ECLI:NL:RBLIM:2018:6065

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4195
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor extra slijtage schoeisel na auto-ongeluk

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 juni 2018 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door eiser, die een bijstandsuitkering ontving. Eiser had een aanvraag ingediend voor individuele inkomenstoeslag en bijzondere bijstand in verband met extra slijtage van zijn schoeisel, veroorzaakt door een auto-ongeluk. De gemeente Heerlen had de aanvragen niet in behandeling genomen omdat eiser niet tijdig de benodigde gegevens had aangeleverd. Na bezwaar heeft de gemeente de aanvragen alsnog inhoudelijk beoordeeld, maar deze afgewezen.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing. Tijdens de zitting op 7 november 2017 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij betoogde dat de GGD-arts onjuiste conclusies had getrokken over de oorzaak van de slijtage van zijn schoeisel. Eiser stelde dat er een verband was tussen zijn medische klachten en de slijtage, en dat de GGD-arts niet goed had gekeken naar zijn voetproblemen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen en geconcludeerd dat het advies van de GGD-arts zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat er geen medische redenen waren gevonden voor het afwijkend looppatroon van eiser en dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand op goede gronden was gebaseerd. Eiser had niet aangetoond dat de extra slijtage van zijn schoeisel voortvloeide uit bijzondere omstandigheden die recht gaven op bijstand. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/4195
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. R.J.F.H. Weerts).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag niet in behandeling genomen omdat eiser niet binnen de daartoe gestelde termijn de ontbrekende gegevens heeft aangeleverd.
Bij besluit van 22 april 2016 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand in verband met extra slijtage van zijn schoeisel niet in behandeling genomen omdat eiser niet binnen de daartoe gestelde termijn de ontbrekende gegevens heeft aangeleverd.
Bij besluit van 6 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen beide primaire besluiten gegrond verklaard in die zin dat de aanvragen alsnog inhoudelijk zijn beoordeeld. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2017. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Er heeft een gevoegde behandeling plaatsgevonden met de beroepen met zaaknummers AWB/ROE 16/4193 en AWB/ROE 16/4196. De rechtbank heeft in het beroep met zaaknummer AWB/ROE 16/4193 op 28 december 2017 uitspraak gedaan. Eiser heeft het beroep met zaaknummer AWB/ROE 16/4196 ter zitting ingetrokken.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen nadere stukken, waaronder een aanvullende reactie van verweerders medisch adviseur, te laten overleggen. Eiser heeft vervolgens zijn zienswijze naar voren gebracht.
De rechtbank heeft, nadat de aan partijen gegeven termijn om aan te geven of zij een nadere zitting willen is verstreken, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt vanaf 7 oktober 2014 een bijstandsuitkering, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Eiser ontvangt deze uitkering naar de norm voor een alleenstaande.
2. Eiser heeft op 23 maart 2016 een aanvraag voor bijzondere bijstand wegens de kosten in verband met extra slijtage van zijn schoeisel en een aanvraag voor inkomenstoeslag ingediend. Hij heeft op het aanvraagformulier vermeld dat als gevolg van een auto-ongeluk zijn rechterenkel en -onderbeen is beschadigd. Zijn enkel zit op slot waardoor de afrol op de voorvoet plaatsvindt. De zool van de voorvoet is extreem snel doorgesleten
.
