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 2
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding geldig is. De valsheid is in de visie van de officier van justitie in de tenlastelegging voldoende feitelijk omschreven. Verder stelt de officier van justitie dat niet alle valse/vervalste facturen in de tenlastelegging dienen te worden opgenomen. Een selectie volstaat. De officier van justitie verwijst hierbij naar de wijze waarop ten laste wordt gelegd in kinderpornozaken.
Standpunt officier van justitie met betrekking tot de geldigheid dagvaarding ten aanzien van de feit 5
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de dagvaarding geldig is. De officier van justitie stelt zich daartoe op het standpunt dat het geld is witgewassen door gebruikmaking van valse facturen, waarmee het onderliggende misdrijf (valsheid in geschrifte) gegeven is. Verder stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de tenlastegelegde termen: verhullen, verborgen houden, verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van voorwerpen, voldoende feitelijke betekenis hebben. Een nadere beschrijving is niet vereist.
Oordeel van de rechtbank over de geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank overweegt ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van de feiten 1 en 2 het volgende.
Het is bij een verdenking van overtreding van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gebruikelijk dat in de tenlastelegging de valsheid feitelijk wordt omschreven, aangezien deze term voornamelijk een kwalificatieve betekenis heeft. In de tenlastelegging ontbreekt niet de feitelijke omschrijving van de elementen waaruit die valsheid zou bestaan. De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit voldoende feitelijk is omschreven. Daarom voldoet de dagvaarding aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman ter zake.
De rechtbank is verder van oordeel dat niets zich ertegen verzet dat ingeval het gaat om een groot aantal geschriften de steller van de tenlastelegging zich beperkt tot een selectie van (representatieve) geschriften, nu een eventuele bewezenverklaring daarvan kan worden gekwalificeerd als “meermalen gepleegd”. De rechtbank merkt hierbij nog op dat het (mogelijk voor de straftoemeting) relevante grootschalige karakter van het delict ook op andere manieren aannemelijk kan worden gemaakt dan door middel van het opnemen van al die geschriften in de tenlastelegging en eventuele bewezenverklaring, bijvoorbeeld doordat het grootschalige karakter op de terechtzitting aan de orde wordt gesteld. Gelet op het vorenstaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman ter zake.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 5 het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de termen verhullen, verborgen houden, verwerven, voorhanden hebben, overdragen of omzetten van voorwerpen, voldoende feitelijke betekenis hebben, zodat ze niet nader omschreven hoeven te worden. De rechtbank verwerpt ter zake het verweer van de raadsman. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geld afkomstig is van enig misdrijf, namelijk het gebruik maken van valse facturen. Dat het door de officier van justitie aangeduide misdrijf niet nader is verfeitelijkt, maakt de dagvaarding niet nietig omdat het misdrijf in de tenlastelegging niet nader hoeft te worden aangeduid of omschreven. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman ter zake.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vervolging van verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte reeds vanaf eind september 2010 wist, althans redelijkerwijs kon vermoeden dat hij strafrechtelijk zou worden vervolgd op grond van het door de Belastingdienst/FIOD gedane boekenonderzoek en mededelingen van de Belastingdienst/FIOD en de curator. Inmiddels zijn 7 jaren en 9 maanden verstreken. Mocht worden uitgegaan van het eerste verhoor van verdachte op
20 februari 2013 dan bedraagt de termijn 5 jaar en 4 maanden. De conclusie is, hoe dan ook, dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM grovelijk is overschreden. Het openbaar ministerie is zonder rechtvaardiging zeer lange periodes inactief geweest. De raadsman stelt zich verder op het standpunt dat als gevolg van de schending van de redelijke termijn de waarheidsvinding in gedrang is. Getuigen zijn gevoed door foute conclusies van de FIOD. Delen van de administratie(s) zijn niet meer te achterhalen. De verdachte kan zich na zoveel tijd niet veel meer herinneren en kan derhalve geen betrouwbare verklaringen afleggen. De financiële kwesties zijn nagenoeg weggenomen. Er bestaat nauwelijks of geen schadelast meer voor de maatschappij. Ook het nut van een eventuele straf is komen te ontvallen. Gelet op de grove overschrijding van de redelijke termijn in combinatie met de schending van het fair trial beginsel dient de officier van justitie in de vervolging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt officier van justitie met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid
Het eerste verhoor van de beide verdachten vond plaats op 20 februari 2013. Het eindproces-verbaal is ontvangen op 20 maart 2014. Sedertdien zijn op verzoek van de verdediging meerdere getuigen gehoord, waarvan twee in Hongarije. Die verhoren hebben op 27 en 28 januari 2016 plaatsgevonden. De officier van justitie neemt de datum van het eerste verhoor als startpunt van de redelijke termijn. Dat betekent dat de procedure in eerste aanleg 5 jaar en 3 maanden heeft geduurd. Onder verwijzing naar het arrest van 17 juni 2008 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid, maar wel tot enige strafkorting. Het verweer met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid dient te worden verworpen.
