ECLI:NL:RBLIM:2018:5809

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
03/721099-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met dodelijke afloop en valsheid in geschrift in de zaak tegen verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 20 juni 2018, stond de verdachte terecht voor mishandeling met de dood tot gevolg en valsheid in geschrift. De zaak betreft de dood van [slachtoffer], die op 22 maart 2014 levenloos werd aangetroffen in zijn woning te Well. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door geweld te gebruiken tegen [slachtoffer], heeft bijgedragen aan het hartinfarct dat leidde tot diens overlijden. De verdachte werd vrijgesproken van doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer]. Echter, de rechtbank achtte de mishandeling met de dood tot gevolg wel bewezen, gezien de omstandigheden waaronder het geweld plaatsvond en de reeds bestaande hartproblemen van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het gebruik van valse koopovereenkomsten om een bedrag van 1,4 miljoen euro te vorderen van de erven van [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de handtekeningen op de overeenkomsten vervalst waren en dat de verdachte opzettelijk gebruik had gemaakt van deze valse documenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/721099-14
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 juni 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.A. Groenendijk, advocaat kantoorhoudende te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juni 2018. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen, of een ander of alleen, [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood dan wel zodanig heeft mishandeld dat [slachtoffer] ten gevolge daarvan is overleden dan wel heeft nagelaten hulp te verlenen aan [slachtoffer] ;
feit 2:samen met anderen, of een ander of alleen, gebruik heeft gemaakt van valse koopovereenkomsten als ware deze echt en onvervalst dan wel heeft geprobeerd de erven van [slachtoffer] op te lichten met valse overeenkomsten en facturen;
feit 3:heeft geprobeerd om [getuige 1] uit te lokken om [slachtoffer] van zijn vrijheid te beroven en/of te vermoorden en/of het lijk weg te maken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft – zoals uiteengezet in de aantekeningen bij gelegenheid van schriftelijke requisitoir – gevorderd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ). Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde zal worden bewezenverklaard. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat uit door hem aangehaalde jurisprudentie blijkt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het geconfronteerd worden met geweld in de eigen woning bijzonder schokkend is en geschikt is om hevige emotie en angstgevoelens op te wekken, die bij mensen op leeftijd dikwijls fatale gevolgen hebben, helemaal als er reeds sprake is van een ziekelijk vergroot hart. Voorts blijkt uit de sectie dat het hartinfarct bij [slachtoffer] één à twee uur voor het overlijden moet zijn begonnen en er sprake is geweest van twee momenten van geweld met een tussenliggende tijdsspanne van 15 tot 30 minuten. Alle letsels waren niet ouder dan één uur. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat [slachtoffer] onder druk werd gezet en er geweld werd gepleegd, waarbij [slachtoffer] steeds moeilijker ging ademen. Daaruit kan worden afgeleid dat er een rechtstreeks verband moet zijn geweest tussen het geweld en het hartinfarct. Het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat deze fatale complicaties zouden zijn opgetreden zonder deze provocerende omstandigheden. Voorts kan uit de inhoud van het dossier worden afgeleid dat verdachte de enige was die op dat moment bij [slachtoffer] in de woning was en derhalve degene is geweest die het geweld heeft toegepast.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de verschillende deskundigenrapporten waaruit blijkt dat de handtekeningen op de koop-overeenkomsten niet door [slachtoffer] zijn gezet, alsmede de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] en [getuige 8] waaruit kan worden afgeleid dat de door verdachte gestelde contante betaling van € 1.400.000,- aan [slachtoffer] nooit heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [getuige 1] in essentie betrouwbaar is en in samenhang bezien met de overige inhoud van het dossier, met name ook met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde, voldoende is voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot uitlokking.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – zoals vervat in de door haar overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat niet objectief is vastgesteld dat [slachtoffer] om het leven is gebracht door geweld. Daarnaast ontbreekt de opzet op de dood van [slachtoffer] in alle varianten in het dossier. Alle objectieve gegevens en deskundigenrapporten wijzen op een natuurlijke dood. Het meer subsidiair ten laste gelegde nalaten hulp ter verlenen aan [slachtoffer] is enkel gebaseerd op de verklaring van verdachte en steunbewijs daartoe ontbreekt.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw ter zitting nog aangevoerd dat weliswaar gezegd kan worden dat de documenten vals zijn maar dat het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte wist dat dat de op de overeenkomsten geplaatste handtekening van [slachtoffer] vals was ten tijde van het gebruik van deze overeenkomsten.
