3.3.Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank zal eerst het bewijs weergeven dat niet tot discussie heeft geleid. Daarna zal zij ingaan op de beelden die gemaakt zijn met de dashcam van het dienstvoertuig van de verdachte. Daaruit kan veel, maar niet alles worden afgeleid. Ook de verklaringen van de verdachte en zijn collega [naam hoofdagent] zijn van belang.
Vervolgens moet de rechtbank een aantal zaken beoordelen. Niet alleen moet zij conclusies trekken uit het bewijs (poging doodslag of niet?) en vaststellen waarom er geschoten is, maar ook of dat terecht was en of een beroep gedaan kan worden op een rechtvaardigingsgrond. Normaalgesproken behandelt de rechtbank dat laatste bij de strafbaarheid van het feit (in paragraaf 4), maar omwille van de leesbaarheid doet de rechtbank dat bij haar bewijsoordeel.
Het schieten met het dienstwapen door de verdachte
De verdachte heeft op 3 mei 2015 met zijn dienstwapen geschoten op een auto (een VW Golf) met daarin twee inzittenden, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Beiden hebben aangifte gedaan van een poging tot doodslag.Uit het onderzoek blijkt dat de auto in totaal door 5 kogels is geraakt. Dat alles gebeurde op de kruising van de Javastraat met de Tongerseweg in Maastricht.
Eén van die kogels was afkomstig uit het dienstwapen van de collega van de verdachte met wie hij dienst had, hoofdagent [naam hoofdagent] .De verdachte heeft de auto vier keer geraakt, als volgt:
- Een schot werd afgevuurd, terwijl de schutter zich achter het voertuig bevond. De schootslijn loopt van achter de auto, in de richting van het linker achterlicht, enigszins schuin naar beneden. De kogelpunt trad in de linker achterlichtunit en werd op enkele centimeters van de plaats van inschot aangetroffen;
- Een schot werd afgevuurd, terwijl de schutter zich achter het voertuig bevond. De schootslijn loopt van midden achter de auto, in de richting van de bovenzijde van de achterklep, enigszins naar beneden. De kogel trad in in het frame van de achterklep;
- Een schot werd afgevuurd, terwijl de schutter zich rechts achter de auto bevond. De schootslijn loopt van rechts achter naar het midden van de voorruit. De kogelpunt trad in het voertuig via de kleine ruit van het rechterachterportier en vervolgde zijn weg in de richting van het midden van de voorruit. Daar trad de kogel uit.
- Een schot werd afgevuurd, terwijl de schutter zich rechts achter het voertuig bevond. De schootslijn loopt van rechts, via de ruit van het rechter voorportier naar de rechterzijde van de voorruit. Daar trad de kogel uit.
De dashcambeelden
Van het incident zijn beelden opgenomen met de dashcam van het politieauto van de verdachte en [naam hoofdagent] . Bij het incident, dat begint op het tijdstip 16:00:52 uur en eindigt kort na het tijdstip 16:01:27 uur, waren nog andere auto’s betrokken, een VW Polo en twee andere auto’s. Op de beelden is te zien dat het politievoertuig het voorsorteervak nadert waar de Golf en Polo naast elkaar stilstaan. Het politievoertuig stopt, enigszins schuin, direct achter de Golf en de Polo, midden in het voorsorteervak.
Beide agenten zijn uitgestapt en naderen de Golf en de Polo. [naam hoofdagent] tracht contact te maken met de bestuurder van de Golf. De verdachte loopt tussen de Golf en de Polo en opent het linkerportier van de Polo.
Tijdens het contact met de bestuurder van de Polo draait de verdachte zijn hoofd naar de Golf en kijkt daarnaar. De verdachte draait zich om naar de Golf en grijpt met zijn linkerhand naar de portiergreep van het rechterportier van de Golf. Zijn rechterhand brengt hij gelijktijdig naar zijn vuurwapen en hij omvat de kolf.
De Golf trekt op en rijdt een klein stukje naar voren. De Golf kan niet verder rijden, omdat er voor hem een Ford Focus stilstaat voor het rode verkeerslicht. De verdachte trekt tijdens deze beweging van de Golf zijn vuurwapen uit de holster en slaat drie keer kort achter elkaar met de achterzijde van de kolf op de ruit van het rechter voorportier van de Golf. [naam hoofdagent] verplaatst zich naar de linker voorzijde van de Golf.
