ECLI:NL:RBLIM:2018:612

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
03/721595-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Liquidatie in Brunssum met levenslange gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 25 september 2015 vond in Brunssum een liquidatie plaats waarbij [slachtoffer 1] werd doodgeschoten en [slachtoffer 2] gewond raakte. De rechtbank Limburg heeft op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij deze schietpartij. De verdachte, die eerder al 10 jaar gevangenisstraf had uitgezeten op Curaçao voor geweldsmisdrijven, werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien de voorbereidingen die waren getroffen, zoals het gebruik van een gestolen auto en het bezit van vuurwapens. De rechtbank maakte zich ernstige zorgen over de kans op recidive, vooral gezien de gewelddadige aard van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers en nabestaanden, die ook als benadeelde partijen in het proces waren betrokken. De rechtbank wees de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toe, met uitzondering van de immateriële schadeclaims, die nog niet wettelijk zijn erkend. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/721595-15 en 03/866314-17 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 januari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 27 en 28 november 2017 en 1 en
7 december 2017, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek werd formeel gesloten op 9 januari 2018, waarbij de uitspraak is bepaald op 23 januari 2018.
De zaak is telkens gelijktijdig behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
In de strafzaak met parketnummer 03/721595-15:
Feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachten rade, heeft doodgeschoten;
Feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] , al dan niet met voorbedachten rade, dood te schieten;
Feit 3:al dan niet samen met een ander of anderen een automatisch vuurwapen, een pistool en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4:al dan niet samen met een ander of anderen twee politieshirts heeft geheeld;
Feit 5:al dan niet samen met een ander of anderen een automatisch vuurwapen met een patroonmagazijn en munitie heeft overgedragen;
In de strafzaak met parketnummer 03/866314-17:
Feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen een auto heeft geheeld;
Feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen een auto heeft vernield/beschadigd/onbruikbaar gemaakt.