Oordeel van de rechtbank over de ontvankelijkheid van de officier van justitie
Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 20 februari 2013 aangehouden en in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, dus uiterlijk op 20 februari 2015. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met 3 jaar en 4 maanden is overschreden, nu op 3 juli 2018 vonnis zal worden gewezen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een behoorlijke overschrijding; echter de overschrijding is niet zodanig dat deze dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging. De complexiteit van de zaak, de omvang van het onderzoek en het feit dat er getuigen zijn gehoord in het buitenland rechtvaardigen enig tijdsverloop. Dat er volgens de raadsman sprake zou zijn van schending van het fair-trial beginsel kan de rechtbank niet volgen, omdat uitsluitend op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting de feiten worden beoordeeld. Niet is gebleken dat de verdediging verstoken is gebleven van informatie die de verdediging zou schaden of dat de verdediging over een ander dossier zou beschikken dan de rechtbank en de officier van justitie. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5 primair wettig en overtuigend bewezen.
De tenlastegelegde strafbare feiten zijn gepleegd binnen de vennootschappen [rechtspersoon 1]
en [rechtspersoon 3] (later [rechtspersoon 2] ), die deel uitmaken van een aantal rechtspersonen waar verdachte [verdachte] of medeverdachte [medeverdachte] bestuurder, aandeelhouder of feitelijke leidinggevende waren. Gelet op het feit dat de genoemde rechtspersonen een administratieplicht hebben en belastingplichtig zijn, zijn deze aan te merken als geadresseerden van de overtreden normen. De verboden gedragingen passen binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon en deze vermocht erover te beschikken of de verboden gedragingen al dan niet zou plaatsvinden. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt ook dat de verboden gedragingen zijn aanvaard door de rechtspersoon.
Aangezien door het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van [rechtspersoon 1]
en door invullen van de aangiften loonbelasting te weinig
belasting is voldaan zijn de verboden gedragingen de vennootschappen dienstig geweest.
De verboden gedragingen hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersonen, waardoor de verboden gedragingen redelijkerwijs toegerekend kunnen worden aan deze rechtspersonen. De ten laste gelegde strafbare feiten zijn begaan door deze rechtspersonen.
De verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan de door deze rechtspersonen begane strafbare feiten. De verdachte kan vanwege de bedrijfsstructuur formeel aangemerkt worden als leidinggevende van [rechtspersoon 1] . De verdachte wordt ook door hemzelf gezien als de baas van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3] (later [rechtspersoon 2] ). Ook uit overige relaties met betrokken bedrijven alsmede uit door getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] afgelegde verklaringen volgt dat de verdachte als algeheel feitelijke leidinggevende kan worden aangemerkt.
De verdachte heeft aangestuurd op het stelselmatig te weinig loonheffing aangeven op belastingaangiften. Ook gaf de verdachte de opdrachten om de administratie aan te passen en is hij actief betrokken bij de opmaak van de valse facturen en de betaalopdrachten vanuit [rechtspersoon 4] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feitelijke leidinggeven?