De verdachte slaat met de loop van zijn vuurwapen op de ruit van het rechter voorportier van de Golf. De Golf rijdt daarna een klein stukje achteruit, maar kan niet verder vanwege het politievoertuig achter hem. [naam hoofdagent] staat links voor de Golf. De verdachte kijkt via de voorruit naar de bestuurder van de Golf en richt zijn vuurwapen op de voorruit/voorzijde van de Golf.
De Golf rijdt vooruit weg uit het voorsorteervak en passeert de agenten die respectievelijk links en rechts staan. De verdachte verplaatst zich tussen de Polo en de Golf mee in de richting van de kruising. De Ford Focus die voor de Golf stil stond, trekt op bij groen licht en slaat linksaf. Daarop is te zien dat de Golf schuin naar rechts wordt gestuurd en in de richting van het kruisingsvlak met de Tongerseweg rijdt.
[naam hoofdagent] , staande tegen de middengeleider van de Javastraat, heeft een schiethouding aangenomen en richt op de linkerflank van de Golf.
De verdachte is zichtbaar op zijn rug en loopt langs de Polo naar voren. Aannemelijk is dat hij op dat moment een schiethouding heeft aangenomen. Voor hem is kortstondig een wolkje zichtbaar. De Golf rijdt rechtdoor het kruisingsvlak op en verdwijnt uit zicht.
Schieten op een wegrijdende auto met twee inzittenden: poging tot doodslag of ontbreekt het opzet?
De verdachte heeft in zeer korte tijd vier schoten afgevuurd op de wegrijdende auto. Daarbij zijn twee kogels door de rechter zijruiten van de Golf gegaan en door de voorruit weer naar buiten. Dat betekent dat de baan van de kogels door de auto liep op de hoogte van het bovenlichaam van de inzittenden. Naar algemene ervaringsregels is er dan een aanmerkelijke kans dat de inzittenden getroffen worden in hoofd of bovenlichaam en dat dit tot dodelijk letsel kan leiden. Duidelijk is dat de verdachte dit niet gewild heeft, maar uit het handelen van de verdachte moet worden aangenomen dat hij deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De raadsman heeft erop gewezen dat het -kort gezegd- in de praktijk opvallend vaak goed afloopt als de politie gebruik maakt van het dienstwapen, maar het begrip aanmerkelijke kans is niet alleen een statistisch begrip. Als geschoten wordt op een rijdende auto op de hoogte waarop de verdachte geschoten heeft, dan is er een reële kans dat er doden vallen.
Dit is standaard rechtspraak. Er is bovendien strafrechtelijk gezien geen reden om aan te nemen dat de verdachte een uitzondering vormt, om de reden dat hij in functie handelde en dus geacht mag worden die kwade kans nooit te hebben aanvaard. Er is dus naar het oordeel van de rechtbank sprake van een poging tot doodslag op de inzittenden [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Waarom heeft de verdachte geschoten?
Er zijn meerdere redenen aan de orde gekomen waarom er geschoten is of kan zijn. Deze lopen enigszins door elkaar. Dat is niet verwonderlijk nu het incident zich binnen zeer korte tijd heeft afgespeeld en het achteraf enigszins geforceerd aandoet om te proberen de elementen te scheiden. Toch is dat nodig om goed te kunnen beoordelen of het handelen van de verdachte gerechtvaardigd was of niet.
De aan de orde gekomen redenen zijn een verdenking van overtreding van de Opiumwet en een gevaarzettende situatie die aanleiding gaf de bestuurder van de Golf te verdenken van een poging tot doodslag op de verdachte en/of [naam hoofdagent] . Op de camerabeelden is immers te zien dat de inzittenden van de Golf niet reageren, niet toelaten dat de agenten hun portier openmaken en hoe de Golf door voor- en achteruit te rijden zich probeert te onttrekken aan het optreden van [naam hoofdagent] en van de verdachte, die zijn aandacht moest verleggen van de bestuurder van de Polo die wel meewerkte, naar wat zich bij de Golf afspeelde. [naam hoofdagent] bevond zich verder niet alleen náást de Golf, maar deels ook vóór de Golf en de verdachte had maar beperkt ruimte tussen de Golf en de Polo. Beide agenten reageren op de bewegingen van de auto en blijven, zelf ook voortdurend in beweging, dichtbij die auto. Niet alles is te zien van wat [naam hoofdagent] doet, omdat de Golf het zicht daarop ontneemt. Verder is te zien dat de verdachte enigszins voor de auto gaat staan, maar ervoor zorgt dat hij niet helemaal voor de auto geraakt en zich met een hand op het laatst, voordat de auto wegrijdt, enigszins afzet op de linker voorkant van de auto.
