ECLI:NL:RBLIM:2018:6061

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
03/659432-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling na steekincident in AZC

Op 27 juni 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 december 2017 in een asielzoekerscentrum te Baexem, waar de verdachte de aangever met een schaar in de rug en het schouderblad heeft gestoken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat zijn gedragingen gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de impact op de aangever, maar ook met het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 820,00 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659432-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 juni 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
preventief gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. Gorsselink, waarnemend voor mr. A.C.J. Lina, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juni 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het onderzoek heeft plaatsgehad met bijstand van een tolk in de Arabische taal.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel heeft geprobeerd deze persoon zwaar te mishandelen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde (poging doodslag) bewezen. Hiertoe heeft zij verwezen naar de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] , het bij aangever en verdachte geconstateerde letsel, het aantreffen van de schaar door getuige [getuige 2] en de resultaten van het onderzoek naar het op de schaar aangetroffen bloed.
Over de bewijsmiddelen heeft de officier van justitie onder meer het volgende aangevoerd.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij samen met [getuige 1] uit de eetzaal kwam. Aangever liep met [getuige 1] naar zijn kamer en ging alleen zijn kamer binnen. Aangever boog zich over zijn bed en werd aangevallen. Hij voelde dat hij drie keer op zijn rug werd geraakt en voelde bloed stromen. [slachtoffer] draaide zich om en heeft [verdachte] uit een reflex een kopstoot gegeven. Dit beeld past bij het letsel dat aangever en verdachte hebben. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij achterna werd gezeten door verdachte en dat deze een schaar vast had in zijn handen.
Dit komt in grote lijnen overeen met de verklaring van getuige [getuige 1] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] zijn eigen kamer binnen ging en een paar seconden later rennend en schreeuwend om hulp zijn kamer uit kwam met een andere jongen achter hem aan die aangever nogmaals probeerde te steken met een mes of een schaar. De jongen die achter [slachtoffer] aanrende, was een kamergenoot van [slachtoffer] . De verklaringen van aangever en getuige worden onderbouwd door het letsel.
Deze verklaringen vinden eveneens steun in de getuigenverklaring van [getuige 2] . Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 8 januari 2018 in de spreekkamer aanwezig was waar verdachte na het incident op 18 december 2017 was verzorgd. Zij was in gesprek en hoorde iets op de grond vallen. Het bleek een schaar te zijn. Vooraan op de punt van de schaar zat bloed. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich op de dag van het incident heeft gemeld in die kamer. Het geconstateerde letsel past bij verwondingen van een schaar of een mes. In de geneeskundige verklaring staat dat het schouderblad heeft verhinderd dat het stekende voorwerp dieper de borstholte in kon gaan, op grond waarvan poging doodslag bewezen kan worden verklaard. De verklaring van verdachte is op meerdere punten ongeloofwaardig. Er is niets gebleken van een motief en ook zijn verklaring dat getuige en aangever familie zijn klopt niet. Bovendien is het bloed op de schaar afkomstig van aangever.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde vanwege het ontbreken van wettig en overtuigd bewijs. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat:
  • de verklaring van getuige [getuige 1] onbruikbaar is voor het bewijs nu de getuige niet nader is gehoord en de betrouwbaarheid derhalve niet kan worden getoetst. Het gebruik van deze verklaring levert een schending op van het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM;
  • de verklaring van aangever niet wordt ondersteund door getuigen;
  • het bebloede T-shirt van aangever nergens is gevonden;
  • de schaar pas geruime tijd later is aangetroffen;
  • aangever en verdachte tegenstrijdig verklaren en dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn;
  • verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] of welbewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] heeft aanvaard dan wel opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] of de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel welbewust heeft aanvaard;
  • het letsel niet correspondeert met hetgeen ten laste is gelegd;
  • het DNA-onderzoek naar de schaar nietszeggend is en niet als redengevend of ondersteunend kan worden gezien voor de verklaring van aangever nu de schaar niet direct voor onderzoek is veiliggesteld en het onduidelijk is wat er in de tussenliggende periode met de schaar is gebeurd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
Op 19 december 2017 heeft [slachtoffer] aangifte [2] gedaan van zware mishandeling. Hij heeft hiertoe onder meer het volgende verklaard.