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 4 dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode geen werkzaamheden verricht die zien op de interne organisatie van [rechtspersoon 3] ( [rechtspersoon 2] ) en hij kan dus ook niet worden beschouwd als feitelijke leidinggevende of als opdrachtgever. [medeverdachte] , [getuige 1] , [naam controller] en het ondersteunend administratief personeel waren verantwoordelijk voor de interne administratie en fiscaliteiten. Geconcludeerd moet worden dat juist niet de verdachte, maar de bovengenoemde personen, leiding gaven dan wel opdrachten gaven aan de verboden gedragingen. Dit heeft zowel te gelden voor de periode tot het faillissement voor [rechtspersoon 1] , als daarna, alsmede voor wat betreft [rechtspersoon 3] (later [rechtspersoon 2] ).
Feit 1
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verdachte geen valse facturen zelf heeft opgemaakt. Uit het dossier en uit de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] kan daarvoor niet het bewijs worden gehaald. Verder is er geen bewijs dat de verdachte of [rechtspersoon 1] het oogmerk hadden om de betreffende facturen als zijnde echt en onvervalst te gebruiken. Bij gebreke van bewijs van dit bestanddeel, dient [verdachte] als (mede)pleger (subsidiair), dan wel als feitelijke leidinggever aan door de B.V. gepleegde strafbare gedrag (primair) te worden vrijgesproken.
Feit 2
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte feitelijk en zelfstandig leidinggever van de (te bewijzen) strafbare gedragingen van [rechtspersoon 2] was. De medeverdachte [medeverdachte] was de bestuurder. Derhalve dient voor de verdachte vrijspraak te volgen. Bovendien kan niet worden vastgesteld wie feitelijk de facturen heeft vervaardigd en hoe ze bij [rechtspersoon 3] zijn binnengekomen. [rechtspersoon 2] was overigens de ontvangende partij van de facturen. [rechtspersoon 2] kan dus het feit niet hebben gepleegd. Opzet en oogmerk kan niet worden bewezen. Vrijspraak dient te volgen.
Feiten 3 en 4
De tenlastegelegde documenten D-575, D-576 en D-577 zijn niet in het dossier aangetroffen, zodat daarvoor vrijspraak dient te volgen. De verdachte refereert zich aan de bewezenverklaring van de onderliggende gedraging, maar niet kan worden bewezen dat de verdachte aan de strafbare gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven dan wel daartoe opdracht heeft gegeven. Volgens de verdachte zijn daarvoor de medeverdachte [medeverdachte] (als eigenaar/directeur van [rechtspersoon 3] ), [getuige 1] (als hoofd administratie en leidinggevende) en [naam controller] (als leidinggevend controller) verantwoordelijk.
Feit 5
Er is geen sprake van verhulling, het verbergen of verborgen houden van, van misdrijf afkomstig geld. Het enkele overschrijven van geld is geen verhullingshandeling. Aan de betalingen van [rechtspersoon 2] aan [rechtspersoon 4] lag een rechtsgeldige rechtsverhouding ten grondslag. Er is overigens geen enkel bewijs van een misdrijf. Niet kan worden vastgesteld of de verdachte heeft witgewassen, laat staan dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Die aanvulling is in de tenlastelegging niet nader beschreven. Overigens is er geen bewijs dat er sprake is van enig witwashandelingen door een natuurlijke persoon binnen [rechtspersoon 2] . Mocht er al sprake zijn van verboden gedragingen dan is er nog altijd geen bewijs voor het feit dat de verdachte aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven dan wel daartoe opdracht heeft gegeven. Vrijspraak dient te volgen voor het tenlastegelegde onder 5 primair.