3.Fair trial

Door de raadslieden én (mede)verdachten is op meerdere momenten tijdens de behandeling van de strafzaak - in verschillende bewoordingen - betoogd dat de rechtbank onvoldoende ruimte heeft geboden voor onderzoek naar andere verdachten en/of alternatieve scenario’s zodat geen sprake is van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het gevaar bestaat, aldus de raadslieden, dat de rechtbank het openbaar ministerie en de politie kritiekloos volgt in de resultaten van het opsporingsonderzoek hetgeen getuigt van een tunnelvisie. Daarnaast heeft de verdediging op verschillende momenten betoogd dat het dossier niet compleet was en/of dat stukken en/of digitale gegevens te laat beschikbaar waren en de benodigde faciliteiten ontbraken, met als gevolg dat de tijd voor de voorbereiding van de verdediging onvoldoende was.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Gedurende het onderzoek zijn vrijwel geen aanwijzingen naar boven gekomen dat anderen dan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] strafrechtelijk verantwoordelijk konden worden gehouden voor de moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] . In het dossier bevinden zich twee verklaringen van getuigen die (mogelijk) een andere richting op wijzen.
Getuige [getuige 1] heeft op 6 november 2015 tegen de politie verklaard dat zij gehoord had dat [slachtoffer 1] een boete zou hebben bij [motorclub] , dat een vriend van haar vriend ook een boete bij [motorclub] had en dat die vriend ook beschoten is en dat de politie het dus in de richting van [motorclub] moest zoeken.
Dit heeft kennelijk niet tot nader onderzoek door de politie en het openbaar ministerie geleid. Ook de rechtbank ziet in deze verklaring onvoldoende aanwijzingen voor nader onderzoek, nu de getuige slechts heeft verklaard over een mogelijke achtergrond van de schietpartij, die zij ook nog eens via via gehoord zou hebben.
Op 15 september 2016, heeft getuige [getuige 2] zich gemeld bij de politie. Zij meende dat er € 10.000,- was uitgeloofd voor de tip die leidde tot de aanhouding van verdachten.
De politie heeft hier wel nader onderzoek naar gedaan en via een rechtshulpverzoek aan België, waar [getuige 2] woont, is zij op 30 november 2016 door de Belgische politie gehoord. Daar heeft zij verklaard dat zij de drie daders kent, dat deze uit [plaats] komen en dat zij dat gehoord heeft van de broer van één van de daders. Zij wilde geen namen noemen.
Naar aanleiding van verzoeken van de raadslieden heeft de rechtbank opdracht gegeven [getuige 2] nader te horen en wel door de rechter-commissaris.
Op 4 oktober 2017 heeft de officier van justitie laten weten dat er naar aanleiding van het verhoor van [getuige 2] op 14 september 2017 wellicht nader onderzoek moest plaatsvinden. [getuige 2] had in haar verhoor namelijk verklaard dat zij de informatie had gekregen van [getuige 3] .
De rechtbank heeft naar aanleiding van verzoeken van de raadslieden, besloten [getuige 3] als getuige te (laten) horen. Het verzoek om daarnaast ook [naam 1] , [naam 2] en een zekere [naam 3] te horen is afgewezen, met de toevoeging dat dit mogelijk anders zou worden nadat [getuige 3] zijn verklaring zou hebben afgelegd. [getuige 3] is door de rechter-commissaris gehoord op 20 november 2017. Hij geeft in die verklaring aan dat wat [getuige 2] heeft gezegd een misverstand is. Hij heeft niet met haar of haar dochter gesproken over de moord op [slachtoffer 1] .
Ter zitting van 1 december 2017 heeft mr. Nijsten, de raadsman van [medeverdachte 2] , verzocht om [getuige 4] , een medegedetineerde van [medeverdachte 2] , als getuige te horen. Hij zou informatie hebben over wie de echte daders van de schietpartij waren. Deze getuige is dezelfde dag nog ter zitting gehoord. De getuige kon geen relevante informatie verschaffen.
Samengevat kan het volgende gesteld worden:
In totaal zijn in deze zaak bij de rechtbank 21 getuigen gehoord op verzoek van de raadslieden.
Een deel van die getuigen bestond uit belastende getuigen. In het bijzonder [slachtoffer 2] , die twee keer is gehoord, en de politie-informant. Een ander deel bestond uit ontlastende getuigen. Bijvoorbeeld omdat zij een alibi konden verschaffen. De rechtbank wijst hier op [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] en [getuige 10] , die twee keer is gehoord. En er zijn getuigen gehoord die iets zouden kunnen verklaren over mogelijke andere daders ( [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] ).
De rechtbank heeft zich ingespannen om al deze getuigen zo snel mogelijk te (laten) horen. De rechtbank heeft een rechter-commissaris uit haar midden benoemd om de verhoren te bespoedigen. Ook heeft zij, meermalen de mogelijkheid voorgelegd om getuigen door de politie te laten horen, in het bijzijn van de raadslieden, omdat dit mogelijk sneller zou kunnen plaatsvinden dan bij de rechter-commissaris. De getuigenverhoren hebben gezamenlijk meerdere dagen in beslag genomen.
De verdediging heeft ruimte gekregen om steekhoudende aanwijzingen voor mogelijke andere verdachten/daders nader te onderzoeken. De verdediging heeft ruim voldoende gelegenheid gevraagd en gekregen om belastende getuigen te ondervragen en om ontlastend bewijs in te brengen. Ook het horen van zogenoemde alibi-getuigen heeft uitgebreid plaats gevonden.
Ook de verdachten zijn meermalen en uitgebreid in de gelegenheid gesteld hun standpunt naar voren te brengen. Niet alle verdachten hebben daar gebruik van gemaakt. Veel vragen zijn met een beroep op het zwijgrecht niet beantwoord.
Het dossier was grotendeels compleet voor de eerste zitting op 21 november 2016. In ieder geval waren toen beschikbaar: de belastende getuigenverklaringen van [slachtoffer 2] en van de politie-informant, de relevant geachte uitgewerkte opgenomen vertrouwelijke communicatie (“OVC-gesprekken”) én de relevant geachte uitgewerkte telefoontaps. In de loop van het proces zijn op verschillende momenten stukken toegevoegd door de officier van justitie. Het ging daarbij telkens om - zeker in verhouding tot het totale dossier - behapbare hoeveelheden.
In totaal zijn vijf CD-Roms verstrekt aan de raadslieden met daarop OVC-gesprekken en tapgesprekken. De OVC-gesprekken zijn in tranches aan het dossier toegevoegd. Ook zijn de audio-opnames van de verhoren van [slachtoffer 2] , [getuige 11] , [getuige 10] (eerste verhoor op 5 november 2016) en [getuige 12] op verzoek van de raadslieden verstrekt. De verdediging is in de gelegenheid gesteld om specifiek genoemde gesprekken op het politiebureau te beluisteren. Daarvan is slechts in één enkel geval (het OVC-gesprek van 7 juli 2016) door één raadsman gebruik gemaakt.
De officier van justitie heeft zich ervoor ingespannen om voor de verdachten in de penitentiaire inrichting laptops beschikbaar te krijgen, zodat zij deze CD-roms ook zelf konden afspelen.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat de verdachten een eerlijk proces hebben gekregen. Daarbij heeft de rechtbank tevens oog gehad (en dat ook meermalen uitgesproken) voor voldoende beschikbare tijd en faciliteiten en een voortvarende behandeling, juist met het oog op artikel 6 EVRM. Zowel in de wijze van behandeling ter zitting als het horen van getuigen op en buiten de zitting, maar ook in de gelegenheid die er telkens is geweest ontlastend bewijs in te brengen, ziet de rechtbank voldoende waarborgen voor een transparant en op tegenspraak gebaseerd proces.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De feiten 1, 2 en 3 in de strafzaak met parketnummer 03/721595-15 en de feiten 1 en 2 in de strafzaak met parketnummer 03/866314-17 hebben allemaal te maken met de liquidatie van [slachtoffer 1] op 25 september 2015. De officieren van justitie hebben aangevoerd dat kan worden vastgesteld dat de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] hierbij betrokken waren. Zij waren de inzittenden van de Golf die de auto, waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten, heeft achtervolgd. Zij hebben geschoten. De officieren van justitie hebben daarbij verwezen naar de bevindingen van de politie-informant, die van de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] - onafhankelijk van elkaar - informatie heeft gekregen over de liquidatie van [slachtoffer 1] . De verklaringen ten overstaan van de politie-informant worden ondersteund door de bevindingen op de plaats delict.
De officieren van justitie achten bewezen dat de verdachten [slachtoffer 1] met voorbedachten rade hebben gedood. Ook hebben zij geprobeerd met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De geplande liquidatie van [slachtoffer 1] werd immers niet gestaakt op het moment dat de verdachten zagen dat ook [slachtoffer 2] in de auto zat. Uit het handelen van de verdachten kan worden afgeleid dat de opzet op de dood was gericht op eenieder die zich in de auto bevond. Bij de liquidatie werd een gestolen voertuig gebruikt, zodat ook de heling van dit voertuig door de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] bewezen kan worden. De bij de liquidatie gebruikte wapens en munitie hebben de verdachten samen (illegaal) voorhanden gehad. Doordat er tijdens de liquidatie “in het wilde weg werd geschoten”, waardoor ook een geparkeerde auto is geraakt, kan tevens bewezen worden dat de verdachten die auto hebben beschadigd.
Gelet op de bevindingen van de politie-informant achten de officieren van justitie ook bewezen dat de verdachte een wapen en munitie heeft verkocht.
De officieren van justitie achten tevens bewezen dat de verdachte twee politieshirts heeft geheeld. Het is namelijk niet mogelijk legaal over deze shirts te beschikken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde moord op [slachtoffer 1] , de poging tot moord op [slachtoffer 2] en de daarmee verband houdende feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek is verricht met een tunnelvisie. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieve scenario’s. Er is sprake van beperkt onderzoek.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat [slachtoffer 2] een leugenachtige verklaring heeft afgelegd. De herkenning van de verdachte is dan ook onbetrouwbaar en kan niet voor het bewijs worden gebruikt.
De verklaring van de politie-informant is gebaseerd op hetgeen de verdachte hem heeft verteld. De verdachte heeft echter gebluft. De verdachte heeft in zijn verklaring geen daderinformatie gegeven. Sommige informatie werd gegeven in de uitzending van “Opsporing Verzocht.” Enkele door de verdachte genoemde details kloppen niet met het sporenbeeld.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd, indien de rechtbank er van uitgaat dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de schietpartij, dat er geen sprake is van voorbedachten rade. Er was in dat geval sprake van een toevallige ontmoeting. Dat er sprake was van een achtervolging, maakt nog geen voorbedachten rade.
De raadsman heeft nog een voorwaardelijk verzoek gedaan: hij wenst alle TCI-informanten als getuigen te horen, enkel in het geval dat de TCI informatie als bewijs zal worden gebruikt.
De raadsman heeft zich ten slotte gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor de heling van twee politieshirts en het overdragen van het wapen en de munitie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Schietincident 25 september 2015:
Op 25 september 2015 vertrokken [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in een blauwe Kia Picanto vanaf de [adres 1] te [woonplaats 1] naar een club in Duitsland. [slachtoffer 2] bestuurde de auto. [2] Vanaf de [adres 1] reden zij in de richting van de [adres 2] . Bij de kruising van de [adres 1] met de [adres 2] , [3] werd de weg geblokkeerd door een zwarte Golf 6, GTI. [4] Deze auto knipperde met groot licht en liet dit groot licht daarna aan staan. De Golf reed achteruit, zodat [slachtoffer 2] linksaf de [adres 2] kon inrijden. [5] Kort na het passeren van de Golf, werd er vanuit die auto op de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geschoten. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat er minimaal 20 tot 30 keer werd geschoten. Het klonk als een mitrailleur. De auto werd “doorzeefd”. Er vond vervolgens een achtervolging plaats. [6] [slachtoffer 2] reed richting de rotonde en sloeg rechtsaf, vanaf de [adres 2] de [adres 3] in. Hij merkte dat er een of twee banden lek waren geschoten. [7] Er vielen schoten met korte pauzes, waarschijnlijk voor het wisselen van magazijnen. [8]
Via de [adres 3] reed [slachtoffer 2] naar een tweede rotonde richting Heerlen. [slachtoffer 1] zei dat hij in zijn been was geraakt. De auto crashte op de rotonde. De Golf reed van achter tegen de auto aan. [9] [slachtoffer 1] sprong uit de auto en rende weg in de richting van de tuin van een aldaar gelegen woning. [slachtoffer 2] liet zich, via de bijrijderskant, uit de auto vallen en probeerde zich onder de auto te verstoppen. Op dat moment werd er nog steeds geschoten. Op het moment dat [slachtoffer 2] het geluid van de schoten bij hem vandaan hoorde gaan, kwam hij onder de auto vandaan en vluchtte hij richting de rotonde. Daar hield hij een passerende auto aan, stapte in en de bestuurder bracht hem vervolgens naar het ziekenhuis. [10]
In het ziekenhuis werd geconstateerd dat [slachtoffer 2] aan de linker bovenzijde van zijn rug twee verwondingen had. Het bovenste letsel was een oppervlakkige schaafwond met een onderliggende bloeduitstorting. Het onderste letsel was een scheurwond met een lengte van 3 cm, waarin een metalen splinter zat. [11] In de achterzijde van de jas van [slachtoffer 2] zat een projectiel. [12]
