In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser, werkzaam bij de politie-eenheid Limburg, tegen de afwijzing van zijn plaatsingsverzoek in een LFNP-functie. Eiser had op 26 januari 2017 verzocht om plaatsing in de functie van 'senior GGP/Wijkagent', maar dit verzoek werd door de korpschef van Politie afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef het verzoek afwees op basis van het argument dat eiser de functie niet minimaal drie jaar onafgebroken had uitgeoefend. Eiser heeft echter in beroep aangevoerd dat hij de functie van wijkagent volledig heeft uitgevoerd en dat het volgen van een opleiding niet in strijd is met het vervullen van deze functie.
Tijdens de zitting op 11 april 2018 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeerde dat eiser, ondanks de afwijzing, aannemelijk heeft gemaakt dat hij de functie 'senior GGP/Wijkagent' ook vóór 1 juli 2016 volledig heeft uitgeoefend. De rechtbank oordeelde dat de korpschef onvoldoende bewijs had geleverd dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor plaatsing in de LFNP-functie. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser per datum van aanvraag in de functie wordt geplaatst. Tevens is de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering door de werkgever in zaken van tijdelijke tewerkstellingen en de rechten van medewerkers die verzoeken indienen voor plaatsing in andere functies.