De onder 3 ten laste gelegde poging tot uitlokking is gebaseerd op de verklaring van getuige [getuige 1] , welke op een aantal punten aantoonbaar onjuist is. Bovendien ontbreekt steunbewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Het onder 1 ten laste gelegde
Op 22 maart 2014 omstreeks 21.00 uur werd [slachtoffer] door zijn vriendin [getuige 2] levenloos aangetroffen in de kelder van zijn woning, gelegen aan de [adres 1] te Well.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 22 maart 2014 omstreeks 19.15 uur nog telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] en dat zij hadden afgesproken dat hij haar bij de bushalte kwam ophalen. Toen zij hem vervolgens, na aankomst bij de bushalte, om 20.30 uur belde, kreeg zij geen contact meer. Bij aankomst thuis stond de voordeur open, was de slaapkamerdeur in de woning vernield en trof zij [slachtoffer] bloedend aan in de kelder. [2] [slachtoffer] lag op zijn buik op de keldervloer, zijn hoofd was donkerpaars en er lag bloed bij zijn hoofd op de vloer. Nadat zij [slachtoffer] had aangetroffen, is zij naar de buurman [getuige 7] gegaan, die 112 heeft gebeld. [3]
Op 22 maart 2014 om 21.06 uur kwam er een 112-melding binnen onder andere inhoudende: Op de [adres 1] in Well ligt een bloedende man voorover in de kelder. Ik weet niet of hij nog leeft. Hij reageert helemaal niet. Ik denk dat hij dood is. [4]
Door de ter plaatse gekomen ambulance verpleegkundige werd omstreeks 21.30 uur medegedeeld dat nadat de man in de kelder was aangesloten op de apparatuur, deze bleek te zijn overleden. Gelet op de aangetroffen omstandigheden bestond er een vermoeden van een niet-natuurlijke dood. [5]
De doodsoorzaak
Bij de sectie uitgevoerd door patholoog F.R.W. van de Goot werden bij [slachtoffer] op tenminste twintig plaatsen van het lichaam letsels aangetroffen, waaronder:
  • aan zijn hoofd (gelaat, achterhoofd, bovenlip en oor);
  • aan zijn linker- en rechterhand;
  • aan zijn romp (meerdere plaatsen waaronder diverse ribbreuken zowel links als rechts, er was evenwel geringe bloeduitstorting in de weke delen nabij de breuken).
De aangetroffen letsels waren uitwendig substantieel, echter inwendig zeer beperkt. Er waren geen aanwijzingen voor schade aan de hersenen. De letsels waren niet van dien aard dat deze een grote rol kunnen worden toegedicht bij het intreden van de dood. Deze letsels waren het gevolg van herhaaldelijke inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld zoals bijvoorbeeld zou kunnen passen bij herhaaldelijk vallen, stoten of slaan. Bovendien werd vastgesteld dat er twee of meer periodes van geweldsinwerking waren geweest, waarbij één serie letsels enige tijd voor de dood en de andere serie zeer kort voor de dood van [slachtoffer] was ontstaan. Deze letseldatering maakt een scenario van twee of meerdere momenten van geweldsinwerking met een tussenliggende tijdspanne van 15 tot 30 minuten plausibel.
Bij de sectie bleek tevens sprake van een zeer ernstig ziekelijk voorbelast hart. Er was extreme hartvergroting met aanwijzingen voor een recent infarct van de achterwand en de achterste delen van de zijwand en het tussenschot van het hart. Deze bevindingen kunnen acuut onwel worden en het intreden van de dood reeds zonder meer verklaren op basis van hartfunctieverlies of hartritmestoornissen. Aanvullend onderzoek gaf aan dat sprake was van zeer recente schade. Het zichtbaar worden van deze schade op de LDH test gaf aan dat de inzet van de schade circa één tot twee uur voor het intreden van de dood is begonnen.