[getuige 13] was getuige van het schietincident. Hij stond met zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats langs de [adres 3] , bij de (tweede) rotonde. Hij hoorde uit de verte, vrij snel achter elkaar, korte salvo’s. Het geluid kwam dichterbij. Enige seconden later zag hij van links een kleine blauwe auto aan komen rijden met daarachter een Volkswagen Golf. De Golf had Duitse kentekenplaten welke begonnen met de letters [kenteken 1] of [kenteken 2] . Op het moment dat de blauwe auto naar rechts draaide om de rotonde op te rijden, werd er vanuit de bijrijderskant van die Golf geschoten op de bijrijderskant van de blauwe auto. Het klonk alsof er een heel magazijn werd leeggeschoten. Het leek alsof iemand zich in de stoel schrap zette en gericht vuurde op de bijrijderszijde van de blauwe auto. [getuige 13] dacht daarom dat het een gerichte actie was tegen de man die daar zat.
De Golf reed op de rotonde tegen de linker achterzijde van de blauwe auto. De blauwe auto kwam tot stilstand. Het volgende moment zag [getuige 13] dat het bijrijdersportier van de blauwe auto openstond en dat er een persoon weg strompelde in de richting van de voortuin van een woning die daar lag. De persoon liep de voortuin van de woning in, richting het woonkamerraam. De Golf reed achteruit en reed vervolgens diezelfde voortuin in. De Golf stopte daar en vanuit de bijrijderskant werd de persoon nogmaals onder vuur genomen, wederom met korte salvo’s.
De Golf reed weer achteruit de rotonde op en reed vervolgens rechts langs het pand waar die persoon de tuin in was gerend. Hij hoorde een klap, alsof er een poortje omver werd gereden door die Golf. De Golf stopte en [getuige 13] zag en hoorde dat er vervolgens weer meerdere malen vanuit die Golf geschoten werd in de richting van het slachtoffer. Er werd vanaf de bestuurderszijde geschoten. Vervolgens reed de Golf weer achteruit en werd er, via de rotonde, snel weggereden. [13]
Op 25 september 2015, vanaf 22:45 uur, kwamen meerdere meldingen binnen bij de alarmcentrale over een schietincident, onder andere van de bewoner van de woning aan de [adres 4] te Heerlen. Hij gaf aan dat er zojuist een auto in zijn tuin was gereden en dat er werd geschoten. [14]
Verbalisanten ter plaatse zagen dat een blauwe Kia Picanto op de rotonde [adres 3] - [adres 4] - [adres 5] stond. De motor van de auto liep nog. [15] Vanaf de openbare weg, de [adres 4] , was een bandenspoor zichtbaar richting een beschadigde haag. Achter deze haag, in de voortuin van de woning van perceel [adres 4] , was op het grasveld een bandenspoor zichtbaar. Ook lagen er auto onderdelen. [16] In de voortuin van perceel [adres 4] lag een in elkaar gezakte man, volledig onder het bloed. [17] De persoon werd herkend als [slachtoffer 1] . [18] Hij was overleden. [19]
Op 25 september 2015, omstreeks 23.30/23.35 uur, zagen twee brandweerlieden in Houthalen (België) een auto met hoge snelheid uit een bosweg, bij een parkeerplaats, rijden. Kort daarna zagen zij een brandende auto op die parkeerplaats staan. [20] De brandende auto betrof een Volkswagen Golf, [21] een driedeurs model. Uit onderzoek bleek dat het voertuig niet was voorzien van een kenteken. Oorspronkelijk was de auto voorzien van het kenteken [kenteken 3] . [22] De auto bleek gestolen te zijn tussen 29 juni 2015 en 30 juni 2015 in [woonplaats 1] . [23]
Overlijden [slachtoffer 1] :
Het lichaam van [slachtoffer 1] werd door een patholoog onderzocht. Tijdens dit onderzoek constateerde de patholoog dat er sprake was van 3 inschoten en 13 doorschoten (waarvan 1 schampschot). Het intreden van de dood kan verklaard worden door longfunctiestoornissen, door één inschot aan de linker bovenarm/borstkas. [24]
Sporenonderzoek:
Uit onderzoek aan de Kia Picanto kwam vast te staan dat het voertuig minimaal 20 keer van buitenaf werd beschoten met vuurwapens. Er is vanuit minimaal drie verschillende posities ten opzichte van de auto geschoten. Hierbij werden onder andere zowel het linker als het rechter voorportier meermalen doorboord. [25] De ruit van het bestuurdersportier ontbrak, de ruit van het bijrijdersportier was vernield. [26] De beide zijden en de achterzijde van de auto zijn op afzonderlijke momenten onder vuur genomen. Ook kwam vast te staan dat er minimaal twee verschillende vuurwapens zijn gebruikt. In de auto werden namelijk twee projectielen aangetroffen passend bij een kaliber .40 S&W en drie stalen kogelkernen passend bij kogels van het kaliber 7,62 x 39 mm, onder andere bestemd voor automatische vuurwapens zoals de AK-47 (Kalasjnikov). [27]
Ook op de [adres 2] en [adres 3] vond onderzoek plaats. Op het perceel aan de [adres 6] te [woonplaats 1] , ongeveer 40 meter van de kruising [adres 2] - [adres 1] , werd een personenauto (Skoda Fabia, met kenteken [kenteken 4] ) aangetroffen. Deze auto had aan de linker achterzijde een beschadiging in het plaatwerk en in de bumper en de wielkast zat een gat. Achter het linker achterwiel lag een projectiel. Bij de rechter achterzijde van de auto lag een mantel van een projectiel. [28] De eigenaar van de auto, dhr. [naam eigenaar auto] , deed aangifte van beschadiging van zijn auto. [29]
Op het wegdek van de [adres 3] werden vier hulzen aangetroffen, [30] verschoten met een (semi-) automatisch pistool van het kaliber .40 Smith & Wesson, merk Glock. [31] Op de oprit van de woning aan de [adres 7] lag een projectiel. [32] Dit projectiel past bij een kaliber .40 Smith & Wesson. [33]
Bij onderzoek in de voortuin van de woning aan de [adres 4] werden verschillende projectielen aangetroffen. [34]
Uit onderzoek aan de in Houthalen aangetroffen Volkswagen Golf, die grotendeels was verwoest door de brand, bleek dat de auto blikschade had. Een van de op de plaats delict aangetroffen auto-onderdelen sloot naadloos aan op de Golf. [35] In het voertuig werden 33 hulzen en een kogel aangetroffen van het kaliber 7,62 x 39 mm. Dit kaliber past bij het automatisch vuurwapen AK-47. [36]
Tussenconclusie I:
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat op 25 september 2015 de inzittenden van een Kia Picanto, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , tijdens een achtervolging werden beschoten vanuit een Volkswagen Golf. De achtervolging vond plaats vanaf de [adres 2] , over de [adres 3] te [woonplaats 1] , tot aan de rotonde aan de [adres 4] ter hoogte van perceel [adres 4] te Heerlen. Gelet op het sporenbeeld, de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 13] kan worden vastgesteld dat over het gehele traject is geschoten. Op de [adres 2] werd als gevolg van de schoten een auto beschadigd.
Uit de aangetroffen munitieonderdelen blijkt dat er werd geschoten met een Glock, kaliber .40, en een Kalasjnikov (AK-47), kaliber 7,62 x 39 mm.
Op de rotonde aan de [adres 4] te Heerlen is, de inmiddels gewonde, [slachtoffer 1] vanuit de auto naar de voortuin van perceel [adres 4] gevlucht. De Golf is achter de vluchtende [slachtoffer 1] aangereden. De Golf reed door de heg, waarna [slachtoffer 1] vanuit de auto van dichtbij werd doodgeschoten. De Golf is vervolgens weggereden. De eveneens gewonde [slachtoffer 2] heeft zichzelf, op het moment dat [slachtoffer 1] de auto ontvlucht was, in veiligheid gebracht door onder de Kia Picanto te rollen en later weg te rennen en in een passerende auto te stappen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de in Houthalen aangetroffen, uitgebrande auto, is gebruikt bij de schietpartij. De rechtbank leidt dit af uit de aangetroffen munitieonderdelen in de auto, die overeenkomen met de aangetroffen munitieonderdelen op de plaats delict (Kia Picanto), het merk van de auto, dat overeenkomt met de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 13] , en de aangetroffen auto-onderdelen op de plaats delict, die naadloos aansluiten op de aangetroffen Golf. Deze auto was eerder gestolen. De daders van de schietpartij hebben dus gebruik gemaakt van een gestolen auto. Ten tijde van de schietpartij zaten er valse kentekenplaten op de auto. De daders zijn met de auto gevlucht naar Houthalen, waar de auto in brand werd gestoken. Gelet op de bevindingen van de brandweerlieden in Houthalen, stelt de rechtbank ook vast dat daar een andere auto is klaargezet, waarmee de daders hun vlucht hebben voortgezet.
De rechtbank zal nu ingaan op de vraag wie de inzittenden van de Volkswagen Golf waren.
Herkenning verdachte [verdachte] door [slachtoffer 2] :
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de bestuurder van de Golf helemaal zwart was; hij droeg mogelijk een bivakmuts. [37] Het gezicht van de bijrijder heeft hij in een flits gezien. Het was een getinte man van tussen de 20 en begin 30 jaar oud. De man had een normaal postuur. De man had kroeshaar en zijn haren waren aan de zijkanten opgeschoren. [38]
[slachtoffer 2] heeft voorts verklaard dat hij later samen met een jongen (naar later bleek [getuige 15] ) in de auto zat, toen hen een auto tegemoet kwam rijden. [slachtoffer 2] herkende direct de bijzitter. Dit was “ [bijnaam 1 verdachte] ”. Hij herkende deze man als de bijrijder van de Golf GTI, van waaruit op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is geschoten. [39]
De getuige [getuige 14] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] hem, een of twee dagen na diens invrijheidstelling, heeft verteld dat “ [bijnaam 1 verdachte] ” betrokken was bij de moord op [slachtoffer 1] . [40]
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2] :
Mr. Weening, de raadsman van [verdachte] , heeft aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2] niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden, omdat hij aantoonbaar heeft gelogen. Mr. Bien, de raadsman van [medeverdachte 1] , heeft zich bij dit verweer aangesloten.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
[slachtoffer 2] heeft in totaal in deze strafzaak zeven keer een verklaring afgelegd bij de politie. Tijdens de eerste drie verklaringen (alle in september 2015) was hij zelf nog verdachte. De laatste verklaring (van 17 augustus 2016) was zijn aangifte. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] op verzoek van mr. Weening op 13 juli 2017 een verklaring afgelegd tegenover de rechter-commissaris uit het midden van de rechtbank en op de zitting van 28 november 2017 tegenover de rechtbank. Daar is hij tevens geconfronteerd met de getuige [getuige 15] .
In zijn eerste verklaring, direct na de schietpartij, op 26 september 2015 om 3.00 uur ’s nachts, heeft [slachtoffer 2] verteld dat hij op straat liep en dat er opeens geschoten werd. In zijn tweede verklaring, die op 26 september 2015 omstreeks 11.00 uur werd afgelegd, vertelt hij al dat dit verhaal niet klopt. Hij verklaart dan dat hij zelf, samen met [slachtoffer 1] in de auto zat en dat zij beschoten werden door de inzittenden van een Golf. Hij geeft dan ook een gedetailleerd signalement van de persoon die hij op de bijrijdersplek van de Golf heeft zien zitten. Op 28 oktober 2015 vertelt hij aan de politie dat hij deze persoon nogmaals is tegengekomen en dat hij nu weet hoe deze persoon heet: [bijnaam 1 verdachte] . Hij is [bijnaam 1 verdachte] enkele dagen eerder tegengekomen vlakbij het gemeentehuis in [woonplaats 1] . [bijnaam 1 verdachte] zat toen in een Peugeot en [slachtoffer 2] zat samen met een andere jongen in een Skoda Fabia. [slachtoffer 2] herkende [bijnaam 1 verdachte] meteen als de man die hij op 25 september 2015 als bijrijder in de Golf had zien zitten, maar wist niet dat deze man [bijnaam 1 verdachte] heette. De jongen met wie [slachtoffer 2] in de auto zat, zei hem dat dat [bijnaam 1 verdachte] was. Op dat moment wil [slachtoffer 2] de naam van deze jongen niet noemen. Ook in zijn aangifte van 17 augustus 2016 vertelt [slachtoffer 2] dit verhaal. Hij verklaart dan overigens dat hij [bijnaam 1 verdachte] een paar dagen na de aanslag is tegengekomen; iets eerder dus. Hij wil dan nog steeds de naam van de jongen die in de Skoda zat niet noemen “omdat die jongen bang is”.
Als [slachtoffer 2] vervolgens op 13 juli 2017 als getuige bij de rechter-commissaris onder ede gehoord wordt, vertelt hij dat hij de jongen met wie hij in de Skoda zat kent als “ [getuige 15] ”. Dit blijkt [getuige 15] te zijn. [getuige 15] is vervolgens als getuige gehoord bij de rechter-commissaris op 5 september 2017. Daar vertelt [getuige 15] direct bij aanvang van het verhoor, spontaan, zonder dat hem daarnaar gevraagd wordt, dat hij “nooit met [slachtoffer 2] in een auto in [woonplaats 1] heeft gezeten”. Op 28 november 2017 ter zitting heeft [getuige 15] dat als getuige voor de rechtbank herhaald.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 2] , afgezien van zijn allereerste verklaring, steeds op hoofdlijnen gelijkluidend zijn. Wel is er enige onduidelijkheid over wanneer [slachtoffer 2] nu precies op de hoogte kwam van het feit dat de man die hij als bijrijder in de Golf had zien zitten [bijnaam 1 verdachte] heette. [slachtoffer 2] zegt op 28 oktober 2015 dat het enkele dagen daarvoor was, maar in augustus 2016, bij zijn aangifte, vertelt hij dat het enkele dagen na de aanslag (op 25 september 2015) was. De vraag wanneer [slachtoffer 2] hiervan op de hoogte kwam is in zoverre relevant, omdat hij dit zelf koppelt aan het moment waarop hij met [getuige 15] in een Skoda door [woonplaats 1] reed. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [getuige 15] vanaf 20 oktober 2015 niet in Nederland was. De eerste verklaring van [slachtoffer 2] dat een en ander zich enkele dagen voor 28 oktober 2015 heeft afgespeeld, kan dus niet kloppen. De vraag is nu of [slachtoffer 2] zich vergist in de datum of dat hij bewust liegt, zoals mr. Weening stelt, en hij nooit met [getuige 15] in een Skoda gezeten heeft, laat staan dat [getuige 15] hem [bijnaam 1 verdachte] heeft aangewezen. [getuige 15] ontkent immers stellig dat hij ooit met [slachtoffer 2] in een Skoda in [woonplaats 1] heeft gezeten en [bijnaam 1 verdachte] aan hem heeft aangewezen. Wanneer [getuige 15] en [slachtoffer 2] op 28 november 2017 ter zitting met elkaars verklaringen geconfronteerd worden, wordt hij zelfs boos op [slachtoffer 2] en verwijt hij hem dat die hem en zijn gezin in gevaar brengt.