De beelden vertellen niet het hele verhaal. Geluidsopnamen van het incident zijn er niet. Van belang is dan wat de verdachte en [naam hoofdagent] nog hebben verklaard. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn aandacht getrokken werd naar de Golf omdat hij [naam hoofdagent] met luide stem hoorde roepen dat de bestuurder het portier open moest maken en moest stoppen. De verdachte probeerde contact met de bijrijder te maken, maar die bleef kil en strak voor zich uitstaren. De Golf begon te rijden en reed naar voren en naar achteren, wat gepaard ging met het krachtige motorgeluid van die auto. Toen de Golf begon te rijden, zag de verdachte zijn collega [naam hoofdagent] in eerste instantie niet meer. Toen de Golf daadwerkelijk wegreed, zag de verdachte [naam hoofdagent] een rare sprong maken en hoorde hij een klap. Er zijn dus twee momenten geweest waarop hij dacht dat [naam hoofdagent] mogelijk aangereden was. De verdachte zag [naam hoofdagent] niet en dacht dat hij zelf de Golf moest stoppen. Het contact met de inzittenden van de Golf verliep anders dan normaal: ze maakten een ongebruikelijk kille en beangstigende indruk op de verdachte. In zijn beleving wilde de bestuurder hemzelf ook iets aandoen. De verdachte dacht op basis van deze momenten dat hij gerechtigd was te schieten.
Was de verdachte ook gerechtigd te schieten? Twee pijlers
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verdachte -kort gezegd- onder de omstandigheden
in beginselmocht schieten, waarover onder de kopjes
De Ambtsinstructie en
Optreden volgens wettelijk voorschrift?hierna meer. Hijzelf baseert zijn besluit te schieten op de mogelijkheid dat [naam hoofdagent] letsel had opgelopen en dus door de Golf was geraakt, terwijl hij niet wist wie de inzittenden van de Golf waren en hen wilde aanhouden vanwege het mogelijk aangereden zijn van [naam hoofdagent] . Er was echter nog een basis: de verdenking van drugsrunnen. Dat de verdachte die zelf niet aanvoert, is niet van belang. Deze eerste pijler, zoals de raadsman het noemt, is in beginsel voldoende om het gebruik van het dienstwapen te rechtvaardigen.
De start van het incident is gelegen bij een verdenking van het overtreden van de Opiumwet. De Golf wilde zich onttrekken aan het optreden van de verdachte en [naam hoofdagent] dat primair gebaseerd was op die Opiumwet en ging ervandoor, terwijl de inzittenden duidelijk moet zijn geweest dat ze met de politie te maken hadden en dus moesten gehoorzamen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voorafgaand aan het incident een voor Maastricht typisch geval waarnam van handel in drugs, waarbij er ofwel net gehandeld is of nog gehandeld gaat worden. Hij zag een VW Golf van een snel type, waarvan drugsrunners vaak gebruik maken, en daarachter een VW Polo met Frans kenteken, die met verhoogde snelheid passeerden. De auto’s werden gevolgd en uit de bevraging van het kenteken bleek dat de Golf niet uit de omgeving van Maastricht afkomstig was, maar uit het Noorden, wat een zogenaamd plusje oplevert voor een verdenking van overtreden van de Opiumwet. De auto stond bovendien op naam van een ouder persoon, terwijl de verdachte gezien had dat er twee jongere personen in de Golf zaten. Voor de verdachte en [naam hoofdagent] , beiden ervaren op dit gebied, was duidelijk dat er reden was de auto’s te controleren. Bij het naderen van de kruising werd hun inzicht verder bevestigd, omdat de Golf bij de kruising met zijn richtingaanwijzer richting rechts aangaf, richting de Belgische grens, maar zelf voorsorteerde om linksaf te gaan. De bestuurder van de Franse auto volgde deze aanwijzing en bleef rechts staan voor de kruising, waar het verkeerslicht op dat moment op rood stond. Voor de verdachte was daarom duidelijk dat de Fransman verdovende middelen bij zich moest hebben.