Door de patholoog werd geconcludeerd dat een groot hartinfarct de oorzaak was van het intreden van de dood. De patholoog overwoog voorts dat het mogelijk is dat bijvoorbeeld afwijkingen in de suikerhuishouding een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van dit versterf. [6]
Bij de toxicologische onderzoeken is vervolgens echter vastgesteld dat er bij [slachtoffer] geen biochemische aanwijzingen waren voor een verstoorde suikerhuishouding vlak voor zijn overlijden. [7]
Op 23 maart 2014 werd in het Academisch Ziekenhuis Maastricht aan het lichaam van het slachtoffer een forensisch radiologisch onderzoek verricht. Daarbij werden tekenen gezien van uitwendig geweld op het hoofd, de hals, op de rug hoog beiderzijds en laag links op de rug en in de flank links. Er waren letsels aan beide handen en op de linker knie. Omdat de letsels zowel op de voorzijde als op de achterzijde van het lichaam aanwezig zijn, zijn de letsels niet te verklaren door een enkelvoudig uitwendig inwerkend geweld. De diepe letsels in de hals en nek zijn naar alle waarschijnlijkheid ontstaan door een heftiger inwerkend geweld dan de meer oppervlakkig gelegen letsels in het onderhuidse vetweefsels. De ribfracturen en de lucht in de wekedelen van de borstholte zijn te verklaren door een compressie van de borst. [8]
Door de arts en patholoog A. Maes werden de sectie- en radiologierapportages bestudeerd. Zij bevestigde de bevindingen van de patholoog over het ontstaan van de letsels. Zij is het met de patholoog Van de Goot en de radioloog Hofman eens dat de letsels bij leven zijn opgelopen door herhaaldelijk inwerken van uitwendig botsend mechanisch geweld op het lichaam. De letsels kunnen passen bij stoten, vallen, ergens tegenaan botsen, maar kunnen door het slachtoffer zelf door slaan/stoten bv met de vuisten, zijn toegebracht. Herhaaldelijk toegepast geweld door derden op het lichaam van het slachtoffer is ook mogelijk. De gevonden letsel in de aangetroffen verdeling over het lichaam passen niet bij een simpele val van bijvoorbeeld de keldertrap. Verder gaf Maes aan dat op grond van alleen de sectie-bevindingen er geen direct causaal verband is vast te stellen tussen het oplopen van de geweldsinwerkingen en het ontstaan van het hartinfarct. Het is echter wel mogelijk maar niet zonder meer te bewijzen dat stressverschijnselen en pijn bij het oplopen van de verwondingen hebben bijgedragen tot het ontstaan van het hartinfarct. [9]
De gezondheidstoestand van [slachtoffer]
Uit de medische gegevens [10] van [slachtoffer] en de verklaringen van de getuige [getuige 2] [11] komt naar voren dat [slachtoffer] last had van diabetes, hoge bloeddruk en hartritmestoornissen, en hij daarvoor medicatie nam.
Op 22 maart 2014 tussen 16.50 uur en 17.40 uur is getuige [getuige 7] bij [slachtoffer] op bezoek geweest. Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij rustig hebben zitten praten en hij niks aan [slachtoffer] had gemerkt. Hij was gewoon zoals hij was en leek geen last te hebben van zijn suiker. [12]
Op 22 maart 2014 omstreeks 19.15 uur heeft getuige [getuige 2] nog telefonisch met [slachtoffer] gesproken. Tijdens het gesprek heeft zij hem gevraagd hoe hij zich voelde en hij antwoordde dat het goed ging. [13]
Tussenconclusie 1
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een hartinfarct dat ongeveer één a twee uur voor zijn overlijden is begonnen. Daarnaast had [slachtoffer] ook diverse letsels opgelopen, welke op zichzelf weliswaar niet zodanig waren dat deze een substantiële bijdrage aan het overlijden hebben geleverd, maar deze letsels wel moeten zijn ontstaan op verschillende momenten binnen één uur voor het overlijden. Gelet op het feit dat er sprake was van meerdere letsels op diverse plaatsen van het lichaam en deze letsels niet te verklaren zijn door een enkele eenvoudige val of een enkel eenvoudig stoten, alsmede gelet op de aangetroffen situatie in de woning, die behalve de ingetrapte slaapkamerdeur geen verstoringen laat zien, is de rechtbank van oordeel dat er van uit moet worden gegaan dat [slachtoffer] deze verwondingen niet zelf heeft veroorzaakt, maar deze door een ander zijn toegebracht, met andere woorden: dat [slachtoffer] vlak voor zijn dood door iemand is mishandeld. De door deskundige Maes geopperde mogelijkheid dat het letsel ook zou zijn kunnen ontstaan doordat [slachtoffer] zichzelf heeft geslagen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Door deskundige Maes is gerapporteerd dat het mogelijk – maar niet zonder meer te bewijzen – is dat stressverschijnselen en pijn bij het oplopen van de letsels hebben bijgedragen aan het ontstaan van het hartinfarct. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vaststelling dat er sprake is van letsel door geweldshandelingen toebracht in dezelfde periode als waarin het hartinfarct is ontstaan, in samenhang met de getuigenverklaring van [getuige 2] en [getuige 7] dat er op de betreffende dag tussen 16.50 uur en 19.15 uur nog geen aanwijzingen waren dat [slachtoffer] zich onwel voelde, stress en pijn als gevolg van het herhaaldelijk toegepaste geweld op een 72-jarige man met reeds bestaande hartproblemen hebben bijgedragen aan het hartinfarct waaraan [slachtoffer] is overleden. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat [slachtoffer] geen hartinfart zou hebben gekregen als hij die betreffende avond niet in zijn eigen woning zou zijn mishandeld.
Betrokkenheid van verdachte
Bij het sporenonderzoek aan het lichaam van [slachtoffer] is onder andere de trui van [slachtoffer] veilig gesteld (AAEX3424NL). [14]
Deze trui is bij nader onderzoek bemonsterd op bloed en DNA (sporen AAEX3424NL #01 tot en met #08). In de bemonsteringen van achterzijde kraag (#02), linker bovenarm (#04), de rechterschouder (#07) en de linkerschouder (#08) is een DNA mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen, te weten: onbekende man A (bij later onderzoek is vastgesteld dat dit het profiel van het slachtoffer [slachtoffer] betreft [15] ) en verdachte. Uit de toelichting volgt dat dat onder de aanname dat de onbekende man A donor is van het celmateriaal in de bemonstering, het DNA-profiel van de andere donor van het celmateriaal is afgeleid. Het DNA-profiel van verdachte matcht met dit afgeleide DNA-profiel. Dit betekent dat verdachte de donor kan zijn van celmateriaal in deze bemonstering. De kans dat het DNA profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit afgeleide DNA profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. [16]
Uit de historische gegevens van de gsm van verdachte (0647343555) blijkt dat deze op 22 maart 2014 om 17.26 uur telefonisch contact heeft gehad met [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft naar verdachte gebeld en het gesprek had een duur van 32 seconden. Verdachte was op dat moment onder het bereik van een mast in Nieuwer ter Aa. Bij het eerst volgende contact op 22 maart 2014 om 19.22 uur was verdachte onder het bereik van een mast die bereik had in een geografisch gebied ten noorden van Well richting Bergen (hemelsbreed 5 km van de plaats delict). [17]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] op 22 maart 2014 tegen haar vertelde dat hij ’s avonds bezoek zou krijgen om ongeveer 18.00 of 19.00 uur. Toen zij hem rond 19.15 uur aan de telefoon had, zei hij dat het bezoek er niet was. Voorts heeft de getuige verklaard dat zij bij thuiskomst zag dat de deur van de keuken naar de slaapkamer, die normaal dicht was, open stond en helemaal kapot was. [18]
Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat [slachtoffer] op 22 maart 2014 omstreeks 17.39 uur bij hem aan de deur kwam. [slachtoffer] vertelde dat hij een beeld had verkocht voor 50.000 euro en dat ze deze vanavond zouden komen ophalen.
Getuige [getuige 10] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij naar die man toe moest om zijn zaken af te handelen. Verdachte vertelde dat hij gezellig nog wat gedronken had daar, maar dat de gesprekken niet goed liepen en dat de zaken niet rond kwamen. De spanningen liepen op, de man greep plotseling naar zijn hartstreek en werd niet goed. Verdachte vertelde dat die man toen op de grond viel en toen hij de man omdraaide terwijl die man op de grond lag, zag hij dat die man helemaal blauw keek, alsof hij geen lucht meer kreeg. Verdachte heeft niets verteld over andere mensen. Alleen dat hij daar samen was met die man. [19]
De verklaringen van verdachte
Alvorens in te gaan op de verklaringen van verdachte, merkt de rechtbank op dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd. Daarbij constateert de rechtbank dat verdachte in zijn eerste verhoren begint met het geven van verklaringen voor sporen waarvan hij kennelijk vermoedt dat deze in het onderzoek aangetroffen zullen gaan worden, zoals bijvoorbeeld het DNA op de trui van het slachtoffer. Echter, op de momenten dat verdachte wordt geconfronteerd met de onderzoeksresultaten, past hij telkens zijn verklaring aan, terwijl hij nalaat daaraan verdere onderbouwing te geven. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte dan ook op verschillende onderdelen onaannemelijk en zal in het onderstaande telkens motiveren welke waarde zij daaraan toekent.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 maart 2014 tussen 18.00 en 19.00 uur een afspraak had met [slachtoffer] om het beeld op te komen halen. Verdachte is tussen kwart voor acht en half negen in de woning geweest. [20] Verdachte heeft uit boosheid de deur in de keuken vernield door hem in te trappen. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] bewusteloos was en hoorde hem slecht ademen. [21] De rechtbank bezigt deze verklaring voor het bewijs nu deze verklaring in voldoende mate wordt bevestigd door de overige bewijsmiddelen.
Verdachte heeft ook verklaard dat [getuige 6] en de zoon van [slachtoffer] ook in de woning aanwezig waren en de dat zij [slachtoffer] onder druk hebben gezet en hem hebben meegenomen naar de kelder. Dit wordt echter weersproken door getuige [getuige 6] , die heeft verklaard dat hij op het betreffende tijdstip thuis was met zijn vrouw. Deze verklaring van [getuige 6] wordt ondersteund door de resultaten van het telecommunicatieonderzoek, waaruit naar voren komt dat de gsm van [getuige 6] op dat tijdstip in de omgeving van Lomm werd gesignaleerd. Ook de verklaring van de getuige [getuige 10] onder meer inhoudende dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij samen was met [slachtoffer] en niets heeft gezegd over de aanwezigheid van derden wijst erop dat verdachte alleen met [slachtoffer] in de woning was. De rechtbank hecht, nu ook anderszins elke aanwijzing ontbreekt van hun aanwezigheid, geen waarde aan de verklaring van verdachte dat [getuige 6] en de zoon van [slachtoffer] die betreffende avond ook in de woning aanwezig waren.
Tussenconclusie 2
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 maart 2014 in de periode gelegen tussen 19.30 uur en 20.30 uur samen met [slachtoffer] aanwezig is geweest in de woning aan de [adres 1] te Well. Voorts leidt de rechtbank uit de verklaring van getuige [getuige 10] af dat tijdens het gesprek sprake is geweest van oplopende spanningen. Blijkens het aantreffen van verdachtes DNA op verschillende plaatsen op de trui van [slachtoffer] heeft er naar oordeel van de rechtbank ook daadwerkelijk lichamelijk contact plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Dat verdachte agressief is geweest blijkt reeds uit het vernielen van de slaapkamerdeur. Nu niet is gebleken van anderen die op 22 maart 2014 in de periode gelegen tussen 19.30 uur en 20.30 in de woning waren dan slechts verdachte en [slachtoffer] , kan en moet ervan worden uitgegaan dat verdachte degene is geweest die jegens [slachtoffer] meermalen geweld heeft gebruikt, dat heeft geleid tot de bij [slachtoffer] vastgestelde letsels, het hartinfarct en diens overlijden.
Eindconclusie
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . Verdachte dient derhalve van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag te worden vrijgesproken.
Zoals reeds onder tussenconclusie 1 is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat de pijn en stress als gevolg van het jegens [slachtoffer] toegepaste geweld hebben geleid tot het hartinfarct waaraan hij uiteindelijk is overleden. Nu de rechtbank blijkens tussenconclusie 2 van oordeel is dat dit geweld door verdachte is toegepast, is het overlijden van [slachtoffer] aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht derhalve de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling met de dood tot gevolg wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2
Het onder 2 ten laste gelegde
De civiele procedure
Uit het getuigenverhoor van getuige [getuige 2] en de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat [getuige 2] zowel via de gewone als de aangetekende post op 15 en 16 mei 2014 een (qua inhoud gelijkluidende) brief heeft ontvangen, voorzien van bijlagen, met als afzender Laus Advocaten te Haarlem. In de brieven staat vermeld dat [slachtoffer] geld ontvangen zou hebben voor de verkoop van het beeldhouwwerk “De Engel” en een stuk grond en dat het advocatenkantoor namens haar cliënt, de heer [verdachte] , zijnde verdachte, een bedrag van 1,4 miljoen euro terugvordert van de erven van [slachtoffer] .
Op 19 mei 2014 werden deze documenten in beslagenomen. Het betrof de volgende documenten:
een brief met een logo van advocatenkantoor Laus c.s gericht aan de gezamenlijke erven van heer [slachtoffer] , [adres 1] , [plaats 1] . De brief was voorzien van afzendplaats Haarlem d.d. 15 mei 2014. Gesteld werd dat 1.400.000 euro binnen 10 dagen moest worden overgemaakt op bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] t.n.v. Stichting derdengelden Laus c.s advocaten. Deze brief was getekend door advocaat Laus;
een brief met een logo van advocatenkantoor Laus c.s. gericht aan de gezamenlijke erven van heer [slachtoffer] , [adres 1] [plaats 1] . De brief is voorzien van afzendplaats Haarlem d.d. 16 mei 2014. De inhoud van de brief is gelijk aan de bovengenoemde brief. De brief was getekend namens advocaat Laus; [22]
3. een kopie van een handgeschreven overeenkomst waarin het volgende staat geschreven: “
Hierbij verklaar ik [verdachte] geld overhandigd aan [slachtoffer] en wel te weten 1.400.000 euro zegge: (één miljoen vierhonderdduizend euro)., d.d. 19-3-2014 om 20:37 uur gekocht 1 x engelenbeeld van hout zo als afgesproken en aanbetaling perceel – grond te Venlo” De overeenkomst is getekend voor ontvangst [slachtoffer] en voor afgifte [verdachte] ;
4. een kopie van een geprinte (machinaal uitgewerkte/getypte) koopovereenkomst gedateerd 19 maart 2014. In deze koopovereenkomst staan als partijen genoemd: verkoper [slachtoffer] , [adres 1] Well en koper Dhr. [verdachte] wonende te [plaats 2] , [adres 2] . In deze koopovereenkomst is beschreven de koop/verkoop van het Engelenbeeld ‘Braun’ en een perceel grond te Venlo. Een nadere beschrijving van de twee objecten staat er niet in. Er staat onder andere in dat bij overlijden van [slachtoffer] het geldbedrag van € 1.400.000,- teruggestort moest worden aan [verdachte] . De koopovereenkomst is ondertekend met [slachtoffer] en [verdachte] . [23]
Bij een doorzoeking door de rechter-commissaris bij Laus advocaten op 1 september 2014 zijn de originelen van bovengenoemde overeenkomsten (AAHP5799NL #001, 002 en #004) in beslag genomen, alsmede:
5. een factuur gedateerd op 19 maart 2014 (MHP5799NL #003). Op deze factuur stond dat het geldbedrag van € 1.400.000,-, gesplitst in een bedrag van € 400.000,00 voor het “Engelenbeeld van Braun” en een bedrag van € 1.000.000,00 als aanbetaling tbv perceel Venlo, betaald was op 19 maart 2014 en dat aflevering zou geschieden op 22 maart 2014. Tevens stond vermeld dat de factuur het bewijs van betaling was [24] ;
Tijdens een doorzoeking in de woning van (de ex-echtgenote van) verdachte op 8 juli 2014 werd aangetroffen:
6. een kopie van een handgeschreven overeenkomst d.d. 19 maart 2014 die wat betreft inhoud woordelijk overeenstemt met de hierboven onder 3. vermelde overeenkomst, met dien verstand dat deze overeenkomst een andere layout heeft en de handtekening onder de naam [slachtoffer] er anders uitziet.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er op 19 maart 2014 geen geld was betaald aan [slachtoffer] . Voorts heeft zij [slachtoffer] die avond ook geen overeenkomst zien tekenen. [25]
De zoon van [slachtoffer] , [getuige 3] heeft op 16 juni 2014, mede namens alle erven van [slachtoffer] , aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en/of poging tot oplichting. Aangever heeft verklaard dat [getuige 2] halverwege mei 2014 brieven heeft ontvangen van advocatenkantoor Laus, waarin stond dat [slachtoffer] op 19 maart 2014 1.400.000 euro contant had ontvangen voor de verkoop van een stuk grond en het houten engelenbeeld. Dit geld werd terug gevorderd, omdat het contract niet zou zijn nagekomen. De brief was mede ondertekend door ene [verdachte] hij zou degene zijn met wie [slachtoffer] deze contracten zou zijn overeen-gekomen en hebben getekend. Aangever heeft verder verklaard dat de handtekeningen op de contracten niet de handtekeningen van [slachtoffer] betreffen, terwijl het contract normaal gesproken door [slachtoffer] zelf als verkoper zou zijn opgesteld. [26]
Op 17 juni 2014 werd door verdachte, te dezer zake woonplaats kiezende te Haarlem aan de Bachsingel 24 ten kantore van advocaat mr. L. Laus, conservatoir beslag
gelegd op de volgende (on)roerende zaken:
  • het pand staande en gelegen te Well aan de [adres 1] ;
  • het industrieterrein gelegen te Venlo aan de [adres 3] ;
  • diverse roerende zaken, zoals schilderijen, kunst, auto, sieraderen, die zich bevonden in het pand aan de [adres 1] te Well.
Verdachte vorderde vervolgens in rechte de veroordeling van de gezamenlijke erfgenamen c.s. tot betaling van 1.400.000 euro middels een civiele procedure. De rechtbank Limburg heeft deze vordering op 5 november 2014 afgewezen. [28]
Tussenconclusie 1:
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in de periode van 19 maart 2014 tot en met 5 november 2014 de terugbetaling van 1,4 miljoen euro heeft gevorderd van de erven van [slachtoffer] . Deze vordering heeft hij onderbouwd met twee koopovereenkomsten en een factuur strekkende tot bewijs van het feit dat [slachtoffer] een bedrag van 1,4 miljoen euro in contanten had ontvangen voor de aankoop van een beeld genaamd ‘de Engel’ en voor de (aanbetaling) van een perceel grond.
Onderzoek originele documenten
De originele bij mr. Laus in beslag genomen documenten werden door het Nederland Forensisch Instituut nader onderzocht.