Het gaat dus om de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] . Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank een aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij in zijn allereerste verklaring heeft gelogen: hij wist op dat moment, enkele uren na de aanslag, nog niet dat [slachtoffer 1] dood was en hij wilde zijn vriend beschermen. Toen hij de volgende ochtend hoorde dat [slachtoffer 1] dood was, besloot hij direct open kaart te spelen. Hij heeft vanaf dat moment verteld wat er gebeurd was.
[slachtoffer 2] heeft als getuige op de rechtbank een geloofwaardige indruk gemaakt. De rechtbank constateert ook dat zijn verhaal, als het gaat om de gang van zaken op 25 september 2015 (de achtervolging, de details over de Golf, de wijze waarop hij is weggekomen bij de rotonde) steun vindt in diverse andere bewijsmiddelen. De rechtbank ziet niet in waarom [slachtoffer 2] dan juist op dit punt zou liegen. Als hij, in strijd met de waarheid, [bijnaam 1 verdachte] had willen belasten als één van de daders van de aanslag, had hij dat immers op een veel eenvoudiger en effectievere wijze kunnen doen: zo had hij direct in zijn verklaringen van september 2015 de naam van [bijnaam 1 verdachte] kunnen noemen (ervan uitgaande dat hij, zoals mr. Weening kennelijk suggereert, die naam al lang kende). Ook had hij een herkenning van [bijnaam 1 verdachte] (of één van de andere daders) eenvoudig uit de mond van [slachtoffer 1] kunnen laten komen. Als [slachtoffer 2] gezegd had dat [slachtoffer 1] in de Kia riep: “dat is [bijnaam 1 verdachte] ” of iets dergelijks, zou dat zeer belastend zijn geweest, terwijl niemand het had kunnen controleren of tegenspreken. [slachtoffer 1] was immers al dood.
Bovendien heeft [slachtoffer 2] tot juli 2017 geen naam genoemd van de jongen die hem [bijnaam 1 verdachte] zou hebben aangewezen. Dat had hij met gemak zo kunnen laten. Door de naam van [getuige 15] te noemen, maakte [slachtoffer 2] zich eerder kwetsbaar, dan dat zijn verhaal er beter op werd. Immers, als hij zou liegen over [getuige 15] , en [getuige 15] dus helemaal niet bij hem in de auto had gezeten, zou dat al snel uitkomen: het risico dat [getuige 15] dit als getuige zou vertellen was in dat geval levensgroot. De rechtbank ziet niet in waarom [slachtoffer 2] dat risico zou willen lopen, en zeker niet in juli 2017: op dat moment was er immers al het nodige belastende bewijs tegenover [verdachte] in de vorm van de processen-verbaal van de politie-informant, waarin [verdachte]
zelfverklaart dat hij in de Golf zat. De verklaring van [slachtoffer 2] was strikt genomen niet nodig.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [slachtoffer 2] oprecht heeft verklaard over het moment dat [getuige 15] hem [bijnaam 1 verdachte] heeft aangewezen. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat één en ander zich kort na de aanslag moet hebben afgespeeld. Zij volgt dus [slachtoffer 2] in zijn aangifte. De reden hiervoor is dat ook [getuige 14] , een goede vriend van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat [slachtoffer 2] hem een of twee dagen na zijn vrijlating (dat was op of rond 27 september 2015) heeft verteld dat [bijnaam 1 verdachte] betrokken was bij de moord op [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] kende toen dus al de naam van [bijnaam 1 verdachte] in combinatie met één van de daders van de aanslag.
Dat [slachtoffer 2] eerder een ander moment heeft genoemd waarop dit zich zou hebben afgespeeld, maakt niet dat de herkenning van de bijrijder van de Golf onbetrouwbaar is. Of [slachtoffer 2] zich toen heeft vergist of bewust een ander moment heeft gekozen, is onduidelijk. Wel moet de rechtbank vaststellen dat [slachtoffer 2] op dat moment (in oktober 2015) sowieso niet erg genegen was om met de politie te praten. Niet in de laatste plaats omdat hij van zijn toenmalige advocaat het “strenge advies” had gekregen om niets meer te zeggen.
De stellige ontkenning van [getuige 15] dat hij ooit met [slachtoffer 2] in een auto in [woonplaats 1] heeft gezeten, kan de rechtbank tegen de achtergrond van wat [slachtoffer 2] hier zelf over heeft gezegd (“die jongen is bang”), gelet op hetgeen zich op 28 november 2017 ter zitting afspeelde bij de confrontatie tussen [getuige 15] en [slachtoffer 2] en gezien het feit dat [getuige 15] op dit moment gedetineerd is op dezelfde afdeling als [medeverdachte 2] , wel begrijpen. Zij gelooft [getuige 15] echter niet.
Bevindingen van de politie-informant:
Tijdens het onderzoek werd gebruik gemaakt van verschillende (bijzondere) opsporingsmethoden (afluisteren telefoons en observaties) tegen [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . Toen dit (vrijwel) niets opleverde werd vanaf 31 maart 2016 een politie-informant ingezet. Hij diende informatie in te winnen bij deze verdachten over hun mogelijke betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer 1] .
Tijdens de inzet kwam de politie-informant in contact met de verdachten, die zich voorstelden dan wel werden voorgesteld onder hun bijnamen “ [bijnaam medeverdachte 2] ” ( [medeverdachte 2] ) “ [bijnaam 2 verdachte] ” en “ [bijnaam 1 verdachte] ” ( [verdachte] ) en “ [bijnaam medeverdachte 1] ” ( [medeverdachte 1] ). De politie-informant heeft de verdachten op aan hem verstrekte foto’s herkend. [41]
Op 25 april 2016 zei [verdachte] in diens woning tegen de politie-informant dat hij “altijd klaar staat” en “zeker met een AK in zijn handen”. Hij vertelde dat hij laatst nog op een rijdende auto heeft geschoten. De politie-informant zag dat [verdachte] een houding aannam waarbij hij een denkbeeldig lang wapen vasthield en dit van zich afdrukte en een geluid maakte: “Prrrrrttt.” [verdachte] bewoog daarbij het denkbeeldige wapen licht heen en weer. [verdachte] vertelde verder dat de man uit de auto stapte en dat hij hier op schoot. Hij maakte weer het geluid “prrrrrttt.” [42]
Op 18 mei 2016 ontmoette de politie-informant [medeverdachte 2] . Tijdens een gesprek vertelde [medeverdachte 2] dat hij altijd een bivakmuts draagt op het moment dat hij met iets illegaals bezig is. [43]
Op 19 mei 2016 zat de politie-informant in zijn auto samen met [verdachte] . [verdachte] vertelde dat hij nog niet zo lang geleden met een AK had geschoten. Hij vertelde dat hij samen met [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 1] in een auto had gereden en dat hij toen tijdens het rijden op een andere auto had geschoten. Hij vertelde dat ze achter een man aan zaten die hun wat had geflikt. Die man moest kapot. [bijnaam medeverdachte 2] reed toen en [verdachte] zat rechts voorin de auto en hield zijn machinegeweer voor zich uit. Het machinegeweer was een AK, want “dat is het beste voor zoiets”, aldus [verdachte] . Hij vertelde verder dat een 7.62 het altijd doet. Hij opende een salvo “automatisch” op de auto. Hij zag dat de auto waarop hij schoot direct anders begon te rijden en begon te slingeren. Ze reden door de straten en [bijnaam medeverdachte 2] was goed aan het rijden. Op een gegeven moment kon de auto van de man niet meer rijden en stopte deze half op de stoep. [bijnaam medeverdachte 2] ging met zijn auto naast de andere auto staan en [verdachte] opende opnieuw een salvo op de bestuurder terwijl deze nog in de auto zat. [verdachte] vertelde dat de man uitstapte en dat hij wegrende. Hij opende met zijn AK weer een salvo op de man, waarbij de man in zijn rug werd geraakt. De man maakte hierdoor een halve draai en [verdachte] opende direct weer een salvo op de man, waarbij de man in zijn borst werd geraakt. De man viel neer en “was kapot”. Hij zei dat deze man hem, [bijnaam medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte 1] niks meer zou flikken. [verdachte] vertelde verder dat ze direct zijn weggereden en dat zij zich ver uit de buurt van de auto hebben ontdaan.
Op de vraag hoe [verdachte] had geschoten, drukte hij zijn rug hard tegen de stoel en kwam hij iets omhoog van de zitting. Hij hield zijn handen zo van zich af dat hij de AK niet tegen zijn schouder had. Op de vraag welk magazijn [verdachte] had gebruikt, gaf hij aan dat hij de “banaan” gebruikte. Daar gaan 60 kogels in en dat is meer dan genoeg voor de “job”, aldus [verdachte] . Op de vraag wat de man hun geflikt had, antwoorde [verdachte] dat de man op [bijnaam medeverdachte 1] had geschoten en dat hij met een auto op het huis van [bijnaam medeverdachte 2] was ingereden of dit wilde doen. Ook had de man op het huis van de vriendin van [verdachte] geschoten. De man woonde om de hoek in dezelfde buurt waar zijn vriendin woonde.
[verdachte] vertelde ten slotte over zichzelf dat hij 10 jaar had vastgezeten in verband met een moord op Curaçao. [44]
Op 31 mei 2016 werd in het tv-programma Opsporing Verzocht een reconstructie van de schietpartij vertoond.
Op 1 juni 2016 zat [verdachte] in de auto bij de politie-informant. [verdachte] vertelde dat [bijnaam medeverdachte 1] last had van stress, maar dat als je hem
pusht, dat hij dan ook wel mee gaat knallen. [verdachte] ging dan tegen [bijnaam medeverdachte 1] schreeuwen, zoiets als: “Kom op, kom op, gaan gaan gaan.” Als hij dat deed, dan kwam [bijnaam medeverdachte 1] ook wel in actie. [45]
Op 3 juni 2016 zat [verdachte] bij de politie-informant in de auto. Het gesprek ging over de uitzending van Opsporing Verzocht. [verdachte] zei dat de politie het helemaal fout had. Ze hadden namelijk geschoten met een AK en niet met een M16. Verder was de tweede man helemaal niet uit de auto gestapt, maar die was verdwaasd in de auto blijven zitten “met een treffer of twee in zijn lijf.”
[verdachte] vertelde verder dat [bijnaam medeverdachte 2] de 3-deurs Volkswagen had bestuurd en dat [bijnaam medeverdachte 1] naast [bijnaam medeverdachte 2] zat. [verdachte] zat achterin. [bijnaam medeverdachte 1] had met een Glock .40 geschoten. Hij had bij het begin van de achtervolging al direct zijn wapen leeggeschoten. [verdachte] had vervolgens met zijn AK door de voorruit op de auto geschoten en deze was op een gegeven moment tot stilstand gekomen. Toen de auto stopte, was er een man uit de auto gekomen en was te voet naar een woning gelopen. [verdachte] schreeuwde toen tegen [bijnaam medeverdachte 2] : “Er achteraan, gaan, gaan.” [bijnaam medeverdachte 2] had gezegd: “Niet schreeuwen, ik rij.” [bijnaam medeverdachte 2] had de auto de stoep op gereden achter de man aan en kwam tot stilstand naast de plek waar de man was. [verdachte] kwam van achter in de auto naar voren en schoot zijn AK automatisch op de man, die daar dood ging. Hij richtte zijn wapen voor de bestuurder langs richting de bestuurderszijde van de auto. Hij maakte het geluid “vvvrrrrrrr.” [bijnaam medeverdachte 2] reed vervolgens direct weg en ze vluchtten in de richting waar de auto uitgebrand werd teruggevonden. De aanleiding was dat de man racistisch was. Hij had ook geen ballen meer, omdat hij kanker had gehad. De man had een hekel aan [bijnaam medeverdachte 2] , [bijnaam medeverdachte 1] en [verdachte] . [verdachte] ging niet wachten tot de man hun te grazen ging nemen. De man heette [slachtoffer 1] . [verdachte] zei dat “hij dan wel de [slachtoffer 1] kon zijn, maar dat hijzelf de koning was.” [verdachte] lachte hierbij hard om zichzelf.
Op de vraag hoeveel ze hadden geschoten, gaf [verdachte] aan dat hij twee keer een houder van 30 patronen en [bijnaam medeverdachte 1] een volle houder .40 had leeggeschoten. Op de vraag waarom ze [slachtoffer 1] in de auto hadden beschoten en niet ergens anders, antwoorde [verdachte] dat dat onmogelijk was, omdat de man zich snel en zonder patroon verplaatste. [46]
Op 8 juni 2016 zat [medeverdachte 2] in de auto bij de politie-informant. [medeverdachte 2] zei dat hij onder stress kon rijden. Ze moesten alleen niet tegen hem gaan schreeuwen. Op de vraag of dat wel eens gebeurd was, zei [medeverdachte 2] dat hij een tijdje geleden in de auto zat met [bijnaam medeverdachte 1] en met [bijnaam 1 verdachte] . Ze moesten een zaakje afhandelen. [bijnaam 1 verdachte] was net naast [medeverdachte 2] , al rijdend, aan het schieten op een andere auto. Dat was niet erg, maar wel dat [bijnaam medeverdachte 1] tegen hem begon te schreeuwen. Hij had tegen hem geschreeuwd dat hij zijn bek moest houden. [bijnaam 1 verdachte] zat achterin de auto en [bijnaam medeverdachte 1] zat naast [medeverdachte 2] . [bijnaam 1 verdachte] schoot op een gegeven moment automatisch met de AK naast zijn hoofd. Hierbij maakte [medeverdachte 2] het geluid “vrrrrrrrrr.” [medeverdachte 2] gaf aan dat ze de auto ergens hadden weggezet en met benzine hadden aangestoken. Ze hadden eerst benzine bij de bestuurdersstoel op de grond gegoten en dit aangestoken. Vervolgens had [medeverdachte 2] benzine over de bestuurdersstoel gegooid en toen het goed brandde, gooide hij de fles in de auto. [47] [medeverdachte 2] verklaarde eerder, op 17 mei 2016, ten overstaan van de politie-informant dat hij altijd een fles benzine naast zich in de auto heeft staan voor het geval hij de auto ergens achter moet laten. Dan stak hij direct de auto in brand. Dat had hij in het verleden al een paar keer gedaan. [48]
Op 5 juli 2016 zat de politie-informant bij [medeverdachte 2] in de auto. [medeverdachte 2] gaf aan dat [bijnaam 1 verdachte] [bijnaam medeverdachte 1] moest
pushen, maar dat [bijnaam medeverdachte 1] zijn wapen leeg had geschoten in de lucht. Hierbij maakte [medeverdachte 2] met zijn hand een pistool en draaide er vervolgens mee rond. Zijn vinger wees daarbij naar voren. [medeverdachte 2] zei dat het wapen van [bijnaam medeverdachte 1] zo leeg was. [49]
Op 7 juli 2016 vertelde [verdachte] dat hij graag in een snelle Golf reed. Deze waren namelijk niet te pakken, omdat ze heel goed remmen en heel hard optrekken. [50]
Betrouwbaarheid bevindingen politie-informant:
[medeverdachte 2] heeft ontkend deze uitlatingen ten overstaan van de politie-informant te hebben gedaan. Ook heeft hij verklaard dat, zo begrijpt de rechtbank althans, de politie-informant van losse verklaringen zelf een verhaal heeft gemaakt. De raadsman van [medeverdachte 2] heeft aangevoerd dat de verklaringen van de politie-informant niet altijd waarheidsgetrouw zijn. Hij heeft voorts betoogd dat van de uitlatingen van [verdachte] en [medeverdachte 2] , voor zover [medeverdachte 2] deze al heeft gedaan, niet kan worden vastgesteld dat deze betrekking hebben op het incident van 25 september 2015.
[verdachte] heeft zich gedurende de hele strafzaak beroepen op zijn zwijgrecht. Hij heeft op geen enkele inhoudelijke vraag antwoord willen geven. Het enige dat hij nog wel gezegd heeft toen hem de bevindingen van de politie-informant werden voorgehouden was: “het was bluf en stoer doen”. Op de vraag wat er dan precies “bluf en stoer doen” was, heeft hij zich weer op zijn zwijgrecht beroepen. [verdachte] heeft deze “verklaring” als getuige in de strafzaak tegen de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] overigens niet herhaald. Hij heeft zich als getuige op zijn verschoningsrecht beroepen.
De raadsman van [medeverdachte 1] heeft zijn twijfels geuit over de juistheid van de verslaglegging van de politie-informant en heeft aangegeven dat zijn bevindingen niet redengevend zijn.
De rechtbank begrijpt dat kennelijk wordt gesteld dat alleen de bevindingen van de politie-informant die betrekking hebben op de verklaringen over een schietincident, al dan niet op 25 september 2015, niet juist zijn weergegeven of niet kloppen. De bevindingen van de politie-informant over de aanschaf van wapens en munitie bij [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] worden immers niet bestreden. [medeverdachte 2] heeft de wapenfeiten ook bekend.
Het is de rechtbank uit de stellingen van de verdachten of hun raadslieden niet duidelijk geworden waarom de bevindingen van de politie-informant deels wel kloppen (als het gaat om de wapens) en deels niet (als het gaat om de schietpartij). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank dan de conclusie niet delen dat
alleende bevindingen over de schietpartij onjuist zijn.
Dat er verschillen bestaan tussen de weergave van de politie-informant en de opnamen van de geplaatste afluisterapparatuur is niet meer dan logisch. De politie-informant dient na ieder contact met de verdachten een proces-verbaal op te maken van zijn bevindingen aan de hand van zijn geheugen. Zijn bevindingen betreffen dan ook geen letterlijke weergave van de gesprekken. De bevindingen van de politie-informant zijn naar de kern, voor zover zij gaan over een moment dat óók als OVC is vastgelegd en zij dus te controleren zijn, echter inhoudelijk niet afwijkend van die OVC-opnames.
De rechtbank is verder van oordeel dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 2] ten overstaan van de politie-informant op elkaar aansluiten. Zo spreken zij beiden, afzonderlijk van elkaar, over een incident waarbij [medeverdachte 2] , als bestuurder, [verdachte] en [medeverdachte 1] , als inzittenden, in een auto zaten en al rijdend op een andere auto aan het schieten waren. Beiden vertelden, afzonderlijk en op verschillende momenten, dat [verdachte] met een AK schoot, waarbij [verdachte] onder andere voor [medeverdachte 2] langs schoot. Ook hebben beiden, afzonderlijk van elkaar, verklaard dat [medeverdachte 1] ( [bijnaam medeverdachte 1] )
gepushtmoest worden om te schieten en dat [medeverdachte 1] zijn wapen direct al leegschoot. Ten slotte hebben beiden verklaard dat zij zich ontdaan hebben van de auto waarin zij reden. De rechtbank stelt dan ook vast dat [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben verklaard over hetzelfde schietincident. Opvallend daarbij is dat [verdachte] en [medeverdachte 2] deze uitlatingen spontaan en los van elkaar ten overstaan van de politie-informant hebben gedaan en dat zij over dezelfde details (bijvoorbeeld de wapens en munitie) spreken.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, stelt de rechtbank vast dat de uitlatingen van [medeverdachte 2] en [verdachte] ten overstaan van de politie-informant wel degelijk details bevatten die overeenkomen met de details van het schietincident van 25 september 2015 en het sporenonderzoek. De schietpartij waarover zij beiden spreken, wordt door [verdachte] in verband gebracht met [slachtoffer 1] . Dat was de man waarmee moest worden afgerekend. Daar komt nog bij dat [slachtoffer 2] [verdachte] heeft herkend als een van de inzittenden in de auto. De verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] vinden bovendien verankering in de overige bewijsmiddelen en in de inhoud van het dossier. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De wijze waarop het schietincident zich volgens [verdachte] en [medeverdachte 2] heeft afgespeeld, komt overeen met de gang van zaken zoals door [slachtoffer 2] en de getuige [getuige 13] beschreven: de achtervolging en de wijze van schieten (salvo’s en het schieten vanuit de bestuurders- en bijrijderskant). Ook komen de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] overeen met de conclusie uit het onderzoek dat er met twee wapens (in ieder geval een AK) werd geschoten.
De verklaring van [verdachte] dat er tevens werd geschoten met een Glock .40 en met munitie 7.62 sluit ook aan op het sporenonderzoek. [verdachte] noemt verder als detail dat de auto waarin zij zaten een driedeurs model betrof. De auto die later werd aangetroffen in Houthalen, was een driedeurs model. Later sprak [verdachte] zijn voorkeur uit voor een (snelle) Golf. De aangetroffen auto in Houthalen was ook een (snelle) Golf, namelijk een GTI.
[verdachte] heeft ten overstaan van de politie-informant voorgedaan hoe hij schoot, namelijk door zijn rug tegen de leuning te drukken. Dit sluit aan bij de verklaring van [getuige 13] , die verklaart dat iemand zich leek schrap te zetten in de stoel.
Dat [slachtoffer 1] volgens [verdachte] uit de auto was gestapt en in de richting van een woning rende, komt ook overeen met de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 13] en het sporenbeeld. Dat [slachtoffer 1] vervolgens bij die woning van dichtbij werd beschoten, zoals door [verdachte] werd verklaard, sluit aan bij de verklaring van [getuige 13] .
De verklaring van [verdachte] dat hij twee maal 30 patronen verschoot, komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 2] dat er sprake leek te zijn van het wisselen van magazijnen. Ook [getuige 13] heeft verklaard dat er naar zijn beleving sprake was van het meermalen leegschieten van een wapen.
Op 31 mei 2016 werd bij het programma Opsporing Verzocht aandacht besteed aan de schietpartij waarbij [slachtoffer 1] om het leven was gekomen. Tijdens deze uitzending werd een reconstructie getoond. [verdachte] heeft ten overstaan van de politie-informant verklaard over de “fouten” in de uitzending van Opsporing Verzocht. Dat er, zoals door [verdachte] werd gezegd, is geschoten met een AK en niet met een M16, klopt met het sporenbeeld. Het uitstappen van de tweede man klopt volgens [verdachte] ook niet. Hoewel is gebleken dat de tweede man ( [slachtoffer 2] ) wel degelijk is gevlucht, was deze informatie niet bij [verdachte] bekend. [slachtoffer 2] heeft zichzelf immers in veiligheid gebracht door, op het moment dat de Golf achter de vluchtende [slachtoffer 1] aanging en er dus kennelijk geen acht meer werd geslagen op [slachtoffer 2] , eerst onder de auto te rollen en vervolgens weg te rennen. Opvallend is overigens dat [verdachte] ook vóór de uitzending van Opsporing Verzocht al over een aantal details van de schietpartij verklaarde. Dat hij die details uit andere media zou hebben geweten gelooft de rechtbank niet. Op dat moment was het immers alweer een half jaar geleden dat [slachtoffer 1] werd doodgeschoten. De zaak was in die tijd al lang niet meer dagelijks nieuws. Dat [verdachte] al deze specifieke details had onthouden van wat hij mogelijk in september 2015 had gehoord of gezien om die details vervolgens een half jaar later foutloos uit zijn herinnering als “stoer verhaal” aan de politie-informant te vertellen, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
De verklaring van [medeverdachte 2] over het feit dat zij de auto in brand hebben gestoken, komt overeen met het sporenbeeld. [medeverdachte 2] heeft in dit verband ook nog verklaard dat hij altijd een benzinefles bij zich had, voor het geval hij de auto ergens moest achterlaten.
Ook verklaart [medeverdachte 2] dat hij een bivakmuts draagt als hij iets illegaals gaat doen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de bestuurder mogelijk een bivakmuts droeg.
[verdachte] heeft in zijn verklaring ten overstaan van de politie-informant bovendien, los van de schietpartij, details genoemd die kloppen met enkele vaststaande feiten. Zo woonde [slachtoffer 1] inderdaad om de hoek bij de vriendin van [verdachte] ( [adres 8] respectievelijk [adres 9] te [woonplaats 1] ) en miste [slachtoffer 1] inderdaad een teelbal als gevolg van kanker. Ook heeft hij verklaard dat hij 10 jaar heeft vastgezeten in Curaçao. Uit het strafblad van [verdachte] uit Curaçao blijkt dat aan hem in totaal 10 jaar aan gevangenisstraffen werd opgelegd.
De politie-informant heeft van [verdachte] ook informatie ontvangen over het motief van de schietpartij; onder andere dat [slachtoffer 1] op [medeverdachte 1] had geschoten en met een auto op het huis van [medeverdachte 2] was ingereden. Deze informatie vindt bevestiging in het dossier. [slachtoffer 2] heeft namelijk verklaard dat [slachtoffer 1] drie vijanden had; [bijnaam 1 verdachte] , [naam 4] en [bijnaam medeverdachte 1] . [slachtoffer 1] had volgens [slachtoffer 2] twee maanden geleden problemen veroorzaakt met [bijnaam medeverdachte 1] . Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 1] in augustus 2015 op [medeverdachte 1] had geschoten. Uit een mutatierapport van de politie blijkt dat [medeverdachte 2] en zijn partner ( [getuige 9] ) [slachtoffer 1] ervan verdachten op 2 september 2015 met een auto in hun tuin te zijn gereden. Door [getuige 9] werd aangifte gedaan van dit voorval, waarbij eveneens de naam van [slachtoffer 1] als mogelijke dader wordt genoemd.
Conclusie: De rechtbank acht de bevindingen van de politie-informant zoals vastgelegd in de door hem opgemaakte processen-verbaal betrouwbaar en zal deze ook als bewijs gebruiken. De door verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] verstrekte informatie aan deze politie-informant is gedetailleerd, gaat ook over de persoon [slachtoffer 1] , stemt overeen met aangetroffen sporen op de plaats delict en de bevindingen over de betrokken voertuigen en bevat ten slotte motieven van de daders die door andere onderdelen in het dossier worden geschraagd.
Alibi’s [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] :
Door de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is aangegeven dat zij een alibi hebben ten tijde van de schietpartij op 25 september 2015. Dit zou betekenen dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] over de betrokkenheid van de drie verdachten bij de schietpartij niet juist kunnen zijn.
Met betrekking tot de alibi’s overweegt de rechtbank als volgt.
[medeverdachte 2] heeft ter zitting van 10 april 2017 verklaard dat hij ten tijde van de schietpartij op 25 september 2015 thuis was. De getuigen [getuige 9] (vriendin verdachte [medeverdachte 2] ), [getuige 5] (moeder verdachte [medeverdachte 2] ) en [getuige 6] (zus verdachte [medeverdachte 2] ) hebben eerst op 7 juli 2017 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 2] op de avond van 25 september 2015 thuis was. De getuigen [getuige 8] (nichtje van [getuige 9] ) heeft op 8 november 2017 verklaard dat zij om 22.00 of 23.00 uur naar de woning van [medeverdachte 2] is gegaan. Zij wist zich niet meer te herinneren of [medeverdachte 2] ook in de woning was. [getuige 7] (broer verdachte [medeverdachte 2] ) heeft op 8 november 2017 verklaard dat hij niet meer weet of hij op 25 september 2015 in de woning van [medeverdachte 2] is geweest.
[medeverdachte 1] heeft ter zitting van 21 november 2016 in zijn eigen strafzaak als verdachte verklaard dat hij ten tijde van de schietpartij op 25 september 2015 thuis was. Als getuige in de strafzaak tegen de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] heeft hij deze verklaring niet herhaald. Op 10 april 2017 is een brief van de vriendin van [medeverdachte 1] overgelegd, waarin zij aangeeft dat [medeverdachte 1] op 25 september 2015 thuis was bij zijn zoontje, omdat zij ging stappen.
[getuige 10] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de avond van 25 september 2015 thuis waren.
[getuige 10] heeft op 5 november 2016 verklaard dat hij op 25 september 2015 eerst bij [medeverdachte 1] thuis was en dat hij rond 22.25 uur naar [medeverdachte 2] is gegaan. Op 14 februari 2017 verklaarde [getuige 10] dat hij iets na 22.00 uur bij [medeverdachte 1] wegging. Bij [medeverdachte 2] hoorde hij via Facebook dat er geschoten was in [woonplaats 1] . In latere berichten werd de naam van [slachtoffer 1] genoemd als mogelijk slachtoffer. Op 10 juli 2017 verklaarde [getuige 10] dat hij iets voor 22.30 uur bij [medeverdachte 1] is weggegaan. Ook verklaarde hij toen dat hij nog bij [medeverdachte 1] was, toen er op Facebook berichten voorbij kwamen waaruit bleek dat er geschoten was. Toen hij later bij [medeverdachte 2] was, hoorde hij dat [slachtoffer 1] betrokken was bij die schietpartij.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige 10] niet geloofwaardig. Op de eerste plaats heeft hij wisselend verklaard over het tijdstip waarop hij bij [medeverdachte 1] is vertrokken en waar hij in eerste instantie hoorde over de schietpartij in [woonplaats 1] . Op de tweede plaats kan zijn verklaring, dat hij vóór zijn vertrek bij [medeverdachte 1] voor het eerst hoorde over de schietpartij, niet kloppen nu deze pas rond 22.45 uur plaatsvond. Een opvallend gegeven is bovendien dat [getuige 10] met zijn telefoon die avond meerdere keren heeft gebeld met een van de telefoons van [medeverdachte 1] op het moment dat [getuige 10] volgens zijn eigen verklaring in de woning van [medeverdachte 1] was.
De rechtbank acht de verklaringen van de overige getuigen ook niet geloofwaardig. Zij overweegt daartoe als volgt. De verklaringen van de getuigen die het alibi van [medeverdachte 2] bevestigen en die zich kennelijk allemaal in de woning van [medeverdachte 2] bevonden op 25 september 2015, komen niet met elkaar overeen. Geconfronteerd met elkaars verklaringen weten zij zich bepaalde dingen niet te herinneren.
Wat ook heel opvallend is, is dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich al sinds 8 augustus 2016 in voorlopige hechtenis bevonden op verdenking van (onder andere) de moord op [slachtoffer 1] . De rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat getuigen, en nog wel directe familieleden, die kunnen bevestigen dat de verdachten ten tijde van de moord thuis waren en dus kennelijk onterecht in detentie verblijven, maandenlang hun mond houden. Sterker nog, de partners van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben zelfs in eerste instantie hun medewerking aan het onderzoek geweigerd. De politie kwam al in september 2016 bij hen aan de deur, maar zij wilden niets zeggen. Vervolgens werd in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] verzocht de alibigetuigen te horen, maar niet voordat het volledige dossier ter beschikking werd gesteld. De getuigen hebben vervolgens pas na lang stilzwijgen en nadat het eindproces-verbaal werd verstrekt, een verklaring afgelegd. Gelet op deze gang van zaken kan het niet anders dan dat is geprobeerd de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in strijd met de waarheid een alibi te verschaffen.
Het alibi van [medeverdachte 1] zou nog ondersteund worden door het gegeven dat zijn telefoon die bewuste avond (25 september 2015) thuis lag. Op basis van het onderzoek zou blijken dat een telefoon, in gebruik bij [medeverdachte 1] , om 22.43 uur in diens woning was. De rechtbank overweegt dat uit de historische verkeersgegevens blijkt dat een telefoon, in gebruik bij [medeverdachte 1] , om 22.43 uur en om 22.57 uur contact maakte met de zendmast aan het [adres 11] te [woonplaats 1] . Het adres van [medeverdachte 1] , [adres 10] te [woonplaats 1] , ligt kennelijk binnen het bereik van deze mast. Het gebied dat wordt aangestraald door de zendmast strekt zich echter uit over een groter gebied. Daardoor kan niet gesteld worden dat de telefoon zich daadwerkelijk in de woning van [medeverdachte 1] bevond. Bovendien, ook in het geval die telefoon zich wel in de woning van [medeverdachte 1] bevond, zegt dat nog niets over de aanwezigheid van [medeverdachte 1] in die woning of het gebruik op dat moment door [medeverdachte 1] van die telefoon. Uit het dossier blijkt immers dat [medeverdachte 1] de beschikking had over meerdere telefoons en telefoonnummers. Het feit dat één van zijn telefoons die avond wellicht thuis lag, zegt dus nog niet dat [medeverdachte 1] ook thuis was en dat hij en niet een ander, gebruik heeft gemaakt van die telefoon.
Conclusie: De alibi’s van de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Tussenconclusie II:
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] , in combinatie met de verklaring van [slachtoffer 2] , vast dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] tijdens het schietincident op 25 september 2015 in de Volkswagen Golf hebben gezeten.
De rechtbank heeft, evenals de verdediging, geconstateerd dat [medeverdachte 2] en [verdachte] tegen de politie-informant verschillend hebben verklaard over de plek waar [verdachte] in de Golf heeft gezeten (achterin of bijrijdersstoel). Toch twijfelt de rechtbank niet aan de inhoud van de verklaringen en de verslaglegging daarvan door de politie-informant.
Niet valt uit te sluiten dat de verdachten zich hebben vergist over de positie van [verdachte] in de auto. Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] kan in ieder geval worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] , als bestuurder, [verdachte] en [medeverdachte 1] als inzittenden in de auto zaten en dat er door [medeverdachte 1] met een Glock en door [verdachte] met een AK-47 is geschoten. Gelet op deze verklaringen gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] , met in zijn handen het meest effectieve wapen, op de bijrijdersstoel heeft gezeten en dat [medeverdachte 1] op de achterbank zat. Dit sluit ook aan bij de verklaring van [slachtoffer 2] , die [verdachte] herkende als bijrijder. Het antwoord op de vraag of [verdachte] dan wel [medeverdachte 1] voorin of achterin heeft gezeten, is juridisch overigens niet relevant, nu gelet op de gang van zaken, naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben die avond met zijn drieën [slachtoffer 1] van het leven beroofd. Zij vervulden daarbij alle drie een onmisbare rol. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben beiden geschoten. [medeverdachte 2] heeft de auto bestuurd van waaruit geschoten werd.
Moord of doodslag?
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld. Met andere woorden: is er sprake van moord (in het geval van [slachtoffer 2] : poging moord) of van doodslag?
Voor ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat een verdachte enige tijd heeft gehad om zich te beraden, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Of voorbedachten rade bewezen kan worden, hangt sterk af van de gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de wijze waarop het feit is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van dat feit.
Voorbedachten rade is een bijzondere kwalificatie naar aanleiding van feiten en omstandigheden, waardoor het misdrijf een veel ernstiger karakter aanneemt dan doodslag.
Voorbedachten rade kan samengaan met alle vormen van opzet, waaronder het zogenaamde voorwaardelijk opzet. Wanneer immers iemand met tijd voor overleg een plan opmaakt om een bepaald doel te bereiken en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedraging de dood van een ander zal veroorzaken, dan zijn alle kenmerken van voorbedachten rade aanwezig.
In dit geval leidt het voorgaande tot het volgende.
Op 25 september 2015 zijn vanuit een achtervolgende auto, een VW Golf, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun Kia beschoten. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 1] dit met de dood moeten bekopen en is [slachtoffer 2] daaraan ontsnapt. De inzittenden van de VW Golf zijn, zoals door de rechtbank hiervoor vastgesteld, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] .
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het gaat om een gestolen VW Golf en dat de verdachten waren voorzien van een handvuurwapen en een automatisch wapen en een aanzienlijke hoeveelheid munitie. De verdachten zijn gevlucht met de gestolen Golf. In Houthalen (België) hebben een of meer verdachten de auto in de brand gestoken, kennelijk om sporen te wissen, en zijn ze vanaf die plek in een andere auto, die daar was klaar gezet, verder gegaan.
Uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] tegenover de politie-informant blijkt dat alle drie de verdachten zo hun eigen motieven hadden om [slachtoffer 1] naar het leven te staan. Zo zou [slachtoffer 1] op het huis van [medeverdachte 2] zijn ingereden, hebben geschoten op [bijnaam medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en op het huis van de vriendin van [verdachte] . Ook uit bij de politie binnengekomen informatie blijkt van “animositeit” tussen een of meer van de verdachten enerzijds en [slachtoffer 1] anderzijds. [slachtoffer 1] is ook veroordeeld voor het schieten op [medeverdachte 2] .
Uit de wijze waarop het tenlastegelegde is uitgevoerd en de hiervoor weergegeven motieven bij de verdachten, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het te doen was om de liquidatie van [slachtoffer 1] . Daarvoor was het nodig een auto te stelen, vuurwapens en munitie aan te schaffen, tevoren een auto klaar te zetten op een wat verdekt gelegen parkeerplaats in Houthalen, sporen te wissen door de gebruikte auto in brand te steken en de wapens weg te maken, alsmede een gelegenheid te creëren om [slachtoffer 1] neer te schieten. Hieruit volgt dat sprake is van voorbedachten rade om [slachtoffer 1] te doden, moord dus.
Bij de “ontmoeting” van verdachten in hun Golf en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun Kia, heeft de bestuurder [medeverdachte 2] van de Golf groot licht gegeven waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] goed zichtbaar zijn geweest voor alle verdachten. Daarop is kennelijk door de verdachten in hun Golf besloten tot het inzetten van de achtervolging van de Kia en het vrijwel onmiddellijk openen van het vuur, door gebruikmaking van de meegenomen wapens.
Met deze beslissing en de achtervolging waarbij vrijwel voortdurend is geschoten op de Kia hebben verdachten welbewust het risico op de koop toe genomen dat ook de bestuurder van de Kia, [slachtoffer 2] , het leven zou laten. Kennelijk lag deze beslissing besloten in het oorspronkelijke plan om een geschikt moment te vinden om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De drang om deze liquidatie uit te voeren was zo groot dat het risico op andere slachtoffers, mede inzittenden van de Kia van [slachtoffer 1] of omstanders op de openbare weg, werd genomen. Het was duidelijk géén reden om ervan af te zien de Kia te achtervolgen en het vuur te openen. Sterker nog, uit sporenonderzoek is gebleken dat ook de bestuurderskant waar [slachtoffer 2] zat onder vuur werd genomen. De rechtbank ziet dus geen reden om aan te nemen dat verdachten anders hebben gehandeld dan zij van plan waren.
Ook daarmee is de voorbedachten rade voor de poging [slachtoffer 2] van het leven te beroven, gegeven.
Er zijn geen aanwijzingen voor het aannemen van een hevige gemoedsbeweging. De door de verdediging van [verdachte]
“for the sake of the argument”aangevoerde veronderstellingen zijn daarvoor niet genoeg, ook al niet omdat [verdachte] zelf daar met geen woord over heeft gerept. Ook andere contra-indicaties zijn niet gebleken of aangevoerd.
Verzoek horen TCI-informanten:
De rechtbank wijst het verzoek om alle in dit dossier gebruikte informanten van de TCI als getuige te horen af, nu dit verzoek niet gespecificeerd is onderbouwd en de TCI informatie bovendien niet als bewijs zal worden gebruikt.
Samenhangende feiten:
Nu de verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de schietpartij gebruik hebben gemaakt van twee vuurwapens (AK-47 en Glock) acht de rechtbank bewezen dat zij deze vuurwapens, in strijd met de wet, voorhanden hebben gehad (feit 3 in de strafzaak met parketnummer 03/721595-15). Ook hebben zij gebruikt gemaakt van een gestolen auto, zodat ook de heling van deze auto bewezen kan worden (feit 1 in de strafzaak met parketnummer 03/866314-17). Tijdens de schietpartij werd een personenauto die geparkeerd stond op de [adres 2] te [woonplaats 1] beschadigd, als gevolg van het schieten. Daarmee kan ook bewezen worden dat [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zich schuldig hebben gemaakt aan beschadiging van een auto (feit 2 in de strafzaak met parketnummer 03/866314-17).
Andere feiten:
Voorts wordt de verdachte nog verdacht van de heling van twee politieshirts, onder feit 4 in de strafzaak met parketnummer 03/721595-15. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 14 juni 2016 was de politie-informant in de woning van de verdachte, [51] aan de [adres verdachte] te [woonplaats 1] . [52] De verdachte overhandigde hem een plastic tas met daarin twee politieshirts. De broeken en petten zouden nog volgen. Op verzoek van de verdachte betaalde de politie-informant € 500,- voor de kleding. [53]
Gelet op de bevindingen van de politie-informant acht de rechtbank bewezen dat de verdachte twee politieshirts heeft geheeld. Hij wist dat deze afkomstig waren van misdrijf. De verdachte is immers niet werkzaam bij de politie en kan en mag daarom niet in het bezit zijn van dergelijke ambtskleding.
Ten slotte is aan de verdachte, onder feit 5 in de strafzaak met parketnummer 03/721595-15, ten laste gelegd dat hij een vuurwapen met een patroonmagazijn en munitie heeft overdragen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 13 juli 2016 was de politie-informant, samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] , in de woning van [verdachte] in [woonplaats 1] . [medeverdachte 2] opende een tas en haalde hier een zwart machinegeweer uit. In het bijzijn van [verdachte] betaalde de politie-informant voor het wapen € 4.000,- aan [medeverdachte 2] . [54] Het wapen en de munitie (17 stuks) werden in beslag genomen. [55] Onderzoek wees uit dat het een pistool met een patroonmagazijn betrof; Automatic Weapons CO Albuquerque, model Intratec DC9. Het vuurwapen is geschikt om automatisch mee te vuren. Het vuurwapen valt onder categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie. De bijpassende munitie valt onder categorie III van de Wet wapens en munitie. [56]
Gelet op het feit dat het wapen en de munitie in de woning van de verdachte, in diens bijzijn, werden verhandeld en gelet op het onderzoek van het wapen en de munitie, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte 2] een vuurwapen met bijpassende munitie heeft overgedragen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
In de strafzaak met parketnummer 03/721595-15:

1.

op 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] en in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft doodgeschoten;

2.

op 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] en in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededaders, met vuurwapens meermalen kogels in en in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geschoten en met vuurwapens meermalen kogels op een personenauto waarin die [slachtoffer 2] als bestuurder zat, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.

op 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] en de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, onder 2, te weten een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren en een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie II en III, te weten een aantal stuks scherpe patronen/kogels, voorhanden heeft gehad;

4.

op 14 juni 2016 in de gemeente [woonplaats 1] , twee politieshirts heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die politieshirts wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;

5.

op 13 juli 2016 in de gemeente [woonplaats 1] , tezamen en in vereniging met een ander,
- een wapen van categorie II onder 2, te weten een pistool met een patroonmagazijn (merk Automatic Weapons CO Albuquerque, model Intratec DC9), zijnde een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren en
- munitie van categorie III, te weten 17 scherpe patronen/kogels heeft overgedragen aan een ander.
In de strafzaak met parketnummer 03/866314-17:

1.

in de periode van 29 juni 2015 tot en met 25 september 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een personenauto (VW Golf, [kenteken 3] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van die personenauto wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

2.

op 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Skoda Fabia, [kenteken 4] ), toebehorende aan [naam eigenaar auto] , heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de strafzaak met parketnummer 03/721595-15:
Feit 1:
medeplegen van moord
Feit 2:
medeplegen van poging tot moord
Feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 4:
Heling
Feit 5:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
In de strafzaak met parketnummer 03/866314-17:
Feit 1:
medeplegen van opzetheling
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen verweer gevoerd over de strafmaat, ook niet subsidiair.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met anderen volgens een vooropgezet plan [slachtoffer 1] van het leven beroofd. Ook hebben zij daarbij getracht [slachtoffer 2] te vermoorden. Het motief lijkt te zijn gelegen in het definitief beslechten van eerdere (gewapende) conflicten tussen de verdachten en [slachtoffer 1] . In het dossier zijn aanwijzingen te vinden dat de conflicten mogelijk te maken hadden met verstoorde verhoudingen in het drugsmilieu.
Moord wordt algemeen beschouwd als het ernstigste misdrijf uit het Wetboek van Strafrecht. Het doden van een ander is onomkeerbaar en dieper ingrijpen in iemands leven door dat te beëindigen is niet mogelijk. Aan de nabestaanden van een vermoord slachtoffer brengt het onpeilbaar leed toe, zoals de rechtbank ook is gebleken uit de slachtofferverklaring die [nabestaande 1] , de zus van het slachtoffer, op de zitting heeft voorgelezen. Zij heeft verteld over de schok toen zij, midden in de nacht wakker werd gemaakt en hoorde dat haar broer vermoord was. Ook de realisering dat zij nota bene de schoten gehoord moet hebben - zij woonde namelijk vlak bij de plek waar [slachtoffer 1] is doodgeschoten - was voor haar heel moeilijk. Maar een liquidatie als deze brengt ook in de rest van de maatschappij ernstige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Juist en vooral als iemand voor de ogen van vele bezoekers van een aldaar gelegen Grieks restaurant, verkeersdeelnemers en omwonenden op de openbare weg wordt doodgeschoten.
Deze moord en poging tot moord vonden plaats op een avond waarop nog veel mensen buiten waren. Het was een mooie nazomeravond, midden in een woonwijk in [woonplaats 1] op de grens met Heerlen. In het dossier zitten vele verklaringen van getuigen die de achtervolging en/of schietpartij vlak voor hun ogen hebben zien gebeuren. Sommige omstanders kenschetsten de gebeurtenis als: het Wilde Westen in [woonplaats 1] . Eén van de ooggetuigen noemt het “ronduit asociaal om iemand zo af te knallen.” En sommige getuigen geven aan dat zij graag slachtofferhulp willen hebben omdat zij zo overstuur zijn van wat er voor hun ogen gebeurd is.
De grote impact die de liquidatie op anderen gehad heeft, lijkt vooral te zijn ingegeven door de berekenende en volhardende wijze waarop de verdachten uitvoering hebben gegeven aan de moord en de poging tot moord. In de tweede helft van de avond van 25 september 2015 zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun Kia Picanto achtervolgd door de verdachten in hun VW Golf. Daarbij zijn met een handvuurwapen en een groot automatisch vuurwapen tijdens de achtervolging vele kogels op de beide inzittenden van de Kia afgevuurd. In feite waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kansloos; de kogels vlogen door de auto. De achtervolging is geëindigd doordat de Kia niet verder kon. [slachtoffer 1] is, hoewel geraakt door een kogel in zijn been, uit de auto gestrompeld, een tuin in van een nabij gelegen woning. Maar ook dat heeft hem niet mogen baten. De verdachten zijn met hun auto dwars door de heg gereden om [slachtoffer 1] achterna te gaan; hij moest koste wat kost dood. In de tuin is opnieuw een groot aantal kogels op [slachtoffer 1] afgevuurd. Vlak voordat [slachtoffer 1] de veiligheid van de woning had bereikt, is hij uiteindelijk neergevallen en ter plekke overleden. [slachtoffer 2] is langs de andere kant weten te ontsnappen, nadat hij zich uit de auto had laten vallen en onder de auto is gerold. Hij heeft hierover als getuige verteld; hij was ervan overtuigd dat de daders terug zouden komen om ook hem af te maken. De doodsangst die hij op dat moment gevoeld moet hebben, is nauwelijks voorstelbaar.
Op een koelbloedige en gewetenloze manier hebben de daders een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer 1] . Uit de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen en zijn houding ter zitting, leidt de rechtbank af dat hij nog steeds last heeft van de gevolgen van deze -onuitwisbare - traumatische gebeurtenis. Dat zal ook voorlopig niet ophouden. [slachtoffer 2] is niet meer dezelfde en zal voortdurend op zijn hoede zijn.
De wetgever heeft voor moord dan ook als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar vastgesteld. Voor feiten als deze zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken die in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij moet gezegd worden dat zaken zich in het algemeen moeilijk laten vergelijken. Elke moord draagt een aantal specifieke elementen in zich. In het algemeen worden voor een moord die zich laat aanmerken als een liquidatie gevangenisstraffen opgelegd van minimaal 15 tot 20 jaar. Wanneer het gaat om een liquidatie waarbij onschuldige omstanders in gevaar zijn geweest omdat deze op de openbare weg is gepleegd, zijn de straffen doorgaans fors hoger. Voor een poging tot moord wordt volgens de wet de maximum hoofdstraf in ieder geval met een derde verminderd.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving enkel kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij is een lange gevangenisstraf op zijn plaats.
De rechtbank merkt daarbij op dat voor de uitvoering van deze feiten het aandeel van alle verdachten noodzakelijk én dus onmisbaar is geweest. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [medeverdachte 2] heeft gereden en de andere twee met de wapens hebben geschoten. [verdachte] gebruikte het zware automatische vuurwapen met de meeste munitie. Verder gaande differentiatie naar ieders rol is - zonder verklaring van een of meer van de verdachten - daardoor lastig.
Een gevangenisstraf van 25 jaar, zoals door de officieren van justitie is geëist, is naar het oordeel van de rechtbank alleen al voor de moord op [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] onvoldoende. De rechtbank begrijpt deze eis ook niet goed.
De officieren van justitie zijn kennelijk uitgegaan van een gevangenisstraf voor de liquidatie van 18 tot 20 jaar. In hun requisitoir geven zij aan dat zij daarbij “eerder aan de bovenkant” van die bandbreedte zitten. Zij hebben echter niet aangegeven, ook niet nadat de rechtbank daar nadrukkelijk om had gevraagd, hoe de poging tot moord op [slachtoffer 2] dan moest worden gewogen. Het lijkt er getalsmatig op alsof de poging tot moord op [slachtoffer 2] relatief laag bestraft dient te worden in de ogen van de officieren van justitie, maar een reden daarvoor werd niet gegeven. Weliswaar heeft [slachtoffer 2] gelukkig relatief weinig lichamelijk letsel opgelopen door de schietpartij, maar hij is wel voor de rest van zijn leven getraumatiseerd. Bovendien mag het een klein wonder heten dát het zo is afgelopen voor [slachtoffer 2] . Uit onderzoek is gebleken dat de Kia die hij bestuurde minimaal 20 keer beschoten is, waarschijnlijk meer. Een deel van die kogels is via het portier en het raam aan de bestuurderszijde van de Kia, dus aan de kant van [slachtoffer 2] , binnen gekomen. De (mogelijke) achtergrond van de slachtoffers in deze zaak - het gaat in de ogen van anderen misschien toch maar om “criminelen die elkaar afknallen”- kan wat de rechtbank betreft bij de strafoplegging in ieder geval geen enkele rol spelen. Het past niet in een samenleving als de onze om het recht in eigen hand te nemen en op deze kille wijze af te rekenen met personen waarmee een conflict is. Ongeacht waar dat conflict over gaat.
Evenmin kan de rechtbank de officieren van justitie volgen als het gaat om de overtredingen van de Wet wapens en munitie. Waarom dit feit wel door de officieren van justitie op de tenlastelegging wordt gezet, maar vervolgens geen rol speelt bij de strafoplegging, ontgaat de rechtbank.
In het geval van [verdachte] zijn ernstige verwijten bewezen verklaard: het verkopen van een automatisch vuurwapen en munitie. Het gaat om een gevaar zettend, automatisch wapen met bijpassende munitie. Het valt op dat [verdachte] eenvoudig kan beschikken over een dergelijk wapen.
Ook kan de rechtbank de officieren van justitie niet volgen in hun strafeis als het gaat om het meewegen van eerdere veroordelingen. Doorgaans is relevante recidive, en zeker als het gaat om geweldsdelicten en overtredingen van de Wet wapens en munitie, een omstandigheid die - ook in de ogen van de wetgever - leidt tot een hogere straf. In het dossier bevindt zich een strafblad van [verdachte] . Hieruit blijkt dat hij op Curaçao op 5 januari 2005 is veroordeeld wegens een diefstal met geweld en een bedreiging tot een gevangenisstraf van 4 jaren én op 30 mei 2008 wegens het medeplegen van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld tot 6 jaar gevangenisstraf. In totaal heeft hij dus al 10 jaar gevangenisstraf gehad voor gewelddadige feiten. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat hij vrij snel na het uitzitten van die straffen naar Nederland is gekomen.
Daar is [verdachte] op 6 september 2012 tot 6 maanden gevangenisstraf veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en op 8 mei 2015 tot een taakstraf wegens onder meer mishandeling.
In deze zaak heeft de rechtbank verder nog bewezen verklaard - kort gezegd - de heling in juni 2016 van twee politieshirts en het verhandelen van een pistool met munitie in juli 2016. Tevens: het bezit van de wapens die zijn gebruikt bij de liquidatie op 25 september 2015, het op die avond beschadigen van een auto en de heling van de gebruikte VW Golf. Of die feiten nog een rol hebben gespeeld in de strafeis is ook niet duidelijk. Voor deze feiten worden namelijk doorgaans aanzienlijke gevangenisstraffen opgelegd.
Voor de liquidatie van [slachtoffer 1] en de poging tot moord op [slachtoffer 2] vindt de rechtbank een zeer lange gevangenisstraf op zijn plaats. Verdachte is eerder wegens geweld tegen personen tot tweemaal toe tot forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen veroordeeld. Het gaat hier om straffen van 4 en 6 jaar, waaruit al volgt dat het om ernstige strafbare feiten is gegaan. Kennelijk heeft verdachte daar weinig van geleerd, in ieder geval heeft het niet geleid tot het achterwege laten van geweld.
Hoewel verdachte zich bij de politie en vrijwel de gehele zitting heeft beroepen op zijn zwijgrecht, kan uit de verklaringen die hij heeft afgelegd tegen de politie-informant wel worden afgeleid dat hij respectloos en gewetenloos denkt over het leven van anderen. De verdachte deed dat in een onbevangen situatie; hij wist immers niet dat hij met een politie-informant te maken had. Zo was de verdachte met de informant op pad tijdens een voorverkenning van een politiebureau, waarbij de informant deed alsof de computers van dat bureau zouden moeten worden gehackt. Toen bleek dat het bureau tegen de verwachting in niet leeg was, maar dat er minstens 30 man binnen waren, keek verdachte hem aan en zei met een volstrekt uitdrukkingsloos gezicht: “dan hebben we voor dit bureau 2 AK’s met houders nodig”. Ook heeft verdachte aan de informant verteld dat hij in Curaçao had vastgezeten voor een moord. Hij vertelde dat hij samen met een vriend op zoek was naar een man die ze “iets had geflikt”. Zijn vriend zou de man met een shotgun hebben neergeschoten en had 30 jaar gekregen. Verdachte [verdachte] gaf daarbij aan dat hij zijn mond had gehouden tegen de politie, dat zijn vriend wel was gaan praten, dat die vriend nu geen vriend meer was en dat hij zodra hij vrij kwam wel direct aan de beurt zal zijn. Ook vertelde [verdachte] aan de informant dat [medeverdachte 1] altijd alles aan zijn vriendin vertelde, dat de vriendin daardoor veel te veel weet (de rechtbank begrijpt: van de illegale zaken waar [verdachte] en [medeverdachte 1] zich mee bezig hielden) en op de vraag wat [verdachte] daaraan ging doen, pakte hij een denkbeeldig wapen vast en maakt het geluid “prrrrrrr”. Omdat de vriendin veel naar feestjes ging ‘s nachts, zou niemand het merken als je haar, als zo’n feestje aan de gang was, kapot schoot en dan direct weer naar huis zou gaan.
Illustratief in dit verband is ook zijn opmerking tegen de politie-informant nadat hij heeft verteld hoe hij [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten “dat hij dan wel de [slachtoffer 1] kon zijn maar dat hijzelf de Koning was”, waarna hij volgens de politie-informant hard om zichzelf moest lachen.
Daarbij valt op dat [verdachte] zichzelf presenteert als iemand die “altijd klaar staat met een AK” en geen last heeft van stress. Volgens de politie-informant werd [verdachte] hem door één van de andere medeverdachten ( [getuige 11] ) aangeprezen als “een echte killer die voor niemand aan de kant gaat en er altijd staat”. Naar eigen zeggen was [verdachte] degene die met de AK-47, het meest dodelijke wapen, heeft geschoten. Uit het sporenbeeld blijkt dat met dit wapen het meest is geschoten. Van [verdachte] wordt dus niet alleen gezegd dat hij een echte killer is, hij is het ook.
Ook al zou aangenomen worden dat [verdachte] sprak met een zekere overdrijving of vanuit “een zich stoerder voordoen” dan nog leidt de rechtbank uit de respectloze wijze waarop hij spreekt over het leven van een ander en het gemak waarmee [verdachte] over gaat tot het gebruik van vuurwapengeweld een grote kans op herhaling van geweld tegen personen af. Uit de bevindingen van de politie-informant volgt ook dat [verdachte] vrijwel steeds gewapend was, zowel op straat als thuis. Dit én de wijze waarop [verdachte] sprak over het doodschieten van alles en iedereen die hem - letterlijk - in de weg staat, of - in zijn eigen woorden: “iets geflikt heeft” -, was in ieder geval voor de politie-informant aanleiding om enkel nog bewapend in de woning van [verdachte] te komen.
De rechtbank maakt zich ernstig zorgen dat [verdachte] opnieuw dergelijke strafbare feiten zal plegen. Hij is er trots op dat hij [slachtoffer 1] op deze manier heeft vermoord. Het gemak waarmee hij kennelijk overgaat tot schieten is schrikbarend.
De rechtbank heeft in deze zaak te maken met een verdachte die in staat is gebleken tot het plegen van zeer ernstige feiten, het uitvoeren van een moord met een automatisch geweer op een publieke plaats waarbij het hem ook tijdens de achtervolging om het even is geweest of er andere (dodelijke) slachtoffers zouden vallen. Dit feit alleen al doet de rechtbank vrezen voor de toekomst. Mede gezien de berekenende en gewetenloze wijze waarop de verdachte daarbij te werk is gegaan, moet het ervoor worden gehouden dat de kans op recidive aanwezig is. Bovendien heeft de verdachte een strafrechtelijk verleden waaruit blijkt dat hij geweld niet schuwt, namelijk de eerdere veroordelingen tot in totaal 10 jaar gevangenisstraf. Daarnaast heeft [verdachte] in zijn verklaringen tegen de politie-informant blijk gegeven van disrespect voor het menselijk leven. Hoewel mensen kunnen veranderen, zeker op de lange duur, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden in de persoonlijkheid van verdachte die hoop geven voor een verandering ten goede in de overzienbare toekomst. Juist met het oog op bescherming van de maatschappij, acht de rechtbank het niet verantwoord om verdachte een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen. Het risico dat verdachte na het uitzitten van de tijdelijke gevangenisstraf nog steeds een gevaar voor de maatschappij vormt, is daarvoor te groot.
De oplegging van de levenslange gevangenisstraf is niet in strijd met artikel 3 EVRM. Uit de in 2017 ingevoerde regelgeving, de mogelijkheden van de burgerlijke rechter alsmede de penitentiaire rechter in de fase van de tenuitvoerlegging blijkt dat thans is voorzien in een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf. (zie HR 19 december 2017 ECLI:NL:HR:2017:3185)
De slotsom is dat de rechtbank voor alle bewezen verklaarde feiten in de beide gevoegde zaken een levenslange gevangenisstraf zal opleggen.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 5.515,96, bestaande uit € 515,96 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De nabestaanden van [slachtoffer 1] , [nabestaande 2] , [nabestaande 3] en [nabestaande 1] , hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
- [nabestaande 2] vordert een bedrag van € 23.528,48, bestaande uit € 3.528,48 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade (affectieschade);
- [nabestaande 3] vordert een bedrag van € 20.106,13, bestaande uit € 106,13 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade (affectieschade);
- [nabestaande 1] vordert een bedrag van € 18.710,45, bestaande uit € 1.210,45 aan materiële schade en € 17.500,- aan immateriële schade (affectieschade).
Alle benadeelde partijen hebben gevorderd dat de vordering verhoogd dient te worden met de wettelijke rente. Ook hebben zij gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
8.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] naar voren gebracht dat deze in zijn geheel kan worden toegewezen. De vorderingen van de nabestaanden dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de gevorderde affectieschade.
De vorderingen van [nabestaande 1] , met uitzondering van de kosten voor aanschaf van de ashangers, en [nabestaande 2] , met uitzondering van de kosten voor de aanschaf van een (kleinere) urn, en de vordering van [nabestaande 3] kunnen worden toegewezen.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de toegewezen vorderingen verhoogd dienen te worden met de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Hij heeft, zonder nadere motivering, alle vorderingen betwist.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Het slachtoffer, [slachtoffer 2] , vordert een schadevergoeding ter hoogte van in totaal
€ 5.515,96, bestaande uit geleden materiële schade ter hoogte van € 515,96 en immateriële schade ter hoogte van € 5.000,-. De materiële schade bestaat uit € 506,55 aan ziekenhuiskosten ( [slachtoffer 2] was niet verzekerd en heeft de kosten voor de behandeling zelf moeten dragen) en € 9,41 aan reiskosten. Als rechtstreeks door het onder feit 2 bewezen verklaarde feit aan het slachtoffer toegebrachte schade acht de rechtbank de gevorderde ziekenhuis- en reiskosten, toewijsbaar. De rechtbank overweegt met betrekking tot de gevorderde immateriële schade (smartengeld) dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet specifiek in de mogelijkheid van vergoeding daarvan aan de benadeelde voorziet. Artikel 6:106, lid 1, aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek geeft recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Gelet op de feiten en de omstandigheden, zoals die uit het dossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde. [slachtoffer 2] is beschoten en heeft pijn geleden vanwege zijn verwondingen en psychische klachten aan de gebeurtenissen overgehouden. De rechtbank zal het bedrag van deze schade naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 5.000,-. De rechtbank zal bepalen dat de toegewezen bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal de verdachten eveneens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Nu op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachten het bewezenverklaarde feit samen met anderen hebben gepleegd, zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachten wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3] (vader van [slachtoffer 1] )
De nabestaande [nabestaande 3] vordert een schadevergoeding van in totaal € 20.106,13, bestaande uit geleden materiële schade ter hoogte van € 106,13 en immateriële schade (affectieschade) ter hoogte van € 20.000,-. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachten rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het betreft hier de kosten van bloemen (kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek jo artikel 51f, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering) en de gemaakte reiskosten. De verdachten zijn op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, tot vergoeding van deze materiële schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 106,13 zal worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal de verdachten eveneens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal toepassing geven aan de hoofdelijkheidsclausule nu de verdachten hoofdelijk voor dit gehele bedrag aansprakelijk zijn. Om te bevorderen dat de schade door de verdachten wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van immateriële (affectieschade) vanwege de verwonding of het overlijden van een naaste geldt dat thans het wetsvoorstel tot “Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen” op 9 mei 2017 door de Tweede Kamer is aangenomen en ter behandeling in de Eerste Kamer aanhangig is. Gelet op deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om, vooruitlopend op het wetgevingsproces, maatstaven te ontwikkelen voor het beoordelen van dergelijke affectieve schade. Een dergelijke beoordeling levert bovendien een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de door haar gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 20.000,-.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] (moeder van [slachtoffer 1] )
De nabestaande [nabestaande 2] vordert een schadevergoeding van in totaal € 23.528,48, bestaande uit geleden materiële schade ter hoogte van € 3.528,48 en immateriële schade (affectieschade) ter hoogte van € 20.000,-. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachten rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Het betreft hier de kosten van de crematie, de urn en de koffietafel. Deze kosten betreffen kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en komen derhalve op grond van het bepaalde in artikel 51f, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering voor vergoeding in aanmerking. Dat geldt ook voor de kosten van de (kleinere) urn, nu de moeder van [slachtoffer 1] en haar dochter elk de beschikking wensten te hebben over een urn ter nagedachtenis aan hun overleden naaste. Ook de vordering tot vergoeding van de schade aan haar vernielde auto en de gemaakte reiskosten betreffen rechtstreekse schade zodat ook deze vordering zal worden toegewezen. De verdachten zijn tot vergoeding van deze materiële schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 3.528,48 zal worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal toepassing geven aan de hoofdelijkheidsclausule nu de verdachten hoofdelijk voor dit gehele bedrag aansprakelijk zijn. Om te bevorderen dat de schade door de verdachten wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De rechtbank zal de verdachten eveneens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van immateriële (affectieschade) vanwege de verwonding of het overlijden van een naaste geldt dat thans het wetsvoorstel tot “Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen” op 9 mei 2017 door de Tweede Kamer is aangenomen en ter behandeling in de Eerste Kamer aanhangig is. Gelet op deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om, vooruitlopend op het wetgevingsproces, maatstaven te ontwikkelen voor het beoordelen van dergelijke affectieve schade. Een dergelijke beoordeling levert bovendien een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de door haar gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 20.000,-.
Vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] (zus van [slachtoffer 1] )
De nabestaande [nabestaande 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 18.710,45, bestaande uit geleden materiële schade ter hoogte van € 1.210,45 en immateriële schade (affectieschade) ter hoogte van € 17.500,-. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachten rechtstreeks schade heeft geleden voor wat betreft de kosten van de urn (kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, lid 2 Burgerlijk Wetboek en artikel 51f, lid 2 Wetboek van Strafvordering) en de door haar gemaakte reiskosten. Deze kosten betreffen rechtstreekse schade en de vordering tot vergoeding daarvan (€ 597,50) zal worden toegewezen. De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank zal toepassing geven aan de hoofdelijkheidsclausule nu de verdachten hoofdelijk voor het toegewezen bedrag aansprakelijk zijn. Om te bevorderen dat de schade door de verdachten wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De kosten van de ashangers betreffen geen rechtstreekse schade zodat de vordering tot dat bedrag (€ 612,95) zal worden afgewezen.
De rechtbank zal de verdachten eveneens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van immateriële (affectieschade) vanwege de verwonding of het overlijden van een naaste geldt dat thans het wetsvoorstel tot “Wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht teneinde de vergoeding van affectieschade mogelijk te maken en het verhaal daarvan alsmede het verhaal van verplaatste schade door derden in het strafproces te bevorderen” op 9 mei 2017 door de Tweede Kamer is aangenomen en ter behandeling in de Eerste Kamer aanhangig is. Gelet op deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om, vooruitlopend op het wetgevingsproces, maatstaven te ontwikkelen voor het beoordelen van dergelijke affectieve schade. Een dergelijke beoordeling levert bovendien een onevenredige belasting op van het strafproces. De benadeelde partij dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van de door haar gevorderde immateriële schade ter hoogte van € 17.500,-.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 289, 350 en 416 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte
tot een levenslange gevangenisstraf;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , van € 5.515,96, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 62 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart de benadeelde partij [nabestaande 2] niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de post "affectieschade";
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 2] , van € 3.528,48, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart de benadeelde partij [nabestaande 3] niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de post "affectieschade";
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 3] , van € 106,13, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart de benadeelde partij [nabestaande 1] niet-ontvankelijk in haar vordering ten aanzien van de post "affectieschade";
  • wijst af de vordering ten aanzien van de post “ashangers”;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 1] , van € 597,50, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 25 september 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
In de strafzaak met parketnummer 03/721595-15:
1.
hij op of omstreeks 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] en/of in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgeschoten;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] en/of in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn, verdachtes, mededader(s), althans alleen, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) (meermalen) (een) kogel(s) in en/of door en/of in de richting van (het lichaam van) die [slachtoffer 2] heeft geschoten en/of met (een) vuurwapen(s) (meermalen) (een) kogel(s) op, in elk geval in de richting van een personenauto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) zat, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] en/of in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 2, te weten een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren, en/of een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen in de vorm van een pistool, en/of munitie van categorie II en/of III, te weten een aantal stuks scherpe patronen/kogels, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging onder dit feit gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 14 juni 2016 in de gemeente [woonplaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, twee politieshirts heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die politieshirts wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 13 juli 2016 in de gemeente [woonplaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
- een wapen van categorie II onder 2, te weten een pistool met een patroonmagazijn (merk Automatic Weapons CO Albuquerque, model Intratec DC9), zijnde een vuurwapen, geschikt om automatisch te vuren en/of
- munitie van categorie III, te weten 17, in elk geval een aantal stuks scherpe patronen/kogels heeft overgedragen aan een ander, althans voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging onder dit feit gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
In de strafzaak met parketnummer 03/866314-17:
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 juni 2015 tot en met 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een personenauto (VW Golf, [kenteken 3] ) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die personenauto wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij op of omstreeks 25 september 2015 in de gemeente [woonplaats 1] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Skoda Fabia, [kenteken 4] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [naam eigenaar auto] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/721595-15 en 03/866314-17 (ttzgev)
Proces-verbaal van de openbare zitting van 23 januari 2018 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. J.S. Holthuis, voorzitter,
mr. B.G.L. van der Aa en mr. M.E.M.W. Nuijts, rechter,
mr. L.H.M. Geuns en mr. D.W.A. van Kuppeveld, officieren van justitie,
mr. C.K. Spronk, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zittingzaal aanwezig.
De voorzitter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, proces-verbaalnummer LBRAB15010, gesloten d.d. 28 januari 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 4473.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [slachtoffer 2] d.d.29 september 2015, p. 767, 768 en 775.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] d.d. 27 september 2015, p. 780.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [slachtoffer 2] d.d.29 september 2015, p. 768.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [slachtoffer 2] d.d.29 september 2015, p. 768.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [slachtoffer 2] d.d.29 september 2015, p. 770.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [slachtoffer 2] d.d.29 september 2015, p. 768 in combinatie met het proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [slachtoffer 2] d.d.29 september 2015, p. 781.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 17 augustus 2016, p. 4360.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] d.d. 27 september 2015, p. 780 en 781.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte/getuige [slachtoffer 2] d.d.29 september 2015, p. 771 en 772.
11.Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 29 november 2017, niet doorgenummerd.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 16] d.d. 26 september 2015, p. 497 en het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 26 oktober 2015, p. 1461.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 13] d.d. 28 september 2015, p. 211 tot en met 214, 2016, 217 en 221.
14.Proces-verbaal transcriptie 112 gesprekken d.d. 7 oktober 2015, p. 63, 64 en 65.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2015, p. 72.
16.Proces-verbaal van sporenonderzoek voortuin [adres 4] d.d. 2 oktober 2015, p. 1464.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2015, p. 72.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2015, p. 73.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2015, p. 77.
20.Proces-verbaal van de Belgische politie d.d. 7 oktober 2015, p. 554 en 556.
21.Proces-verbaal van de Belgische politie d.d. 26 september 2015, p. 520.
22.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 1 november 2015, p. 1969
23.Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 juni 2015, p. 715.
24.Het geschrift, te weten het rapport van de patholoog d.d. 20 november 2015, p. 1351.
25.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 15 oktober 2015, p. 1889 en 1891.
26.Proces-verbaal van sporenonderzoek Kia Picanto d.d. 2 oktober 2015, p. 1536.
27.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 15 oktober 2015, p. 1889 en 1891.
28.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 2 november 2015, p. 1489 en 1490.
29.Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 september 2015, p. 725.
30.Proces-verbaal van eerste optreden ruime plaats delict d.d. 8 oktober 2015, p. 1406, 1407 en 1408.
31.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 29 juli 2016, p. 1384.
32.Proces-verbaal van eerste optreden ruime plaats delict d.d. 8 oktober 2015, p. 1406 en 1408.
33.Het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 29 juli 2016, p. 1384.
34.Proces-verbaal van sporenonderzoek voortuin [adres 4] d.d. 2 oktober 2015, p. 1464 en 1465.
35.Proces-verbaal van plaats aantreffen en stalling VW Golf België d.d. 5 oktober 2015, p. 1955 en 1956.
36.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 1 november 2015, p. 1970 en 1971.
37.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 28 oktober 2015, p. 806.
38.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 29 september 2015, p. 768 en 769.
39.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 28 oktober 2015, p. 805 en 806.
40.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 14] d.d. 12 september 2016, p. 316 en 317.
41.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2016, p. 958 in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2016, p. 965.
42.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2016, p. 956.
43.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2016, p. 968.
44.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2016, p. 970, 971 en 972.
45.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2016, p. 979.
46.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juni 2016, p. 982.
47.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2016, p. 985.
48.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 mei 2016, p. 966.
49.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2016, p. 1001.
50.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2016, p. 1003 en 1004.
51.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2016, p. 988.
52.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 april 2016, p. 947.
53.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2016, p. 988 en het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 juni 2016, p. 2357.
54.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2016, p. 1006 en 1007.
55.Processen-verbaal van kennisgeving tot inbeslagneming d.d. 14 juli 2016, p. 2379 en 2380.
56.Proces-verbaal omschrijving wapens en munitie d.d. 15 juli 2016, p. 2385, 2386 en 2387.