Vrijspraak dient eveneens te volgen voor het tenlastegelegde onder 5 subsidiair. De verdachte heeft geen enkele actieve of effectieve bijdrage gehad aan de gedragingen, die tot de conclusie zouden kunnen leiden, dat er als gevolg van strafbaar handelen (giraal) geld binnen is gekomen bij [rechtspersoon 2] (gebruikt voor de overschrijvingen aan [rechtspersoon 4] ), dan wel dat de verdachte – al dan niet middels nauwe en bewuste samenwerking met anderen- ten aanzien van dergelijk geld enige witwashandeling heeft gepleegd. Bij gebreke daarvan is er geen wettig en overtuigend bewijs van zelfstandig (mede)plegen van opzettelijk gewoonte witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 5 primair en subsidiair
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is geweest van witwassen door het onder 5 ten laste gelegde geldbedrag van € 336.278,52 vanaf de bankrekening bij de Rabobank ten name van [rechtspersoon 2] over te maken naar de bankrekening bij de Rabobank ten name van [rechtspersoon 4] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Desgevraagd heeft de officier van justitie ter zitting aangegeven dat het onderdeel van de tenlastelegging ‘afkomstig uit enig misdrijf’ betrekking heeft op het opstellen van valse facturen die gebruikt zijn om het geld naar de bankrekening van [rechtspersoon 4] over te maken. In die vervalsing is enig misdrijf gelegen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, aldus de officier. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in dit betoog. De rechtbank kan het opstellen van valse facturen in dezen niet kwalificeren als witwassen nu het valselijk factureren nog niets zegt over de herkomst van het geld dat op basis van die valse facturen wordt overgeheveld naar een andere bankrekening. Gesteld noch gebleken is dat het bedrag van € 336.278,52 afkomstig is uit enig misdrijf.
Dit zou anders kunnen zijn voor het bedrag van € 296.983,57 dat volgens het Openbaar Ministerie vervolgens door verdachte en diens medeverdachte weer van de bankrekening van [rechtspersoon 4] is afgehaald op basis van valse facturen en is besteed aan onder andere privé uitgaven. In deze - kort gezegd - tweede geldstroom is wel sprake van geld dat reeds onder valse vlag is gefactureerd en daarmee is te duiden als ‘afkomstig uit enig misdrijf’. De tenlastelegging beperkt zich evenwel tot het bedrag van € 336.278,52 zodat de rechtbank aan een beoordeling daarvan niet toekomt.
Feiten 1 tot en met 4
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair.
[rechtspersoon 1] , verder te noemen 'de B.V.', in de periode vanaf de maand april 2009 tot en met de maand augustus 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Brunssum, telkens opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, hebbende de B.V. toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-) administratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen of laten opnemen en verwerken:
* 3 inkoopfacturen, volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 5] , telkens gericht aan de B.V. (D-22, D-23 en D-26) en
* 3 inkoopfacturen, volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 6] , telkens gericht aan de B.V. (D-38 tot en met D-40) en
* 3 inkoopfacturen, volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 7] , telkens gericht aan de B.V. (D-32, D-36 en D-44), (telkens) ter zake het inlenen van personeel door de B.V. tegen de op die inkoopfacturen vermelde prijzen,
zulks terwijl het inlenen van personeel door de B.V. als voornoemd, in werkelijkheid telkens niet heeft plaatsgevonden tegen de op die inkoopfacturen vermelde prijzen, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', in de periode vanaf de maand april 2009 tot en met de maand augustus 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en in de gemeente Brunssum, telkens opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-) administratie van de B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, hebbende de B.V. toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en verwerkt, althans doen of laten opnemen en verwerken:
* 3 inkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [rechtspersoon 4] ., telkens gericht aan de B.V. (D-304, D-295 en D-287) en
* 3 inkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [rechtspersoon 1] , telkens gericht aan de B.V. (D-232, D-235 en D-243),
telkens ter zake het inlenen van personeel door de B.V. tegen de op die inkoopfacturen vermelde prijzen,
zulks terwijl het inlenen van personeel door de B.V. als voornoemd, in werkelijkheid telkens niet heeft plaatsgevonden tegen de op die inkoopfacturen vermelde prijzen en (voor wat betreft de inkoopfacturen, volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [rechtspersoon 1] , telkens gericht aan de B.V., telkens met een vermelding dat die inkoopfacturen zijn voldaan per kas, terwijl die inkoopfacturen in werkelijkheid niet waren voldaan per kas,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[rechtspersoon 1] , verder te noemen 'de B.V.', in de periode van 16 april 2009 tot en met 30 juni 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Apeldoorn, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonheffing, telkens met subnummer L02, over de aangiftetijdvakken 3 van 2009 (23 februari 2009 tot en met 22 maart 2009) en 4 van 2009 (23 maart 2009 tot en met 19 april 2009) en 5 van 2009 (20 april 2009 tot en met 17 mei 2009 en 6 van 2009 (18 mei 2009 tot en met 14 juni 2009) (D-514 t/m D-517) onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. telkens opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of ingezonden digitale aangiften voor de loonheffing over genoemde aangiftetijdvakken voornoemd telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', in de periode van 26 juni 2009 tot en met 22 oktober 2009, in de gemeente Sittard-Geleen en in de gemeente Apeldoorn, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de loonheffing,