Op 18 december 2017 was aangever in het asielzoekerscentrum (hierna: AZC) te Baexem. Hij woonde samen met drie andere personen op een kamer. Hij ging met een medebewoner, niet zijnde een kamergenoot, naar de keuken om eten klaar te maken en ging daarna terug naar zijn kamer. De jongen waar hij mee naar de keuken was gegaan, [getuige 1] , liep een stukje achter hem en was aan het bellen. Aangever was terug op zijn kamer en wilde zijn bed opmaken. Hij stond voorover gebogen voor zijn bed en voelde dat hij geslagen werd. Hij werd een aantal keren geraakt op zijn rug en zag bloed stromen en voelde een warme gloed over zijn lijf. Aangever draaide zich om en in een reflex gaf hij [verdachte] een kopstoot. Hij zag op dat moment dat [verdachte] een schaar in zijn hand had. Ze waren met zijn tweeën op de kamer. Aangever rende de kamer uit, gevolgd door de verdachte. [verdachte] had op dat moment de schaar nog in zijn hand. Aangever had een verwonding midden op zijn rug ter hoogte van de wervelkolom en een verwonding onder zijn linkerarm in de zij. De wond op zijn voorhoofd was veroorzaakt door de kopstoot die hij verdachte had gegeven. Verbalisant [verbalisant 1] [3] heeft het letsel ook geconstateerd. Op 5 januari 2018 [4] heeft [slachtoffer] onder meer het volgende verklaard. De schaar die [verdachte] in zijn handen had, was een schaar die op mijn kamer lag. Ik gebruikte die om papier mee te knippen. De schaar had een rood handvat.
Verbalisant [verbalisant 2] [5] heeft aan forensisch arts en justitieel geneeskundige J. van Gastel drie foto’s [6] van de verwondingen van aangever verstuurd ter beoordeling. Uit het e-mail bericht dat [verbalisant 2] heeft ontvangen van Van Gastel blijkt dat op de foto’s niets meer te zien is van de toestand van de oorspronkelijke letsels/ verwondingen. Dat maakt het volgens Van Gastel erg lastig om toch iets zinnigs te zeggen over de verwondingen en de oorzaak daarvan. Uit het gegeven dat aangever niet in het ziekenhuis is opgenomen geweest kan afgeleid worden dat de verwonding in de linker flank niet zo diep was dat er een penetratie van de borstholte heeft plaatsgevonden (met mogelijk orgaanschade/ pneumothorax tot gevolg). Waarschijnlijk is er sprake van een steek/snijwond. Van Gastel geeft aan dat voor een goede duiding van de letsels de bevindingen van de spoedeisende hulp onmisbaar zijn.
Uit de geneeskundige verklaring [7] blijkt onder meer dat er op de onderrug en op het linker schouderblad oppervlakkige steekwonden zijn waargenomen. De wondjes in het linkerschouderblad zijn gehecht. Ook is er een bijtwond op het voorhoofd zichtbaar die geplakt is.
Uit de getuigenverklaring [8] van [getuige 1] blijkt onder meer het volgende.
Getuige heeft op 18 december 2017 verklaard dat hij samen met aangever naar de keuken was geweest. Daarna waren ze terug gelopen naar de kamer van aangever. Aangever liep een paar meter voor hem en ging enkele seconden eerder zijn kamer binnen. Een paar seconden later zag hij dat aangever al rennend en schreeuwend om hulp zijn kamer kwam uitgerend. Een jongen die bij aangever op de kamer verbleef rende direct achter aangever aan. Hij hoorde aangever “help, help” roepen en dat hij gestoken was door de jongen die achter hem aan rende en dat deze hem nog een keer wilde steken. [getuige 1] heeft gezien dat verdachte aangever nog een keer probeerde te steken met een mes of schaar. Hij heeft gezien dat aangever onder het bloed zat.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft telefonisch contact gehad met woonbegeleider [naam woonbegeleider] [9] . [naam woonbegeleider] heeft verklaard dat hij bij de receptie was toen [slachtoffer] zich daar meldde. Hij heeft gezien dat er bloed op het witte T-shirt van [slachtoffer] zat. Hij heeft geholpen het bloeden te stelpen met handdoeken. [slachtoffer] had zijn T-shirt toen uitgedaan.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft telefonisch contact gehad met [naam programmabegeleider] (programmabegeleider van het AZC). [10] Zij heeft verklaard dat aangever zijn T-shirt gelijk uit deed om zijn verwondingen te laten zien. Ze heeft gezien dat aangever een wit T-shirt droeg dat helemaal onder het bloed zat en dat het gescheurd was. Ze heeft het T-shirt meteen in de vuilnisbak gegooid, omdat het onder het bloed zat en kapot was.
Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] [11] blijkt onder meer het volgende.