[naam hoofdagent] heeft die verdenking bevestigd. Ook hij heeft verklaard dat hij zag dat het om een bijzondere versie van de VW Golf ging. Het was hem ambtshalve bekend dat deze auto’s veelvuldig gebruikt worden door drugsrunners. De Polo met Frans kenteken paste zijn snelheid aan aan die van de Golf. Bij bevraging bleek dat de Golf thuishoorde in Veendam. De Golf gaf een signaal aan de Polo door het rechter knipperlicht eenmaal aan te doen. Daarna sorteerde de Golf voor om naar links te gaan. [naam hoofdagent] zag dat de bestuurder van de Polo twijfelde, maar vervolgens toch rechts voorsorteerde om richting de Belgische grens te kunnen gaan. Dat was de reden om beide voertuigen te controleren op grond van de Opiumwet. De werkwijze kwam overeen met de hem en de verdachte bekende werkwijze van drugsrunners. Dus klanten afvangen, begeleiden en vervolgens weer naar de grens begeleiden.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die verdenking kunnen dragen en dat optreden op grond van de Opiumwet, in dit geval door de verdachte en [naam hoofdagent] , rechtmatig is. In het Maastrichtse is al jaren sprake van handel in harddrugs op grote schaal met voornamelijk Franse, Belgische en Duitse drugsgebruikers. Drugsrunners rijden in kleine, maar snelle auto’s, niet zelden een snelle VW Golf, die niet op hun naam staan maar op naam van autoverhuurders of andere personen. Met potentiële klanten wordt telefonisch contact onderhouden en de drugsrunners begeleiden de klanten naar dealpanden of leveren zelf de drugs, waarna de klanten weer geleid worden richting de grens en die drugs uitvoeren. Wat de verdachte en [naam hoofdagent] beschrijven, duidt op deze kenmerkende modus operandi betreffende artikel 2, onder B, van de Opiumwet wat betreft de inzittenden van de Golf en overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet door de bestuurder van de Polo.
De Ambtsinstructie
Dat brengt de rechtbank bij de Ambtsinstructie voor politieambtenaren, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, zoals die luidde tussen 1 januari 2013 en 31 december 2016, vastgesteld op grond van artikel 9 van de Politiewet. Daarin staat wanneer er geschoten mag worden. Artikel 7 van de Ambtsinstructie houdt in (voor zover in deze zaak van belang):
1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsbeneming tracht te onttrekkenof heeft onttrokken
, en die wordt verdacht vanof is veroordeeld wegens
het plegen van een misdrijf
1.
waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2.
dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteitof de persoonlijke levenssfeer, of
3.
dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
2. Het gebruik van een vuurwapen in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, is
slechts geoorloofd tegen personen en vervoermiddelen, waarin of waarop zich personen bevinden.
3. In de gevallen, bedoeld in het eerst lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt.
4. Onder het plegen van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden
mede begrepen de pogingen de deelnemingsvormen, bedoeld in de artikel 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat aan de vereisten voor dienstwapengebruik van de Ambtsinstructie in beginsel is voldaan in het optreden van de verdachte en [naam hoofdagent] . Overtreding van artikel 2, onder A, van de Opiumwet levert een misdrijf op waarvoor 12 jaren gevangenisstraf kan worden opgelegd. Op overtreding van artikel 2, onder B, van die wet staat een maximumstraf van 8 jaren. Deze misdrijven zijn bovendien bedreigend voor de samenleving of kunnen dat zijn. Dat volgt onder andere uit de wetsgeschiedenis en het Europees recht. Lijst I drugs, harddrugs, vormen een onaanvaardbaar risico. In dat verband wijst de rechtbank naar de Memorie van Toelichting bij de Implementatie van het kaderbesluit nr. 2004/757/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel: illegale drugshandel en drugsmisbruik vormen een groot gevaar voor de gezondheid en veiligheid van personen en voor de samenleving.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit tot wijziging van de Ambtsinstructie van 16 juli 2001 wordt een (explosieven- of ) drugstransport als voorbeeld genoemd. Hoewel deze Nota van Toelichting niet veel meer dan dit voorbeeld bevat en daar ook niet nader op ingaat, geldt dat de handel in harddrugs in het strafrecht in het algemeen als een delict wordt gezien, dat als een ernstige aantasting van de samenleving en inbreuk op de rechtsorde wordt gezien, wat ook mag blijken uit het geldende strafmaxima van 12 en 8 jaren.