telkens met subnummer L02, over de aangiftetijdvakken 6 van 2009 (18 mei 2009 tot en met 14 juni 2009) en 7 van 2009 (15 juni 2009 tot en met 12 juli 2009) en 8 van 2009 (13 juli 2009 tot en met 9 augustus 2009) onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. telkens opzettelijk op de bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en ingezonden digitale aangiften voor de loonheffing over genoemde aangiftetijdvakken voornoemd telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Feit 2:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Feit 3:
feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Feit 4:
feitelijk leidinggeven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op het verstrijken van de tijd en het niet recidiveren van verdachte en de gevolgen die het voor de verdachte privé en zakelijk heeft gehad, kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht subsidiair met het opleggen van een (voorwaardelijke) taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft leiding gegeven aan het plegen van belastingfraude en valsheid in geschrifte door [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 2] , opzettelijk (ver)valste facturen ter ondersteuning van de ingediende aangiften loonbelasting bij de Belastingdienst in te (laten) dienen ten name van de besloten vennootschappen, waarvan hij bestuurder dan wel feitelijk leidinggevende was. Op deze manier werd er te weinig loonbelasting geheven.
Met het begaan van belastingfraude zijn grote financiële belangen gemoeid. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit type strafbare feiten lastig op te sporen is en leidt tot fiscaal nadeel. Door het indienen van onjuiste aangiften en die te ondersteunen met vervalste facturen is de Belastingdienst niet in staat belastingverplichtingen vast te stellen en correcte aanslagen op te leggen. Het benadelingsbedrag bedraagt € 334.000,-.
Vast staat dat door aldus te handelen verdachte de verantwoordelijkheden die de belastingwetgeving bedrijven en hun bestuurders oplegt, niet serieus heeft genomen en de integriteit van het financiële en economische verkeer in de kern heeft geschonden. Ook heeft hij het door de Belastingdienst gehanteerde – voor bonafide ondernemers zeer belangrijke – systeem van een snelle belastingteruggave, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld en de algemene belastingmoraal ernstig ondermijnd. Verdachte heeft gedurende het hele onderzoek en ter terechtzitting geen blijk ervan gegeven het kwalijke van zijn gedragingen in te zien. Verantwoordelijkheid voor de gang van zaken binnen de vennootschappen neemt verdachte niet of in ieder geval onvoldoende. Wanneer hij kritisch wordt bevraagd, weet hij van niets of wijst hij naar anderen.
Op basis van het procesdossier is voor de rechtbank evenwel zonneklaar dat verdachte de touwtjes in beide vennootschappen stevig in handen had. Verdachte deelde de lakens uit en het was dan ook verdachte, en niemand anders, die de bedrijven, zelfs die waarvan zijn broer directeur en enig aandeelhouder was, aanstuurde. Verdachte bemoeide zich nadrukkelijk met de financiële huishouding van beide vennootschappen, waar niets gebeurde zonder dat verdachte er weet van had. Het beeld dat verdachte van zichzelf schetst, ook ter zitting, valt hiermee niet te rijmen. De rechtbank heeft een verdachte gezien die zichzelf neerzet als slachtoffer van zijn eigen personeel, dat zijn in hen gestelde vertrouwen schromelijk heeft geschaad. Een verdachte ook die voortdurend stelt zich cruciale zaken niet meer te kunnen herinneren en die het allemaal ongelukkigerwijs is overkomen. De verdachte bevond zich echter, anders dan zijn broer en medeverdachte, nadrukkelijk op de voorgrond zowel binnen de door de vennootschappen geëxploiteerde bedrijven, als daarbuiten. Verdachte begaf zich graag in de kringen van het door hem opgebouwde netwerk. Hij was een graag geziene gast en sponsor van talrijke activiteiten in het Sittardse: het gezichtsbepalende beeld van de “ [rechtspersoon 1] ”. Als bestuurder en feitelijke leidinggevende had verdachte moeten handelen zoals verwacht mag worden van een goed bestuurder en moeten voldoen aan de verplichtingen die het voeren van een onderneming met zich meebrengt. De verdachte heeft dit nagelaten en zal de gevolgen daarvan dienen te dragen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude. Daarin is voor fraude met benadelingsbedragen tussen € 250.000,- tot € 500.000,- als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgenomen voor de duur van 12 tot 18 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 23 april 2018. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en na 2009 zijn er geen contacten meer geweest met politie en justitie. De rechtbank zal -gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag en de beschreven rol die de rechtbank aan de verdachte toedicht- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden aanhouden als vertrekpunt.
