ECLI:NL:RBLIM:2018:6063

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
03/866347-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal, vervalsing en oplichting; veroordeling voor valsheid in geschrift

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 26 juni 2018, stond de verdachte terecht voor meerdere feiten, waaronder diefstal, vervalsing van een koopovereenkomst en oplichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deze feiten had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de geldbedragen had weggenomen van de rekeningen van de slachtoffers, omdat hij op het moment van de overboekingen in Oostenrijk verbleef. De rechtbank vond de verklaringen van de slachtoffers niet onbetwistbaar genoeg om tot een veroordeling te komen.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan valsheid in geschrift, omdat hij een brief had opgemaakt waarin hij valselijk vermeldde dat hij van een van de slachtoffers een bedrag van €10.000 had ontvangen, terwijl dit in werkelijkheid €34.000 was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met deze handeling het vertrouwen in de juistheid van documenten in het maatschappelijk verkeer had geschaad. De officier van justitie had een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en legde uiteindelijk een taakstraf op van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het feit dat de schade had veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/866347-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juni 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
De verdachte wordt bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Maessen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 juni 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:geldbedragen heeft weggenomen door middel van een valse sleutel;
feit 2:een koopovereenkomst valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst;
feit 3:tezamen met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van een woning, en
feit 4:een brief gericht aan [naam advocatenbureau] valselijk heeft opgemaakt of vervalst.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Hij acht deze feiten bewezen op basis van de aangifte die bewindvoerder [naam bewindvoerder] namens (moeder) [slachtoffer 2] heeft gedaan, de verklaring van [naam bewindvoerder] en de aangifte van curator [naam curator] namens (dochter) [slachtoffer 1] . Verder zijn volgens de officier van justitie voor het bewijs van die feiten van belang de verklaringen van [slachtoffer 1] , [getuige 1] , [getuige 2] , notaris [getuige 3] en (zoon/broer) [benadeelde] . Daarnaast zijn relevant de afschriften van de bankrekeningen bij de Rabobank van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de processen-verbaal van bevindingen van de politie over het onderzoek van die bankrekeningen en de brief van verdachte d.d. 5 juli 2012 aan [naam advocatenbureau] . De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte dat de in feit 1 genoemde geldbedragen terugbetalingen zouden zijn van eerder door de verdachte aan moeder en dochter [familienaam slachtoffers] uitgeleende bedragen, ongeloofwaardig.
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte deze feiten in het tijdvak van 1 juli tot en met 1 november 2012 heeft gepleegd. De officier van justitie heeft voor de feiten 2 en 3 daarom vrijspraak van de verdachte gevorderd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft alle tenlastegelegde feiten ontkend.
De raadsman heeft gepleit voor integrale vrijspraak van de verdachte voor alle tenlastegelegde feiten, op de in zijn pleitnota vermelde gronden.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen is.
Aan verdachte wordt verweten dat hij – kort samengevat – op 26 januari 2012 geldbedragen heeft overgemaakt vanaf de rekeningen van dochter en moeder [familienaam slachtoffers] naar zijn eigen rekeningen, zonder dat dochter en moeder daar toestemming voor hadden gegeven. Uit het dossier blijkt dat er op 26 januari 2012 vanaf het IP-adres van verdachte via internetbankieren grote geldbedragen zijn overgemaakt naar rekeningen van verdachte of rekeningen waarover hij kon beschikken. Zowel moeder als dochter hebben aangegeven dat zij daar geen toestemming voor hebben gegeven. Verdachte heeft aangegeven dat hij op 26 januari 2012 in Oostenrijk verbleef en dus nooit vanaf zijn eigen IP-adres in [woonplaats 1] deze overboekingen gedaan kan hebben. Ter bewijs daarvan heeft hij een factuur van “ [naam hotel] ” aan “ [naam reisbureau] , de heer [verdachte] , [adresgegevens verdachte] ” met vermelding van “gast: [verdachte] ” overgelegd. Verdachte zou hier van 22-27 januari 2012 hebben verbleven. De rechtbank is niet gebleken dat deze informatie onjuist is.
