ECLI:NL:RBLIM:2018:5877

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
C/03/244190 / FA RK 17-4892
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • W.TH.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van een minderjarige in een complexe familierechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 juni 2018 een beschikking gegeven inzake de vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2017. Verzoeker, de biologische vader, heeft verzocht om toestemming om zijn zoon te erkennen, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker de verwekker van het kind is en dat de erkenning de belangen van het kind niet zou schaden. De moeder heeft emotionele bezwaren geuit, waaronder zorgen over de impact van de erkenning op haar relatie met het kind en de vrees voor de rol van verzoeker in het leven van het kind. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de emotionele weerstand van de moeder op zich niet voldoende is om de erkenning te weigeren. De bijzondere curator heeft zich achter het verzoek tot erkenning geschaard, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de vervangende toestemming voor erkenning te verlenen, met de opmerking dat verdere beslissingen over gezamenlijk gezag en omgangsregelingen aan de Raad voor de Kinderbescherming moeten worden voorgelegd. De moeder heeft aangekondigd in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing, waardoor verdere beslissingen zijn aangehouden tot na de uitspraak in hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/244190 / FA RK 17-4892
Beschikking van 21 juni 2018
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] ,
hierna te noemen verzoeker,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers;
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] , [adres 2] ,
hierna te noemen verweerster,
advocaat: mr. J.A.N. Lap.
Betreffende de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verweerschrift van de moeder, binnengekomen op 16 januari 2018;
- de uitspraak van de rechtbank van 24januari 2018 waarbij een bijzondere curator is benoemd;
- het op 7 maart 2018 binnengekomen verslag van de bijzondere curator;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 24 april 2018 en bij welke behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door mr. S.J.M.P. Hoppers;
- de moeder, bijgestaan door rnr. J.A.N. Lap;
- mevrouw [naam 1] , vertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming;
- [naam 2] , bijzondere curator;
- de advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd;
- het aanvullend verslag d.d. 8 mei 2018 van de bijzondere curator;
- de brief d.d. 18 mei 2018 van de advocaat van de moeder, met bijlagen;
- het faxbericht d.d. 22 mei 2018 van de advocaat van verzoeker.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek houdt in dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad, zal bepalen:
dat aan verzoeker vervangende toestemming zal worden verleend om namens de moeder
de minderjarige [minderjarige] te erkennen;
dat tussen verzoeker en [minderjarige] omgang zal plaatsvinden gedurende een tweetal dagen per week (voor drie uurtjes per keer), welke regeling na verloop van tijd verder uitgebreid zal worden naar uiteindelijk een weekend per veertien dagen, dan wel een andere regeling die de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
dat nadat de erkenning heeft plaatsgevonden beide partijen worden belast met het gezag over de minderjarige [minderjarige] ;
dat nadat de erkenning heeft plaatsgevonden de moeder verzoeker iedere maand zal dienen te informeren omtrent het welzijn van [minderjarige] , zulks onder toezending van een recente foto.
2.2.
Verzoeker heeft, kort samengevat, het volgende gesteld:
De moeder heeft tot op heden geen enkele inhoudelijke reden opgegeven waarom verzoeker zijn zoon niet zou mogen erkennen. Volgens verzoeker is daarvoor ook geen enkele inhoudelijke reden te bedenken. Verzoeker is de vader en zowel het kind als verzoeker hebben aanspraak op dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Verzoeker wenst onderdeel uit te maken van het leven van zijn zoon, zodat hij weet wie zijn vader is en waarbij zij samen een band kunnen opbouwen.

3.Het verweerschrift

3.1.
De moeder concludeert primair tot afwijzing van de verzoeken van verzoeker en subsidiair tot het gelasten van een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming naar de vraag of:
  • vervangende toestemming voor erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrag komt;
  • gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is en of er grond is te vrezen dat [minderjarige] klem raakt tussen verzoeker en de moeder;
  • een omgangsregeling c.q zorg- en contactregeling tussen verzoeker en [minderjarige] tot de mogelijkheden behoort en niet in strijd is met het belang van [minderjarige] .
3.2.
De moeder heeft gesteld dat verzoeker onvoorspelbaar is en dat verzoeker haar op straat heeft gezet. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat verzoeker dergelijke gedrag niet ook bij een kind zal vertonen. Erkenning zou de rol van verzoeker groter maken met de mogelijkheid van een nog grotere rol door gezag voor verzoeker en omgang tussen verzoeker en [minderjarige] in de toekomst. De moeder heeft hiervan veel stress en de verhouding tussen haar en [minderjarige] zal hierdoor onder druk komen te staan. Daarnaast heeft de moeder op grond van haar ervaringen met verzoeker in het verleden grote zorgen over de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] als hij in contact zou komen met verzoeker. Ter zitting heeft de moeder gesteld dat zij tijdens de relatie door verzoeker zou zijn mishandeld en verkracht. De belangen van [minderjarige] verzetten zich dan ook tegen erkenning.