De rechtbank stelt voorts vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 20 februari 2013 aangehouden en in verzekering gesteld. Op dat moment is de redelijke termijn aangevangen. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, dus uiterlijk op 20 februari 2015. De rechtbank is van oordeel dat enig tijdsverloop te rechtvaardigen is door de omstandigheid dat deze strafzaak een complexe zaak betreft en waarin ook getuigen in het buitenland zijn gehoord. Het tijdsverloop dient in dezen echter niet voor rekening van de verdachte te komen. De rechtbank zal hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten uitgangspunten geschetst voor de gevolgen van een overschrijding van de redelijke termijn. Bij overschrijding van de redelijke termijn van minder dan zes maanden, is een strafkorting van 5 % uitgangspunt, bij een overschrijding van zes tot twaalf maanden een strafkorting van 10 % en daarboven is het aan de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten de compensatie te bepalen. De overschrijding van de redelijke termijn is meer dan 3 jaar en 4 maanden, gerekend vanaf 20 februari 2015.
De rechtbank ziet in het voorgaande niet veel reden om af te wijken van het vertrekpunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. Ze zal echter, gelet op het ruime tijdsverloop, de behoorlijke overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte na 2009 geen contacten meer heeft gehad met politie en justitie een deel van die gevangenisstraf, groot 3 maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar. Dit voorwaardelijk deel met een proeftijd acht de rechtbank passend om verdachte te weerhouden opnieuw soortgelijke delicten te plegen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder
5 primairen
5 subsidiairten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.M.M. Gijselaers, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
3 juli 2018.
Buiten staat
Mr. D.C.I. van Delft is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
[rechtspersoon 1] , verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand april 2009 tot en met de maand augustus 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Brunssum, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de
(bedrijfs-)administratie van de B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen
- valselijk heeft opgemaakt of vervalst, hebbende de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 5] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-22, D-23 en D-26) en/of
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 6] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-38 tot en met D-40) en/of
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 7] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-32, D-36 en D-44),(telkens) terzake het inlenen van personeel door de B.V., althans terzake verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) op die inkoopfactu(u)r(en) voornoemd vermelde dienst(en) en/of (telkens) tegen de op die
inkoopfactu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs,
zulks terwijl het inlenen van personeel door de B.V. als voornoemd, althans een verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) dienst(en) als voornoemd in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden, in elk geval (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden tegen de op die inkoopfactu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand april 2009 tot en met de maand augustus 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Brunssum, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van [rechtspersoon 1] (verder te noemen 'de B.V.') - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen
- valselijk heeft opgemaakt of vervalst, hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 5] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-22, D-23 en D-26) en/of
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 6] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-38 tot en met D-40) en/of
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 7] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-32, D-36 en D-44), (telkens) terzake het inlenen van personeel door de B.V., althans terzake verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) op die inkoopfactu(u)r(en) voornoemd vermelde dienst(en) en/of (telkens) tegen de op die
inkoopfactu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs,
zulks terwijl het inlenen van personeel door de B.V. als voornoemd, althans een verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) dienst(en) als voornoemd in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden, in elk geval (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden tegen de op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
2.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand april 2009 tot en met de maand augustus 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Brunssum, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens)
opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de B.V. - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, hebbende de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of