De rechtbank overweegt dat zij op zich geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van dochter en moeder [familienaam slachtoffers] , maar dat op basis van de door verdachte overgelegde hotelfactuur, niet kan worden uitgesloten dat verdachte op 26 januari 2012 inderdaad in Oostenrijk zat. Hoe hij dan toch via zijn computer in [woonplaats 1] de geldbedragen kan hebben overgeboekt, wordt op basis van het dossier niet duidelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom onvoldoende vast komen te staan dat de verdachte de overschrijvingen van de in feit 1 genoemde geldbedragen vanaf de bankrekening van moeder en dochter [familienaam slachtoffers] heeft verricht.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde.
feiten 2 en 3:
De rechtbank acht – evenals de officier van justitie en de raadsman – niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank acht niet bewezen dat de bij feit 2 vermelde aanpassing van de datum van de koopovereenkomst valselijk is. De in feit 3 omschreven handelingen leveren geen strafbare oplichting op in de betekenis die het Wetboek van Strafrecht en de Hoge Raad daaraan geven. De rechtbank zal de verdachte daarom ook van deze tenlastegelegde feiten vrijspreken.
feit 4:
De verdachte heeft verklaard [2] dat hij op 5 juli 2012 te [woonplaats 1] , een brief heeft opgemaakt gericht aan de heer [naam advocaat] van [naam advocatenbureau] te Heerlen, waarin hij heeft vermeld: het bedrag van de met mevrouw [slachtoffer 2] afgesloten lening, het bedrag van de rente die van toepassing is en de ontvangst in januari 2012 van een betaling van een bedrag van 10.000 euro van mevrouw [slachtoffer 2] .
Verdachte heeft verder verklaard dat hij de gevolmachtigde is van het bedrijf “ [naam bedrijf] ” en dat het bedrijf “ [naam reisbureau] ” niet van hem was maar dat hij eerder een geldlening van een bedrijf van hem had gecedeerd aan het bedrijf “ [naam reisbureau] ”, welke lening tussen dit bedrijf en een bedrijf van verdachte via de rekening-courant is verrekend. Mevrouw [slachtoffer 2] was door hem op de hoogte gesteld van die overdracht van de lening naar “ [naam reisbureau] ”.
Aangeefster mevrouw [naam bewindvoerder] [3] heeft op 14 september 2012, verklaard dat zij sinds 15 februari 2012 de bewindvoerster is van mevrouw [slachtoffer 2] . Na ontvangst van de bankafschriften van de Rabobank waar mevrouw [slachtoffer 2] cliënt was, zag zij dat van de bankrekening van mevrouw in totaal € 34.000,-- was afgeschreven op 26 januari 2012. Het bedrag van €34.000,-- is in drie verschillende bedragen overgemaakt naar twee rekeningen, namelijk €10.000,- naar de rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van “ [naam bedrijf] ” onder vermelding van “belegging contract 1” en een bedrag van €14.000,- en €10.000,-- naar de rekening [rekeningnummer 2] ten name van “ [naam reisbureau] ”.
Uit de hiervoor genoemde door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring blijkt dat verdachte de gevolmachtigde is van het bedrijf “ [naam bedrijf] ”. “ [naam reisbureau] ”, ook wel “ [naam reisbureau] ”, is het bedrijf waaraan verdachte een aantal geldleningen zou hebben gecedeerd.
[naam bewindvoerder] heeft toen verder verklaard dat zij vervolgens een afspraak heeft gemaakt met de advocaat van mevrouw [slachtoffer 2] , te weten mr. [naam advocaat] van [naam advocatenbureau] . Mr. [naam advocaat] is een onderzoek begonnen en heeft van verdachte een “geldleningsovereenkomst met rente”, een “brief aan de advocaat” en een “bevestiging afspraak” ontvangen.
In de brief van verdachte [4] , gedateerd 5 juli 2012, aan de heer [naam advocaat] van [naam advocatenbureau] te Heerlen staat: “In de bijlage kunt U zien welk bedrag thans nog openstaat, die Mevr [slachtoffer 2] nog verschuldigd is”. Vervolgens wordt daarin vermeld dat verdachte in januari 2012 van mevrouw [slachtoffer 2] een betaling van €10.000,-- heeft ontvangen. Als saldo wordt een bedrag van “17.824,80” vermeld.