Op het moment dat een verdachte van een dergelijk delict, wiens identiteit niet bekend is, zich met zijn auto probeert te onttrekken aan een controle, waarmee de verdenking nog concreter mag worden verondersteld en overgegaan mag worden tot aanhouding, mag de politie het vuurwapen gebruiken, zowel richting personen als op voertuigen.
Daar komt dan nog bij dat de verdachte meende dat sprake was van een misdrijf dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit van [naam hoofdagent] , dan wel een poging daartoe. Dat er achteraf bezien objectief geen levensgevaar of gevaar voor het oplopen van zwaar lichamelijk letsel was voor [naam hoofdagent] , speelt voor de rechtbank geen doorslaggevende rol. Het gaat erom of er toen onder de omstandigheden voldoende verdenking was dat de bestuurder van de Golf [naam hoofdagent] zou aanrijden of aangereden had en de rechtbank is het met de raadsman eens dat dit het geval is. Er was immers een auto met sterk motorvermogen die al rijdend en manoeuvrerend, terwijl daar nauwelijks ruimte voor was, probeerde te ontkomen, terwijl beide agenten dichtbij, naast en deels vóór die auto waren om dat te beletten. Dat leverde een gevaarlijke situatie op voor beide agenten. Een en ander speelt zich in een zeer kort tijdsbestek af, de verdachte kon daarbij niet uitsluitend op zijn collega letten en verloor die korte tijd uit het oog. Luttele tijd daarna nam hij waar dat zijn collega een rare sprong maakte en hoorde hij een klap. Dat is voldoende om de bestuurder van de Golf op dat moment te verdenken van (een poging tot) een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit van [naam hoofdagent] .
Optreden volgens wettelijk voorschrift?
Gelet op wat de rechtbank hiervoor beschreven heeft, traden de verdachte en [naam hoofdagent] dus op ter uitvoering van een wettelijk voorschrift en mochten zij schieten ter aanhouding van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Dat levert in beginsel een rechtvaardigingsgrond op. Daarbij moet echter ook beoordeeld worden of het optreden voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Was het schieten onder de omstandigheden het juist gekozen middel of kon met een minder ingrijpend middel worden volstaan en, zo niet, werd het middel vervolgens goed toegepast? Op dit punt volgt de rechtbank de raadsman niet, die betoogd heeft dat aan die vereisten is voldaan.
Wat de rechtbank betreft is gedeeltelijk voldaan aan de vereisten voor subsidiariteit. De verdachte mocht zijn wapen gebruiken richting de auto en heeft voorafgaand daaraan eerst getracht te volstaan met een minder ingrijpend middel door met de kolf van zijn wapen te proberen de ruit in te slaan en daarna op niet mis te verstane wijze te waarschuwen dat er geschoten zou worden. Op de dashcambeelden is namelijk te zien dat hij het wapen duidelijk richt op de voorruit, waarbij hij zich rechts van en vrijwel voor de auto bevindt.Daarmee is voldaan aan een ander voorschrift uit de Ambtsinstructie (artikel 10 a). Bovendien is de rechtbank het met de raadsman eens dat het zich onttrekken aan de situatie geen reëel alternatief was. Van een politiefunctionaris kan en mag worden verwacht dat hij in situaties als deze handelend optreedt. Op het moment waarop de verdachte besloot te schieten en begon met de uitvoering van zijn voornemen om op de auto te schieten, was die nog dichtbij en zou schieten op de banden de vlucht hebben bemoeilijkt of tegengehouden.
Niet subsidiair onder de geschetste omstandigheden echter was het schieten op de auto ter hoogte van de romp van de inzittenden. De verdachte heeft zeer kort na elkaar vier schoten afgevuurd, waarvan twee aanzienlijk te hoog, daar waar alleen het schieten op de banden subsidiair en in verhouding tot de omstandigheden mag worden geacht. De verdachte heeft deze schoten bedoeld als een waarschuwingsschot en een schot op het rechter voorwiel, maar dat is gelet op de schootslijnen totaal verkeerd uitgepakt.
De pijn zit daarom in de uitvoering van het middel, het schieten, een uitvoering die niet subsidiair en niet in goede verhouding tot de verdenkingen en omstandigheden is geweest. Een en ander brengt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat de verdachte geen beroep op de rechtvaardigingsgrond van artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht toekomt en dat het bewezenverklaarde feit ook strafbaar is.