3. Verweerder heeft bij de primaire besluiten 1 en 2 deze aanvragen niet in behandeling genomen omdat eiser niet binnen de daartoe gestelde termijn de gevraagde gegevens, te weten een recente medische verklaring van een specialist en alle inkomensgegevens van hemzelf en van zijn ex-partner [naam] vanaf 23 maart 2013 tot 7 oktober 2014 heeft aangeleverd.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand in verband met de extra slijtage van zijn schoeisel niet buiten behandeling gesteld had mogen worden maar dat een keuring bij de GGD aangevraagd had moeten worden waarna de aanvraag inhoudelijk beoordeeld had moeten worden. Verweerder heeft dit alsnog gedaan en heeft de aanvraag op grond van het rapport van GGD-arts [C.], gedateerd 1 december 2016, afgewezen. Deze arts heeft geconcludeerd dat er geen relatie is tussen een lichamelijke aandoening en de extra slijtage van het schoeisel. Volgens verweerder is dat feit op zich al voldoende om de aanvraag af te wijzen. Bovendien kan de arts geen schatting geven van de meerkosten van de extra slijtage. Daarom staat de noodzaak voor extra kosten ten gevolge van de extra slijtage van het schoeisel van eiser niet vast. Ook ten aanzien van de inkomenstoeslag heeft verweerder erkend dat de aanvraag niet buiten behandeling gesteld had mogen worden omdat is gebleken dat eiser in de herstelperiode de ontbrekende gegevens per e-mail heeft doorgegeven. Verweerder heeft de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld en de aanvraag afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat het inkomen gedurende de volledige referteperiode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag op of beneden het bijstandsniveau heeft gelegen.
5. Eisers beroepsgronden richten zich tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten in verband met schoenslijtage. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat het beroep alleen is gericht tegen de afwijzing van de bijzondere bijstand. Eiser heeft daarover het volgende naar voren gebracht. Verweerder gebruikt het feit dat de GGD-arts de meerkosten van de schoenslijtage moeilijk kan aangeven als excuus om geen vergoeding toe te kennen. Bij slijtage kan echter nooit precies een bedrag worden vastgesteld maar uitgaande van een normaal gebruik van één paar schoenen per jaar en het feit dat eiser twee paar per jaar verslijt, kan dan één paar worden vergoed. Verder bevat het GGD-rapport onjuistheden, namelijk de leeftijd van eiser, en zijn de door de GGD-arts getrokken conclusies onjuist. De GGD-arts heeft het over een platvoet maar eiser heeft een holle voet. Verder heeft de GGD-arts het over spataderen maar er is sprake van inwendig beenletsel. Volgens de informatie van de huisarts is er verband tussen de klachten als gevolg van het auto-ongeluk en de schoenslijtage. Eiser heeft een enorm hoge wreef waardoor hij een ‘voorvoet lander’ is met als gevolg een enorme slijtage. Volgens de GGD kan deze slijtage door een ander looppatroon en fysiotherapie verholpen worden en zijn zooltjes overbodig. Volgens de huisarts kan de wreef niet worden veranderd waardoor fysiotherapie onzin is en dat heeft een door eiser geraadpleegde fysiotherapeut ook bevestigd. Eiser vraagt zich af hoe de GGD-arts tot de conclusie is gekomen dat er geen problemen met de vaten in het rechterbeen zijn omdat eiser speciale TEK kousen draagt en bij de huisarts bekend is dat eiser vaatfalen klasse 2 en inmiddels klasse 3 heeft. De GGD-arts heeft dit niet meegenomen in zijn oordeel. De vaatproblemen zijn vastgesteld door Duplexonderzoek in het ziekenhuis. Tijdens het onderzoek bij de GGD-arts heeft eiser zijn schoen niet uit gehad zodat deze arts de verhoogde wreef ook helemaal niet kon zien. De arts heeft alleen naar de onderkant van de schoen gekeken. Eiser vraagt zich af wat de GGD met de verklaring van de vaatchirurg en met de informatie van OIM die de steunkousen verstrekt heeft gedaan en wat de informatie gericht aan en verkregen van de huisarts is geweest. Volgens eiser is er aantoonbaar een verband tussen de klachten en het auto-ongeluk. De kous zorgt ervoor dat er minder last aan de rechtervoet en -enkel is waardoor betere afwikkeling mogelijk is maar de slijtage blijft buitenproportioneel. Ter zitting heeft eiser naar voren gebracht dat hij van verweerder bijzondere bijstand heeft ontvangen voor de (meer)kosten van steunzolen, die hij sinds het ongeval draagt.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
8. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het college ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft. De omstandigheid dat de alleenstaande of het gezin al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden.