Getuige zat op 8 januari 2018 met een bewoner in een spreekkamer. Het was dezelfde ruimte waar zij op 18 december 2017 heeft gezeten met [verdachte] nadat er een incident had plaatsgevonden waarbij [verdachte] betrokken was. Tijdens het gesprek op 8 januari 2018 heeft [getuige 2] gehoord dat er iets op de grond viel. Het was een schaar met rood handvat waar bloed op zat, vooraan op de punt/blad.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij zich na het incident met [slachtoffer] op 18 december 2017 bij [getuige 2] heeft gemeld in de betreffende spreekkamer [12] .
Uit het deskundigenrapport Forensisch DNA-onderzoek [13] blijkt dat het DNA-profiel van het bloed op de punt van de schaar (SIN-nummer AAKK4303NL#01) matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
3.3.2.
De bespreking van de bewijsverweren
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1] onbruikbaar is voor het bewijs. De rechtbank begrijpt dat de verdediging een beroep doet op het haar toekomende ondervragingsrecht waarvan geen gebruik kon worden gemaakt. Uit de beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 16 januari 2018 blijkt dat de rechter-commissaris ex artikel 181 Wetboek van Strafvordering een vordering van de officier van justitie heeft ontvangen om getuige [getuige 1] te horen. De rechter-commissaris heeft deze vordering toegewezen. Uit het proces-verbaal van de rechtbank Limburg d.d. 29 maart 2018 blijkt dat [getuige 1] niet is verschenen voor het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. Omdat de officier van justitie het van belang achtte dat de zaak spoedig op een zitting zou worden behandeld, heeft zij bij de rechter-commissaris te kennen gegeven af te zien van het horen van deze getuige. De raadsman heeft zich met dit standpunt kunnen verenigen. De rechter-commissaris heeft hierop het dossier geretourneerd aan de rechtbank. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdediging zich in dit stadium niet meer kan beroepen op het ondervragingsrecht en verwerpt daarom dit verweer. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het bewijs in onderhavige zaak niet enkel en in overwegende mate op deze verklaring steunt.
De verdediging heeft eveneens de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever betwist. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever wordt bevestigd door diverse getuigenverklaringen en de medische informatie. De inhoud van de verklaring van getuige [getuige 1] is niet wezenlijk anders. De inhoud hiervan is bovendien niet zodanig dat het er alle schijn van heeft dat zij op elkaar zijn afgestemd. Daarentegen vindt de verklaring van verdachte dat hij degene is die geslagen is door twee personen nergens ondersteuning in het procesdossier. Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] die hij bij de politie heeft afgelegd wel geloofwaardig. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat het DNA-onderzoek naar de schaar niet als redengevend of ondersteunend kan worden gezien nu de schaar niet meteen na het incident voor onderzoek is veilig gesteld. De rechtbank stelt vast dat het een gegeven is dat de schaar op 8 januari 2018 is aangetroffen in een spreekkamer. Eveneens staat vast dat verdachte meteen na het incident in diezelfde spreekkamer heeft verbleven. Op de naderhand aldaar gevonden schaar is vooraan op de punt/blad bloed van aangever aangetroffen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat aangever de geconstateerde verwondingen op zijn rug bij zichzelf heeft aangebracht op de datum van het incident of dat er zich een ander scenario heeft voorgedaan. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
3.3.3.
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast:
op grond van de aangifte, de getuigenverhoren van [getuige 1] en [getuige 2] , de medische informatie, de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en het op de schaar aangetroffen bloed van aangever stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die op 18 december 2017 het slachtoffer meermalen met een schaar in de rug heeft gestoken.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of dit meermalen steken met een schaar als poging doodslag dan wel poging zware mishandeling kan en moet worden gekwalificeerd.
Voorwaardelijk opzet (de lichtste opzetvariant) op een bepaald gevolg (in casu de dood) is aanwezig als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Verdachte moet wetenschap hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en moet die kans ten tijde van de gedraging bewust hebben aanvaard. Verdachte heeft meermalen met een schaar in de rug van het slachtoffer gestoken. De beantwoording van de vraag of deze gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
3.3.3.1 Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat er in het dossier onvoldoende informatie voorhanden is op grond waarvan zij kan vaststellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, nu de medische informatie op dit punt te summier is en de forensisch arts Van Gastel per email heeft laten weten dat het op basis van de doorgestuurde foto’s van het letsel lastig is iets zinnigs te zeggen over de verwondingen en de oorzaak. De arts spreekt in termen van “waarschijnlijkheden” en eindigt met de opmerking dat voor een echt goede duiding van de letsels de bevindingen van de SEH Roermond onmisbaar zijn.