4.Het (aanvullend) verslag van de bijzondere curator

4.1.
De bijzondere curator concludeert tot toewijzing van het verzoek tot vervangende
toestemming.
Uit het verslag blijkt dat er volgens de moeder en verzoeker geen twijfel over bestaat dat
verzoeker de biologische vader is van [minderjarige] . De moeder heeft in het gesprek aangegeven vooral emotionele bezwaren te hebben tegen de erkenning. Het is voor haar moeilijk te verteren dat verzoeker eerst niets van het kind wilde weten en haar vervolgens zelfs tot abortus heeft willen dwingen en nu kennelijk een rol wil spelen in het leven van [minderjarige] .
Daaraan heeft zij nog toegevoegd dat zij ook psychische bezwaren heeft, inhoudende dat zij vreest dat verzoeker zijn recht komt halen en geweld gaat gebruiken. De moeder stelt dat verzoeker in de relatie veelvuldig geweld heeft gebruikt. De moeder geeft aan dat zij door verzoeker tijdens de relatie zou zijn mishandeld en verkracht. Zij heeft hiervan nooit aangifte gedaan en er zijn ook geen medische verklaringen/rapportages waaruit afgeleid kan worden dat er sprake was van geweld en verkrachting. Verzoeker wijst de beschuldigingen van de moeder over (seksueel) geweld af.
De moeder heeft op de zitting van 24 april 2018 voor het eerst aangegeven dat zij seksueel misbruikt zou zijn door haar moeder. Zij zou hiervoor een behandeltraject hebben doorlopen dat op enig moment is afgesloten. Of er aangifte is gedaan tegen de moeder van de moeder is door de moeder niet vermeld. Ook zijn er geen stukken ingebracht waaruit blijkt van het behandeltraject door de psycholoog en/of rapportages van de raad voor de kinderbescherming.
De bezwaren van de moeder tegen de erkenning worden volgens de bijzonder curator grotendeels ingegeven door de beëindiging van de relatie en de wijze waarop dit is gebeurd.
Met de professionele hulp die de moeder nu heeft gezocht, zal de moeder met deze emotionele bezwaren moeten leren omgaan. Het gebrek aan vertrouwen en de vrees voor de onveiligheid van [minderjarige] bij verzoeker zal aan de orde kunnen komen in een hulpverleningstraject aan beide ouders, bijvoorbeeld bij de Mutsaersstichting.
Het is niet gebleken dat er aanwijzingen zijn dat de psychische toestand van de moeder door de erkenning zodanig zou worden ontwricht dat er sprake is van een situatie waarin zij niet meer in staat is om [minderjarige] adequaat te kunnen opvoeden. Ook is niet gebleken dat de erkenning tot gevolg zou hebben dat de ontwikkeling van [minderjarige] zou worden belemmerd.
[minderjarige] heeft het recht om te weten van wie hij afstamt, een goede identiteitsontwikkeling door te maken en een band met zijn biologische vader in stand te houden. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van groot belang dat de biologische werkelijkheid juridisch wordt geformaliseerd.

5.De reactie van partijen op het aanvullend verslag van de bijzondere curator

5.1.
De moeder heeft gesteld dat bij het begin van de zwangerschap de aanstaande moeder bevraagd wordt over haar medische en psychische verleden. Zij heeft bij die gelegenheid verklaard en de verloskundige heeft daarover het volgende op de overgelegde zwangerschapskaart genoteerd: “Psych problemen 2012 2014 2012 2014 ivm PTSs na NSE en huiselijk geweld. Hierdoor traumaverwerking en EMDR”. NSE staat voor negatieve seksuele ervaring. Hieruit blijkt dat de moeder al lang voordat de procedure betreffende erkenning aan de orde was al verteld heeft over haar negatieve seksuele ervaringen en huiselijk geweld. Er is dus geen reden om aan de waarheid van deze verklaringen te twijfelen. De bijzonder curator geeft aan dat er nooit aangifte is gedaan van geweld en verkrachting en dat er ook geen medische verklaringen zijn. Het hoeft geen betoog dat de feiten waar het hier om gaat zeer gevoelig liggen en de ervaring leert dat de slachtoffers hier moeilijk over kunnen praten. Het feit dat er geen aangifte is gedaan en er geen medische verklaringen zijn wil dan ook niet zeggen dat deze feiten zonder meer kunnen worden gepasseerd. De moeder acht het onbegrijpelijk dat de bijzonder curator oordeelt dat erkenning in het belang van [minderjarige] is, zonder dat alle van belang zijnde feiten voldoende bekend zijn.
Indien en voor zover de rechter in hoogste instantie beslist dat vervangende toestemming
wordt verleend dan zal zij zich daarbij neerleggen en proberen om zo goed mogelijk invulling te geven aan de omstandigheden zoals die dan zijn. Mocht de vervangende toestemming verleend worden dan verzoekt de moeder de uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen en geen verdere beslissingen te nemen over de overige verzoeken totdat in een eventueel hoger beroep is beslist over de erkenning.
5.2.
Verzoeker heeft gesteld dat hij zich kan verenigen met de inhoud van het (aanvullend) rapport van de bijzonder curator.

6.Het oordeel

Vervangende toestemming erkenning
6.1.
Voor vervangende toestemming van erkenning door de rechtbank is ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW nodig:
dat verzoeker de verwekker van het kind is;
dat de erkenning de belangen van het kind niet zou schaden;
dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind
niet zou schaden.
6.2.
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, dient naar het oordeel van de rechtbank de verzochte vervangende toestemming te worden verleend.
6.3.
Vaststaat dat verzoeker de verwekker van het kind is, waarmee aan de eerste voorwaarde is voldaan.
6.4.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of de erkenning de belangen van het kind zal schaden en of door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad, de belangen van alle betrokkenen in aanmerking dienen te worden genomen. Uitgangspunt is dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie in rechte wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.
De moeder heeft er belang bij dat zij een ongestoorde relatie met haar kind kan hebben.
Emotionele weerstand van de moeder is op zich zelf onvoldoende om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van schade aan de belangen van het kind is sprake indien er ten gevolge van de erkenning door verzoeker voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Dit zou mogelijk kunnen zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat moet worden geacht het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat hij nodig heeft. Het enkele feit dat het kind van de erkenning (enige) weerslag kan ondervinden in het gezinsleven met de moeder, kan niet worden aanvaard als zodanige schade aan de belangen van het kind dat dat aan erkenning in de weg staat.
De rechtbank is van oordeel dat aan de mededeling van de moeder, dat zij tijdens de relatie door verzoeker is mishandeld en verkracht, niet de waarde kan worden toegekend die de moeder daaraan toegekend wenst te zien, niet de vader deze feiten heeft ontkend en de moeder nooit aangifte heeft gedaan tegen de vader en er ook geen medische
verklaringen/rapportages zijn overgelegd waaruit dit kan worden afgeleid. De rechtbank kan enkel vaststellen dat de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning van [minderjarige] door verzoeker. Zowel uit het verslag d.d. 6 maart 2018 als uit het aanvullend verslag d.d. 8 mei 2018 van de bijzonder curator blijkt dat de moeder vooral heel veel moeite heeft met de vader als ex partner en dat zij erkenning wenst voor het leed dat hij haar heeft aangedaan. Zij is vooral ook bang voor de rol die de vader in het leven van [minderjarige] wenst te spelen. Dat de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning acht de rechtbank begrijpelijk, nu de relatie tussen partijen op stormachtige wijze is verlopen en de onverwachte zwangerschap van de moeder op zowel de vader als de moeder een enorme impact heeft gehad. Beiden hebben een belast verleden. Het is dan ook goed dat beiden inmiddels professionele hulp hebben gezocht. Vooralsnog is niet gebleken dat de moeder met professionele hulp haar weerstand en negatieve gevoelens ten opzichte van de vader niet zodanig zou kunnen beheersen dat [minderjarige] daarvan geen nadelige gevolgen ondervindt.
Ter zitting is ook niet aan de orde aan geweest dat het momenteel niet goed gaat met [minderjarige] , die overigens nog maar 7 maanden oud is. Dat blijkt ook niet uit het verslag van de bijzonder curator. Met andere woorden: van een reëel risico dat [minderjarige] door de erkenning wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling is niet gebleken.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de bijzondere curator, als belangenbehartiger van het kind, zich achter het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van het kind heeft geschaard.
6.5.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verzochte toestemming dient te worden verleend. Het verzoek van verzoeker om aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] zal de rechtbank dan ook toewijzen.
De rechtbank overweegt dat met betrekking tot het verzoek van de vader hem samen met de moeder met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te belasten en een omgangsregeling vast te stellen een onderzoek door de Raad gewenst is zodat de raad hierover advies kan uitbrengen.
De rechtbank zal, nu de moeder heeft aangekondigd tegen de beslissing van de rechtbank hoger beroep te zullen instellen, iedere verdere beslissing aanhouden voor de duur van een halfjaar in afwachting van de beslissing in hoger beroep. Indien de moeder besluit af te zien van voornoemd rechtsmiddel dient zij de rechtbank daarover te informeren zodat de rechtbank de Raad kan verzoeken onderzoek te doen zoals hiervoor omschreven. Een beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is niet aan de orde nu de aard van de procedure zich hiertegen verzet.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verleent aan verzoeker toestemming tot erkenning van de minderjarige
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan tot 19 december 2018 (pro forma).
Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, plaatsvervangend kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.V.M. Smeets, griffier op 21 juni 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.