Uit de door de Rabobank op 29 september 2014 verstrekte gegevens [5] blijkt dat op 26 januari 2012 drie bedragen zijn overgemaakt van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van mevrouw [slachtoffer 2] naar bedrijven van verdachte [verdachte] , te weten:
  • een bedrag van €10.000,-- naar de Nederlandse bankrekening nummer [rekeningnummer 1] ten name van “ [naam bedrijf] ” met de omschrijving “belegging contract 1”;
  • een bedrag van €14.000,-- naar de Nederlandse bankrekening nummer [rekeningnummer 2] ten name van “ [naam reisbureau] ” met de omschrijving “”belegging 2” en
  • een bedrag van €10.000,-- naar de Nederlandse bankrekening nummer [rekeningnummer 2] ten name van “ [naam reisbureau] ” met de omschrijving “”belegging 2”.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde brief van verdachte een geschrift is dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, namelijk van een in totaal ontvangen aflossing van € 10.000 met een resterend openstaand saldo op de lening(en) van mevrouw [slachtoffer 2] van € 17.824,80. Uit vorenstaande bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte deze brief heeft verstuurd met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan. Immers, door het sturen van de brief heeft hij het willen doen voorkomen dat er op 26 januari 2012 van de bankrekening van mevrouw [slachtoffer 2] ‘slechts’ € 10.000,-- is overgeschreven naar bankrekeningen waarover de verdachte kon beschikken of beslissen, terwijl dat in werkelijkheid €34.000,-- bleek te zijn.
3.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
in het tijdvak van 1 februari 2012 tot en met 31 juli 2012 te [woonplaats 1] , een brief gericht aan dhr. [naam advocaat] van [naam advocatenbureau] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk op dat formulier vermeld dat hij in januari 2012 een bedrag van 10.000 euro heeft ontvangen, terwijl hij, verdachte, in januari 2012 een bedrag van 34.000 euro heeft ontvangen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 4:
valsheid in geschrift;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht en bovendien rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (primair vrijspraak bepleit en) subsidiair aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, en wel met een termijn van ruim twee en een half jaar. Hij heeft daartoe gesteld dat die termijn is aangevangen op 8 december 2012, de dag waarop een huiszoeking op het adres van verdachte is verricht en computers zijn inbeslaggenomen. Tijdens de verstreken periode zijn op verzoek van de verdediging slechts twee getuigen door de rechter-commissaris gehoord, hetgeen het forse tijdsverloop niet kan rechtvaardigen. Dit moet tot strafvermindering leiden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door valselijk aan een advocaat te schrijven dat hij van mevrouw [slachtoffer 2] een geldbedrag van €10.000,-- had ontvangen, terwijl verdachte van haar feitelijk een bedrag van €34.000,-- had ontvangen. Verdachte heeft daardoor een inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van een dergelijk stuk aan een advocaat moet kunnen worden gesteld. Verdachte heeft, omdat deze brief betrekking had op de belangen van de onder bewindvoering gestelde mevrouw [slachtoffer 2] , ook misbruik gemaakt van het vertrouwen dat mevrouw [slachtoffer 2] in hem had gesteld. Verdachte heeft op een geraffineerde en strafbare wijze gehandeld en heeft daarbij slechts oog gehad voor zijn eigen belang en zijn eigen gewin. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Voor het bepalen van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die doorgaans voor valsheid in geschrift worden opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder acht geslagen op zijn strafblad. Daaruit blijkt dat aan verdachte bij (niet onherroepelijk) vonnis van 16 mei 2018 voor “valsheid in geschrift” en “opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd” een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren is opgelegd. De rechtbank houdt hier gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening mee.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het recht van de verdachte op een behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. Die termijn is aangevangen op 16 september 2014, dat is de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Vanaf dat moment kon de verdachte in redelijkheid verwachten dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Dat is niet het geval met de huiszoeking omdat die immers ook een of meer rechtspersonen waarbij verdachte betrokken was, kon betreffen.