laten opnemen en/of verwerken:
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 4] ., (telkens) gericht aan de B.V. (D-304, D-295 en D-287) en/of
* 3, althans een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 1] , (telkens) gericht aan de B.V. (D-232, D-235 en D-243),
(telkens) terzake het inlenen van personeel door de B.V., althans terzake verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) op die inkoopfactu(u)r(en) voornoemd vermelde dienst(en) tegen de op die inkoopfactu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs,
zulks terwijl het inlenen van personeel door de B.V. als voornoemd, althans een verkoop en/of levering aan de B.V. van (een) dienst(en) als voornoemd in werkelijkheid (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden, in elk geval (telkens) niet hebben/heeft plaatsgevonden tegen de op die inkoopfactu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs en/of (voor wat betreft de inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk (telkens) afkomstig van [rechtspersoon 1] , (telkens) gericht aan de B.V.), (telkens) met een vermelding dat die inkoopfactu(u)r(en) zijn/is voldaan per kas, terwijl die inkoopfactu(u)r(en) in werkelijkheid niet waren/was voldaan per kas,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[rechtspersoon 1] , verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 april 2009 tot en met 30 juni 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de loonheffing, (telkens) met subnummer L02, over het/de aangiftetijdvak(ken) 3 van 2009 (23 februari 2009 tot en met 22 maart 2009) en/of 4 van 2009 (23 maart 2009 tot en met 19 april 2009) en/of 5 van 2009 (20 april 2009 tot en met 17 mei 2009 en/of 6 van 2009 (18 mei 2009 tot en met 14 juni 2009) (D-514 t/m D-517) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of ingezonden
(digitale) aangifte(n) voor de loonheffing over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) voornoemd (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 juni 2009 tot en met 22 oktober 2009, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks het jaar 2009 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen en/of in de gemeente Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de loonheffing,
(telkens) met subnummer L02, over het/de aangiftetijdvak(ken) 6 van 2009 (18 mei 2009 tot en met 14 juni 2009) en/of 7 van 2009 (15 juni 2009 tot en met 12 juli 2009) en/of 8 van 2009 (13 juli 2009 tot en met 9 augustus 2009) (D-465 tot en met D-467 en/of D-575 t/m D-577) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft de B.V. (telkens) opzettelijk op de/het bij de bevoegde Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of ingezonden (digitale) aangifte(n) voor de loonheffing over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken) voornoemd (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
[rechtspersoon 2] (tot 3 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ), verder te noemen 'de B.V.', (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode vanaf 22 oktober 2010 tot en met 15 februari 2013 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen,, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had en/of
- ( een) voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, hebbende de B.V. en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) -zakelijk weergegeven-
een of meer girale geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot 336.278,52 euro of daaromtrent, in elk geval een of meer girale geldbedrag(en), overgemaakt vanaf de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 1] ten name van de B.V. naar de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 2] ten name van [rechtspersoon 4] (D-324 en D-336 1-3/9), terwijl de B.V. en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk-, geheel of gedeeltelijk, afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en aldus van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) hij, verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke voornoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode vanaf 22 oktober 2010 tot en met 15 februari 2013 te Sittard in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- van (een) voorwerp(en) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was en/of wie die/dat voorwerp(en) voorhanden had en/of
- ( een) voorwerp(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) -zakelijk weergegeven-
een of meer girale geldbedrag(en) tot een totaal bedrag groot 336.278,52 euro of daaromtrent, in elk geval een of meer girale geldbedrag(en), overgemaakt vanaf de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 1] van [rechtspersoon 2] (tot 13 mei 2013 genaamd [rechtspersoon 3] ) naar de bankrekening bij de Rabobank, rekening nummer [rekeningnummer 2] ten name van [rechtspersoon 4] ,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) (telkens) -onmiddellijk of middellijk-, geheel of gedeeltelijk, afkomstig waren/was uit enig misdrijf, en aldus van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt.