3.3.1Inleiding
Op 8 maart 2009 ontving de politie een melding van een steekpartij op de [adres 1] te Weert. De dienstdoende verbalisanten gingen ter plaatse en troffen, liggend op straat, [slachtoffer] aan. Er zat bloed op de voorkant van zijn T-shirt ter hoogte van zijn buik en hij hield doeken tegen zijn buik om het bloeden te stelpen.
Ook [getuige 1] , de huisgenoot van het slachtoffer, werd op straat aangetroffen. Deze man vertelde dat er drie personen in hun woning waren geweest en dat er een vechtpartij was ontstaan tussen enerzijds twee van deze personen en anderzijds [slachtoffer] .
De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, dan wel hem zwaar te mishandelen, door hem meermalen met een mes te steken en hem meermalen te slaan en te schoppen.
3.3.2De bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft over hetgeen er op 8 maart 2009 is gebeurd onder meer het volgende verklaard.
Op 8 maart 2009 was [slachtoffer] thuis op het adres [adres 1] te Weert. Op een bepaald moment kreeg zijn huisgenoot [getuige 1] telefoon. Na dit telefoontje zei hij tegen [slachtoffer] dat [medeverdachte 2] had gebeld en dat hij langs wilde komen om te praten.
Ongeveer tien minuten later ging de bel. [getuige 1] maakte de deur open. [medeverdachte 2] kwam binnen met twee andere jongens. Gezamenlijk liepen zij naar de woonkamer.
Een van de jongens was de jongere broer van [medeverdachte 2] en heet [medeverdachte 1] (fonetisch). Die andere jongen, met een vlechtje, kende hij niet.
Op een gegeven moment kreeg [slachtoffer] van [medeverdachte 2] een klap in zijn gezicht. [medeverdachte 2] zei dat [slachtoffer] geen vrouw had om mee om te gaan, behalve zijn, [medeverdachte 2] ’s, vrouw. [medeverdachte 2] sloeg vaak. Hij sloeg met gebalde vuist. [slachtoffer] werd over zijn hele lichaam geraakt. Ook de broer van [medeverdachte 2] en de jongen met het vlechtje gaven hem klappen.
Vervolgens pakte de jongen met het vlechtje een mes uit zijn broekzak.[slachtoffer] meent dat de lengte van het snijgedeelte van het mes ongeveer 12 centimeter was.
[slachtoffer] rende weg. Toen hij vanuit de woonkamer de gang van zijn woning in rende, voelde hij een steek in zijn linkerzij. Vervolgens rende hij de trap van de flat omlaag. Buiten werd [slachtoffer] door de jongen met het vlechtje en de broer van [medeverdachte 2] vastgepakt. Ze sloegen hem met hun vuisten en raakten hem overal. Hij wilde wegrennen, maar werd door beiden vastgehouden. Daarna werd [slachtoffer] met zijn buik tegen de motorkap van een auto geduwd, waarna hij van achteren werd vastgepakt en omgedraaid, zodat hij met zijn rug tegen de motorkap lag. Hierop werd hij in zijn borst gestoken door de jongen met het vlechtje of de broer van [medeverdachte 2] . [slachtoffer] is toen weer gaan rennen. De jongen met het vlechtje en de broer van [medeverdachte 2] renden achter hem aan. Uiteindelijk viel [slachtoffer] tegen een auto. De jongen met het vlechtje en de broer van [medeverdachte 2] renden naar hem toe en sloegen hem weer. [slachtoffer] denkt dat hij ook daar weer is gestoken, maar hij weet niet door wie.
Even later kwam de auto van [medeverdachte 2] aanrijden. Deze stopte, waarna de jongen met het vlechtje en de broer van [medeverdachte 2] in de auto stapten. Ze reden vervolgens weg.
[slachtoffer] is meerdere keren gestoken met een mes. Hij had schaafwonden aan beide ellebogen en een schaafwond op zijn linkerknie. Daarnaast had hij een dik gezicht ten gevolge van de klappen en voelde hij pijn over zijn hele lichaam en aan zijn gezicht.
Op 8 maart 2009 werd door verbalisanten een forensisch onderzoek naar sporen verricht op de openbare weg De [adres 1] te Weert. Zij troffen onder meer aan:
- enkele bloedsporen op het trottoir;
- een bloedspoor ter hoogte van de perceelnummers 193-207;
- een bloedspoor ter hoogte van de perceelnummers 177-191;
- een kapot geknipt T-shirt met bloed op het trottoir ter hoogte van de perceelnummers 145-159;
- bloed(veeg)sporen op de motorkap van een personenauto, ter hoogte van de grill.
Een groot gedeelte van het aangetroffen T-shirt was doorweekt met bloed. In het T-shirt zaten twee beschadigingen: een scherprandige beschadiging met een lengte van ongeveer tweeëntwintig millimeter aan de voorzijde ter hoogte van de borststreek en een rafelige beschadiging met een lengte van ongeveer zes millimeter, enkele centimeters naast de andere beschadiging.
Op 8 maart 2009 is het slachtoffer [slachtoffer] onderzocht door dr. J. van Essen, chirurg in het St. Jans Gasthuis te Weert. Hij nam waar dat het slachtoffer steekwonden had in zijn bovenbuik en borstkas en dat sprake was van ernstig uitwendig bloedverlies. De duur van de genezing werd geschat op drie tot zes weken.
Verschillende personen zijn getuige geweest van (een deel) van de geweldpleging tegen [slachtoffer] , te weten [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
[getuige 1] , de huisgenoot van [slachtoffer] , heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 8 maart 2009 was [getuige 1] in zijn woning aan de [adres 1] te Weert. Hij werd gebeld door [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ). Hij zei dat hij langs wilde komen. [getuige 1] zei dat dat goed was. Tien minuten later hoorde [getuige 1] de bel van de voordeur. Hij opende de deur en zag [medeverdachte 2] staan. Er waren twee jongens bij hem.[medeverdachte 2] kwam binnen met zijn broer en een man met vlechtjes die [getuige 1] niet kende. [medeverdachte 2] begon tegen [slachtoffer] te schreeuwen dat deze zijn vrouw volgde en dat dit de laatste vrouw was die hij volgde. [medeverdachte 2] riep dat ze hem in elkaar zouden gaan slaan. Door deze drie personen werd op [slachtoffer] ingeslagen.
[slachtoffer] rende vervolgens de trappenhal in en de trap af. Daarna renden ook de beide jongens (de rechtbank begrijpt: de broer van [medeverdachte 2] en de onbekende man met vlechtjes) de trap af. Ten slotte liep [getuige 1] samen met [medeverdachte 2] naar beneden. Hij zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Hij hoorde hem huilen en schreeuwen. Beide jongens maakten met hun vuisten slaande/boksende bewegingen in de richting van [slachtoffer] en raakten hem. Even later kwam [medeverdachte 2] met een auto aan rijden. Hij stopte, waarop de twee jongens instapten en zij gedrieën wegreden.
[getuige 2] , een buurtgenoot van [slachtoffer] , heeft onder meer het volgende verklaard.
Op 8 maart 2009 hoorde [getuige 2] , woonachtig op het adres [adres 2] te Weert, mensen schreeuwen. Het geschreeuw kwam uit de richting van het trappenhuis. Hij ging kijken en zag een donker getinte jongen snel de trappen af komen rennen. Deze jongen werd achtervolgd door twee eveneens donker getinte jongens. Ze renden alle drie naar buiten. De jongen die als eerste de trappen afrende, werd geslagen en getrapt door de twee andere jongens. Plotseling begon de jongen die geslagen en getrapt werd opnieuw te rennen. Hij werd wederom achterna gezeten door de twee andere jongens. Hij werd vervolgens ingehaald. De jongen lag op de grond. Er werd op hem ingetrapt en ingeslagen. Hierna reed een man met hoge snelheid in de richting van de drie jongens en stopte ter hoogte van hen. De twee jongens die de andere jongen hadden mishandeld, namen snel plaats in de personenauto, waarna deze wegreed.
De mishandelde jongen liep terug in de richting van de getuige. Hij had bloed aan de voorzijde van zijn kleding en zakte voor de hoofdingang van de flat in elkaar.
Een andere buurtbewoner, genaamd [getuige 3] , woonachtig op het adres [adres 3] te Weert, heeft verklaard dat hij op 8 maart 2009 een hoop geschreeuw hoorde en vervolgens zag dat drie donker getinte mannen ruzie hadden. Eén man lag op de grond en de andere twee waren op hem in aan het trappen en slaan. Vervolgens kwam er een personenauto aan rijden die stopte ter hoogte van de vechtende mannen. De mannen die aan het slaan en schoppen waren, namen vervolgens plaats in de auto, waarna de auto wegreed.
Verdachte heeft het volgende verklaard.
Op 8 maart 2009 ging verdachte met [medeverdachte 1] naar de [adres 1] in Weert.Op een foto herkent hij [medeverdachte 1] als [medeverdachte 1] .[medeverdachte 1] zei dat zijn broer problemen had met een jongen. Die jongen zou iets met de vrouw van [medeverdachte 1] ’s broer hebben. Zij zouden nu met die jongen gaan praten. De broer van [medeverdachte 1] was ook daar. Op enig moment rende [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) de woning uit en rende [medeverdachte 1] achter hem aan. Ook verdachte liep er achteraan.
3.3.3De bewijsoverwegingen
3.3.3.1
Algemeen
Bij de geweldpleging op 8 maart 2009 waren in totaal vijf personen ‘betrokken’, te weten het slachtoffer [slachtoffer] , zijn huisgenoot [getuige 1] en de drie mannen die [slachtoffer] hebben mishandeld. Al deze betrokkenen hebben meerdere verklaringen afgelegd. Hoewel deze verklaringen op (soms belangrijke) punten van elkaar afwijken en de afzonderlijke personen ook in hun eigen verhoren niet consistent hebben verklaard, acht de rechtbank zich in staat om op grond van de door haar gebruikte bewijsmiddelen vast te stellen wat er naar haar oordeel is gebeurd. De rechtbank is hierbij uitgegaan van die bewijsmiddelen die elkaar onderling steunen en - uiteraard - waaraan zij geloof hecht.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige 1] leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in zijn woning door drie personen is mishandeld. Hij werd door hen herhaaldelijk geslagen. Daarnaast leidt de rechtbank uit een combinatie van deze verklaringen met de verklaring van verdachte af dat deze drie personen betreffen: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] (in de bewijsmiddelen ook wel ‘ [medeverdachte 1] ’, ‘de broer van [medeverdachte 2] ’ en ‘ [medeverdachte 1] ’ genoemd) en verdachte (in de bewijsmiddelen ook wel aangeduid als ‘de man/jongen met het vlechtje/de vlechtjes’).
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] , [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] ook op straat is mishandeld. Hij is daar geschopt en geslagen door verdachte en [medeverdachte 1] , onder meer terwijl hij op de grond lag.
Daarnaast is [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn lichaam gestoken. Dit is af te leiden uit de verklaring van het slachtoffer zelf, het bij hem aangetroffen letsel, de aangetroffen bloedsporen en de beschadigingen aan zijn T-shirt. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat het slachtoffer:
- in ieder geval op straat is gestoken met een mes;
- op straat met een mes is gestoken door verdachte, door [medeverdachte 1] óf door beiden;
- in ieder geval (ook) is gestoken met het mes dat verdachte in de woning in zijn hand heeft gehad. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de beschadigingen aan het T-shirt kunnen passen bij een steekverwonding met een mes waarvan het snijgedeelte ongeveer twaalf centimeter lang is.
Over de vraag wíe [slachtoffer] op straat heeft/hebben gestoken - verdachte, [medeverdachte 1] of beiden - tast de rechtbank in het duister. Zij kan dit niet met voldoende overtuiging afleiden uit het dossier. Dit betekent echter niet dat de rechtbank niet kan komen tot het oordeel dat - ten aanzien van het steken met een mes - sprake is van medeplegen tussen verdachte en zijn mededader(s).
3.3.3.2
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af.
Verdachte ging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de woning van het slachtoffer [slachtoffer] . Hij wist dat zij het slachtoffer zouden gaan aanspreken over zijn (vermeende) relatie met de ex-vrouw van [medeverdachte 2] , terwijl hij noch het slachtoffer noch [medeverdachte 2] kende. Vrijwel direct na binnenkomst in de woning werd het slachtoffer door hen alle drie geslagen, waarbij verdachte op enig moment een mes pakte en in zijn hand hield. Vervolgens sloeg het slachtoffer op de vlucht, waarna hij werd achtervolgd door verdachte en [medeverdachte 1] . Daarna is het slachtoffer meermalen door beiden geslagen en geschopt, ook terwijl hij op de grond lag. Bovendien is het slachtoffer buiten met een mes gestoken.
Kortom, verdachte heeft zelf geweld gepleegd door te slaan en te schoppen en hij heeft tijdens het plegen van het geweld een mes gepakt. Als hij al niet zelf met het mes heeft gestoken, heeft hij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer met een mes zou worden gestoken.
Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van het slaan, schoppen en steken met een mes.
3.3.3.3
Opzet om van het leven te beroven
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met zijn mededaders het slachtoffer [slachtoffer] met een mes in diens bovenbuik en borstkas gestoken ten gevolge waarvan het slachtoffer veel bloed heeft verloren. De geschatte duur van genezing bedroeg drie tot zes weken.
De vraag die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden is of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De rechtbank is gelet op de feiten en omstandigheden, zoals hierboven omschreven, van oordeel dat verdachte met de gedragingen van hemzelf en van zijn mededaders willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van de messteken in diens bovenbuik en borstkas zou overlijden. Het mag immers als algemeen bekend worden verondersteld dat zich in de zachte, kwetsbare buikstreek en in de borstkas veel vitale organen bevinden. Door het slachtoffer op die plekken met een mes te steken, hebben verdachte en zijn mededaders willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat een of meer van deze vitale organen zou(den) worden geraakt en dat het slachtoffer hieraan zou overlijden.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn mededaders - het steken met een mes in de bovenbuik en borstkas van het slachtoffer - naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, waarvan de rechtbank niet is gebleken, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
3.3.3.4
Conclusie
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen acht zij het primair ten laste gelegde feit bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.