De behandeling van de zaak is aangevangen op 27 juni 2016, de eerste zitting. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting toen geschorst en verwezen naar de rechter-commissaris om, op verzoek van de verdediging, twee getuigen te doen horen. De behandeling is daarna op 14 november 2016 hervat. De rechtbank heeft toen het onderzoek weer geschorst voor onbepaalde tijd om, ook op verzoek van de verdediging, het dossier te completeren met het volledige civiele dossier van de zaak tussen verdachte en moeder [slachtoffer 2] en dochter [slachtoffer 1] . Niet duidelijk is waarom deze stukken, waarover het Openbaar Ministerie al beschikte, niet tijdiger aan het dossier zijn toegevoegd. De zaak is daarna aangebracht ter terechtzitting van 12 juni 2018.
Vanaf de aanvang van genoemde redelijke termijn op 16 september 2014 tot 26 juni 2018, de datum van dit vonnis is – ondanks genoemde tussentijdse behandelingen van de zaak – sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daardoor is inbreuk gemaakt op het recht om binnen redelijke termijn berecht te worden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Daarom zal de verdachte bij het bepalen van de straf worden gecompenseerd in die zin dat aan hem – hoewel die straf in dit geval passend zou zijn – geen voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, voor het bewezen verklaarde misdrijf een werkstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht ( 1 dag) zal daar, naar de maatstaf van twee uur per dag, van worden afgetrokken. Bij de op de voet van artikel 63 Sr in ogenschouw genomen zaak, hiervoor vermeld, gaat het om een taakstraf van 200 uur. Toch is door oplegging van de onderhavige taakstraf van 160 uur het wettelijk maximum niet overschreden omdat dit maximum telkens geldt voor één feit.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 10.129,-- ter zake van feit 1.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de schademaatregel voor het aan de benadeelde partij toe te wijzen bedrag gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, op grond van zijn standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ter zake van alle hem tenlastegelegde feiten, verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de door de benadeelde partij gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen. De rechtbank zal om die reden de benadeelde partij veroordelen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil. De benadeelde kan veroorzaakte schade nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen, voor zover dat nog niet heeft plaatsgevonden.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • verklaart de benadeelde partij [benadeelde] , wonende te [woonplaats 2] , in de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van feit 1 niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij veroorzaakte schade nog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, voor zover dat nog niet heeft plaatsgevonden;
  • veroordeelt deze benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en
mr. A. Snijders, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks het tijdvak van 01 januari 2012 tot en met 31 januari 2012 te [woonplaats 1] , althans in het arrondissement Maastricht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten 14.000 euro en/of 10.000 euro en/of 10.000 euro en/of 10.000 euro en/of 16.000 euro , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot
de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 juli 2012 tot en met 1 november 2012 te [woonplaats 1] , een koopovereenkomst - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk op die koopovereenkomst de datum 20 maart 2011 vermeld, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 juli 2012 tot en met 1 november 2012 te [woonplaats 1] , althans in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 1] , in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] een
koopovereenkomst waarin staat vermeldt dat de woning (woning heeft een WOZ waarde van 162.000 euro p. 222) verkocht zou worden aan hem, verdachte, voor een bedrag van 60.000 euro, welk bedrag in 4 termijnen zou worden betaald aan de verkopende partij, heeft laten tekenen met als datum 20 maart 2011, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in of omstreeks het tijdvak van 1 februari 2012 tot en met 31 juli 2012 te Schinveld, gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een brief gericht aan dhr. [naam advocaat] van [naam advocatenbureau] (p. 111) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte valselijk op dat formulier vermeld dat hij in januari 2012 een bedrag van 10.000 euro heeft ontvangen, terwijl hij, verdachte, in januari 2012 een bedrag van 60.000 euro heeft ontvangen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, Dienst Regionale Recherche, Fraudeteam, proces-verbaalnummer 2014102754, gesloten d.d. 12 juni 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 234.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 12 juni 2018.
3.Het proces-verbaal van aangifte, op pagina’s 18 tot en met 20 van het dossier.
4.De brief van verdachte aan [naam advocatenbureau] te Heerlen d.d. 5 juli 202, op pagina 111 van het dossier.
5.Het rekeningafschrift van de bankrekening nummer [rekeningnummer 3] bij de Rabobank ten name van mevrouw [slachtoffer 2] (en of [slachtoffer 1] ), [adres] te [woonplaats 1] , op pagina 138 van het dossier.