9. Uit het rapport van GGD-arts [C.], gedateerd 1 december 2016, blijkt dat eiser op 17 oktober 2016 op het spreekuur bij de arts is geweest. De arts heeft toen vastgesteld dat de voorzijde van de schoenzolen meer afgesleten is dan de rest van de zolen. De arts heeft informatie verkregen van huisarts [W.] en heeft deze informatie weergegeven in zijn rapport. De inhoudelijke weergave van deze informatie wijkt niet af van de - na schorsing van het onderzoek ter zitting - van verweerder verkregen brief van de huisarts van
3 november 2016. Uit de informatie van de huisarts blijkt dat eiser in 2004 een verkeersongeval heeft gehad waarbij hij geen breuken maar wel een gekneusde enkel heeft opgelopen. De orthopedisch chirurg heeft bij controle geen afwijkingen anders dan pijnklachten ten gevolge van de kneuzing gezien. Er is nog gedacht aan een trombosebeen, maar die diagnose is verworpen. Eiser is wel bekend met spataders. De huisarts heeft aangegeven dat er geen specialistenbrieven beschikbaar zijn en dat fysiotherapie geen toegevoegde waarde heeft voor het verbeteren van de looptechniek. De GGD-arts heeft verder de informatie van de dermatoloog dr. [K.] van 6 oktober 2016 vermeld en aangegeven dat deze informatie de diagnose betreft op grond waarvan vergoeding voor een bepaald type elastische kous bij de zorgverzekering wordt aangevraagd. Ook de weergave van deze informatie komt overeen met de door verweerder - na schorsing van het onderzoek ter zitting - overgelegde aanvraag.
10. De GGD-arts heeft op basis van de beschikbare informatie geen relatie kunnen leggen tussen het ongeval in 2004 en de afwijkende manier van lopen (met verminderde afwikkeling) en tussen de problemen met de beenaders en het afwikkelen van de voeten. Volgens de GGD-arts is er geen uitspraak mogelijk hoe snel de slijtage aan de voorzijde van de schoenzolen optreedt en hoeveel eerder dan normaal de schoenen daardoor vervangen moeten worden. Volgens de GGD-arts is het niet mogelijk om de meerkosten vast te stellen. De GGD-arts stelt voor dat eiser nog kan proberen zijn looppatroon te verbeteren door zich te laten adviseren door een gespecialiseerde sportfysiotherapeut, die in bepaalde gevallen met kleine veranderingen een verbetering van het looppatroon kan bewerkstelligen.
11. Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep van eiser een aanvullende reactie van GGD-arts [B.], gedateerd 26 oktober 2017, overgelegd. Deze arts heeft aangegeven dat eisers leeftijd inderdaad verkeerd is vermeld en dat dit 39 jaar moet zijn. Verder heeft de arts aangegeven dat het medisch advies is gebaseerd op beschikbare informatie en dat niet is beoogd tot een diagnose te komen. Uit het dossier is op te maken dat eiser tijdens het spreekuurcontact zelf de gevolgen van het ongeluk, als oorzaak voor de slijtage van de schoenzolen, naar voren heeft gebracht. Uit de stukken blijkt niet dat door eiser, of vanuit de behandelend sector, melding werd gemaakt van een hoge wreef als oorzaak. Een hoge wreef als oorzaak van extra schoenslijtage zou ook niet tot een ander medisch oordeel hebben geleid want een hoge wreef valt binnen de kaders van een normale variatie; eventuele aanpassingen, zoals het frequenter verzolen van schoenen, kan daarom als voorliggend worden beschouwd. Verder blijkt uit de informatie van de behandelend sector zoals vermeld in het advies van [C.] dat eiser spataders heeft en wordt het formulier van de dermatoloog [K.] genoemd waarin de spataderen en de classificatie worden beschreven. Dat de classificatie zelf niet genoemd wordt in het advies doet daar volgens [B.] niet aan af. Met vermelding van het document kan aangenomen worden dat de inhoud daarvan in de overwegingen is meegenomen. Dat in het advies wordt aangegeven dat een diagnose van vaatproblemen door de orthopedisch chirurg verworpen is, is geen conclusie van de medisch adviseur zelf, maar van de chirurg. Volgens [B.] zal de chirurg daar de diepe arteriële vaten mee bedoeld hebben en niet de spataders.
12. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de aan het GGD-rapport van 1 december 2016 ten grondslag liggende medische stukken van de huisarts en dermatoloog alsmede de stukken over de aanvraag en beoordeling van bijzondere bijstand voor de steunzolen te laten overleggen. Tevens heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens in te brengen. De rechtbank heeft verweerder verder verzocht om GGD-arts [C.] een reactie te laten geven op eisers nadere brieven met bijlagen (brieven fysiotherapeut) en daarbij het dragen van de steunzolen te betrekken.
13. Verweerder heeft de gevraagde stukken en een aanvullend advies van GGD-arts [C.] overgelegd.
14. Deze arts heeft aangegeven dat uit de informatie van de fysiotherapeut blijkt dat eiser in de periode tussen 13 april 2015 en 15 mei 2015 wel is behandeld door een fysiotherapeut vanwege voetklachten bij het hardlopen en dat na behandeling de voet minder stijf was en de looptraining weer werd opgepakt. Volgens [C.] betekent een minder stijve voet dat het lopen verbeterd was. Via de podotherapeute kreeg eiser zooltjes ter ondersteuning. Volgens [C.] leidt het gebruik van zooltjes op zich niet tot een verhoogde slijtage van schoenen maar draagt juist bij aan een verbetering in het lopen met als gevolg minder slijtage. Er zijn geen gegevens waaruit blijkt dat verdere verbetering van het lopen (en daarmee normalisering van de mate van slijtage van het schoeisel) niet meer mogelijk zal zijn. Voor een verdere verbetering zou niet alleen gekeken kunnen worden naar de aanpassing van de zooltjes, maar ook naar verbetering van de looptechniek zoals door gespecialiseerde (sport)fysiotherapeuten gedaan wordt bij hardlopers. De GGD heeft de vaatproblemen niet ontkend, zoals eiser stelt. In de anamnese, de weergave van de opgevraagde informatie en in de conclusie is melding gemaakt van de vaatproblemen. Er is weliswaar een probleem van de aders van de benen (met de verworpen diagnose van vaatproblemen worden slagaderproblemen bedoeld), maar dit vormt geen verklaring voor het afwijkend loopprobleem en daarmee ook niet voor de afwijkende slijtage van het schoeisel. De stelling van de huisarts in zijn brief van 3 november 2016 dat fysiotherapie geen toegevoegde waarde heeft voor het verbeteren van de looptechniek is niet onderbouwd. [C.] heeft voorts opgemerkt dat in het advies van 26 oktober 2017 de hoge wreef ter sprake is gekomen omdat eiser dit punt zelf aanvoerde en dat in het rapport van 1 december 2016 nergens over platvoeten wordt gesproken. [C.] heeft verder aangegeven dat steunzolen geen extra slijtage van schoeisel veroorzaken en juist bijdragen aan verbetering van het lopen en een vermindering van het patroon van slijtage.
15. De rechtbank is van oordeel dat het GGD-advies zorgvuldig tot stand is gekomen.
Eiser is door de arts op het spreekuur gezien en de arts heeft de relevante medische informatie in zijn oordeel betrokken. De weergave van de medische informatie van de huisarts en de dermatoloog komt overeen met de in beroep overgelegde brieven van de huisarts en dermatoloog. Uit het rapport van de GGD en de daaraan ten grondslag liggende informatie van de huisarts en de dermatoloog zijn geen aanknopingspunten te vinden dat de schoenslijtage een medische oorzaak heeft. Voor het afwijkend looppatroon is geen medische reden gevonden. Het feit dat in het verleden aan eiser bijzondere bijstand is toegekend voor steunzolen, maakt niet dat eiser ook nu voor bijzondere bijstand in aanmerking komt. Gebleken is dat de steunzolen medisch noodzakelijk werden geacht. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden op basis van het advies van de GGD van 1 december 2016 de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van extra schoenenslijtage heeft afgewezen omdat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 juni 2018.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.