ECLI:NL:RBLIM:2018:5905

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3193
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake besluitvorming door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat

Op 22 juni 2018 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een verzetzaak tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een beroep. Dit beroep was ingesteld door opposanten, waaronder 181 anderen, tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 6 september 2017. In die uitspraak had de rechtbank de Staatssecretaris opgedragen om binnen een redelijke termijn opnieuw op de bezwaren van de opposanten te beslissen. De rechtbank oordeelde dat er geen expliciete beslistermijn was opgenomen, waardoor dezelfde termijn gold als voor de vernietigde besluiten op bezwaar. Aangezien deze termijn nog niet was verstreken, verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

De opposanten stelden verzet in tegen deze niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 13 juni 2018 waren de opposanten en de Staatssecretaris niet aanwezig, en de gemachtigde van de opposanten had laten weten niet beschikbaar te zijn. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er ten tijde van het instellen van het beroep geen sprake was van het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris. De rechtbank beoordeelde in deze verzetzaak of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting.

De rechtbank concludeerde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel van de opposanten niet kon slagen, omdat de omstandigheden van de zaken niet gelijk waren. De rechtbank handhaafde de eerdere beslissing en verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2018, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 17/3193 V

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2018 op het verzet van

[opposant] en 181 anderen(in de bijlage bij deze uitspraak vermeld), opposanten
(gemachtigde: prof. mr. A.Q.C. Tak).

Procesverloop

Opposanten hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit na de uitspraak van deze rechtbank van 6 september 2017 (zaaknummers ROE 16/1959 en ROE 16/2199, ECLI:NL:RBLIM:2017:8607). In deze uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier relevant – de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, thans de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (de Staatssecretaris), opgedragen binnen een redelijke termijn na verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van opposanten te beslissen.
Bij uitspraak van 12 december 2017 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposanten hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2018. Opposanten en de Staatssecretaris, waarvan de laatste met bericht van verhindering, zijn niet verschenen. De gemachtigde van opposanten heeft bij brief van 11 juni 2018 – onder verwijzing naar zijn brief van 30 april 2018 – laten weten, in de periode waarin de zitting valt, geen afspraken te kunnen maken.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat ten tijde van het instellen van beroep geen sprake was van het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposanten voeren tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat nu een van de procespartijen in hoger beroep tegen de uitspraak van 6 september 2017 heeft verklaard uiteraard gevolg te zullen geven aan die uitspraak en het nog te nemen besluit aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) te zullen doen toekomen, het in de rede had gelegen het beroep tegen het uitblijven van zodanig besluit door te sturen naar de Afdeling ten einde dit met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb bij de behandeling te betrekken.
4. De rechtbank is van oordeel dat, daargelaten het feit dat artikel 6:20, vierde lid, van de Awb een bevoegdheid en geen verplichting betreft, de beslissing op het beroep niet op grond daarvan kon worden verwezen naar de Afdeling, nu er geen sprake is van een alsnog genomen besluit. Zoals in het artikellid is bepaald, is verwijzing slechts mogelijk, indien er inmiddels een inhoudelijk besluit was genomen, hetgeen in casu niet het geval is.
5. Opposanten hebben verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij stellen dat daags na de uitspraak van deze rechtbank van 6 september 2017 de rechtbank in Den Haag de Staat veroordeeld heeft om een luchtkwaliteitsplan vast te stellen dat voldoet aan de regelgeving, waarbij ook nog bestuurlijke keuzes noodzakelijk zijn. De Staat is desondanks door de rechtbank verplicht om binnen twee weken na de betekening van haar vonnis de nodige maatregelen te nemen. Opposanten voeren aan dat het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat de Staatssecretaris ook binnen twee weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank Limburg hen dient te informeren over de genomen maatregelen, bij gebreke waarvan er sprake is van een weigering om te beslissen als bedoeld in artikel 6:2, onder a, van de Awb.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Het feit dat in een vonnis van een andere rechtbank een termijn van twee weken wordt genoemd, maakt niet, dat nu in de uitspraak van 6 september 2017 gesproken wordt van een redelijke termijn, hieronder twee weken moet worden verstaan. De inhoud van de twee aan de rechtbanken voorgelegde geschillen zijn niet gelijk. Bovendien geldt dat indien de rechtbank in haar uitspraak van 6 september 2017 met een redelijke termijn twee weken had bedoeld, zij deze termijn – gelet op het feit dat de einddatum daarvan zo kort na de uitspraak was gelegen – zelf in haar uitspraak had genoemd.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak, inhoudende de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2018.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op: 22 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

bijlage

[namen 181 opposanten]