Uit die geneeskundige verklaring blijkt echter slechts van oppervlakkige verwondingen. Vorenstaande is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood, op grond waarvan de rechtbank vrijspreekt van de primair tenlastegelegde poging doodslag.
3.3.3.2 Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte dit willens en wetens heeft gedaan. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Daarnaast is het naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat het steken met een schaar in de rug en in het schouderblad veelal leidt tot in ieder geval zwaar lichamelijk letsel.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
subsidiair
op 18 december 2017 te Baexem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een schaar in de rug en in een schouderblad heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest. Hiertoe heeft zij naar voren gebracht dat een poging tot doodslag een ernstig feit betreft. Bovendien is het feit gepleegd in een AZC, terwijl dit een plek zou moeten zijn waar asielzoekers zich veilig moeten kunnen voelen. Steekpartijen in een AZC zorgen voor onrust. De officier van justitie heeft bij haar eis aansluiting gezocht bij de strafvorderingsrichtlijnen die het openbaar ministerie hanteert. Zij merkt bovendien op dat het gerechtshof
‘s-Hertogenbosch als uitgangspunt voor een poging tot doodslag een gevangenisstraf van
5 jaar hanteert.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niets aangevoerd met betrekking tot de strafmaat. Wel heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op te heffen dan wel na raadkamer vervroegd uitspraak te doen indien verdachte wordt vrijgesproken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf door aangever met een schaar in de rug en in een schouderblad te steken. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever [slachtoffer] . De kans dat hij ernstig gewond zou raken is geenszins denkbeeldig. Dergelijke feiten versterken gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat uit de justitiële documentatie van 15 mei 2018 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 26 maart 2018 van GGZ Vincent van Gogh. Verdachte verblijft sinds twee maanden in het AZC te Baexem. Hij heeft geen concreet toekomstbeeld voor ogen. Aangezien verdachte geen verblijfstatus heeft en geen Nederlands spreekt, kunnen er door de reclassering geen interventies worden uitgezet. Er kan geen inschatting gemaakt worden van het recidiverisico omdat verdachte ontkent. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de strafsoort en de strafmaat voor dit feit niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het uitgangspunt bij het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden. Het uitgangspunt bij het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar. Omdat er sprake is van een poging en de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal zij aan de verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden opleggen met aftrek.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 820,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit de posten:
materiële schade
- een T-shirt € 20,00
immateriële schade€ 800,00
Voorts heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot toewijzing van de gehele vordering.
De officier van justitie heeft gevorderd om het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de vordering aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite integrale vrijspraak.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, de stukken met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, voldoende komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het subsidiair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij volledig toewijzen nu de hoogte ervan niet is betwist.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de benadeelde partij een schadevergoeding toekennen van in totaal € 820,00, bestaande uit € 20,00 materiële schade en € 800,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 18 december 2017.
Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van
€ 820,00 nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht.

8.Het beslag

De in beslag genomen schaar is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu met behulp van het voorwerp het subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven (poging zware mishandeling);
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 820,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 18 december 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 820,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door
16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 december 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen schaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, voorzitter, mr. A.K. Kleine en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van M.S.E.M. Oude Hengel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2018.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 18 december 2017 te Baexem, in elk geval in de gemeente
Leudal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een
schaar, in elk geval met een scherp voorwerp, meermalen althans eenmaal, in de
rug en/of in een schouderblad heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 december 2017 te Baexem, in elk geval in de gemeente
Leudal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet genoemde
[slachtoffer] met een schaar, in elk geval met een scherp voorwerp, meermalen
althans eenmaal, in de rug en/of in een schouderblad heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden- Limburg, proces-verbaalnummer 2017200407, gesloten d.d. 22 januari 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 62.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 19 december 2017 op pagina 16-19.
3.Een opmerking van verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 19 december 2017 op pagina 19.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 5 januari 2018 op pagina 42-43.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2017 op pagina 36.
6.Foto’s pagina 37-39.
7.Geneeskundige verklaring Laurentius spoedeisende hulp d.d. 18 december 2017, opgemaakt door
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 december 2017 op pagina 32-33.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2018 op pagina 53.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2018 op pagina 58.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 januari 2018 op pagina 54 en 55.
12.Verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 juni 2018.
13.Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 20 maart 2018, dit maakt geen onderdeel uit van het proces-verbaal vermeld onder voetnoot 1.