Er werd een DNA-onderzoek verricht ten aanzien van alle drie de aangetroffen originele documenten. Bij het onderzoek met betrekking tot het aangetroffen celmateriaal op alle documenten zijn er geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van het celmateriaal van [slachtoffer] . [29]
Voorts werd er vergelijkend handschriftonderzoek uitgevoerd waarbij onder andere de handtekeningen op de originele geprinte koopovereenkomst, de originele handgeschreven overeenkomst(AAHP5799NL #002 en # 004) en de bij [verdachte] aangetroffen kopie van een handgeschreven overeenkomst (AAHP5801NL) werden vergeleken met het beschikbaar gestelde referentiemateriaal betreffende de handtekening van het slachtoffer [slachtoffer] . Volgens het NFI zijn de onderzochte handtekeningen zeer waarschijnlijker vervalsingen dan dat de handtekeningen een authentieke handtekening van [slachtoffer] betreffen. [30]
Tussenconclusie 2
Op basis van de resultaten van handschriftonderzoek in combinatie met de verklaringen van [getuige 3] stelt de rechtbank vast dat de handtekeningen op de koopovereenkomsten niet de authentieke handtekening van [slachtoffer] betreffen. Voorts stelt de rechtbank vast dat bij het forensische onderzoek op de documenten geen DNA-sporen van [slachtoffer] zijn aangetroffen, hetgeen wel in de rede had gelegen indien [slachtoffer] deze overeenkomsten zelf had ondertekend.
Onderzoek overdracht geld
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er op 19 maart 2014 geen geld aan [slachtoffer] was betaald. Getuige [getuige 2] was die avond thuis en zij heeft de twee mannen voortdurend gezien. Voorts heeft zij die avond [slachtoffer] ook geen overeenkomst zien tekenen. Getuige [getuige 2] heeft aangegeven dat de handtekening op de overeenkomsten niet de handtekening van [slachtoffer] betreft. [31]
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2014 met verdachte naar Limburg is geweest om een duur beeld te kopen. Hij moest een koffer vast houden, waarvan verdachte had verteld dat daar het geld in zat voor het beeld. De getuige heeft de koffer de hele tijd bij zich gehad en daarna weer meegenomen naar de auto. Hij weet dat er geen geld uit de tas is gekomen. [32]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] op 20 maart 2014 aan hem had gevraagd of hij contant geld kon lenen. [33]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem op 20 maart 2014 vroeg waar hij een apparaat kon kopen waarmee hij geld kon checken op echtheid. Hij zei dat er mensen gingen komen met geld en dat wilde hij checken. [34]
Getuige [getuige 9] heeft verklaard dat hij op [slachtoffer] op 22 maart 2014 omstreeks 17.39 uur bij hem aan de deur kwam en vroeg of hij een apparaat had waarmee hij kon nakijken of het vals geld betrof. [slachtoffer] vertelde dat hij een beeld had verkocht voor 50.000 euro en dat ze deze vanavond zouden komen ophalen. Hij wilde weten of het geld echt was. [getuige 9] heeft [slachtoffer] het apparaat meegegeven. [35]
Tussenconclusie 3
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 19 maart 2014 geen geldbedrag van 1,4 miljoen euro door verdachte is overgedragen aan [slachtoffer] , zoals door verdachte wordt gesteld en uit de koopovereenkomsten en de bijbehoren factuur zou moeten blijken. Niet alleen wordt dit door de getuigen [getuige 2] en [getuige 8] , welke op 19 maart 2014 bij de ontmoeting van verdachte en [slachtoffer] aanwezig zijn geweest, ontkend, maar ook uit bovengenoemde getuigenverklaringen is af te leiden dat [slachtoffer] na 19 maart 2014 niet over contanten beschikte en er wat betreft het beeld “de Engel” nog geen koopovereenkomst was gesloten, laat staan dat die al was nagekomen middels betaling van de koopsom.
Verdachte heeft nader verklaard dat het geldbedrag niet op 19 maart 2014 is betaald, maar dat dit reeds op 18 maart 2014 door hem was overgedragen aan [slachtoffer] in aanwezigheid van [getuige 6] in de schuur van club [naam club] te Haps. Deze verklaring wordt echter weerlegd door de verklaring van [getuige 6] dat hij verdachte na 17 maart 2014 niet meer heeft gezien, welke verklaring aansluit bij de resultaten van het telecommunicatieonderzoek waaruit blijkt dat de gsm van verdachte op 18 maart 2014 de hele dag masten aanstraalde in Lisse en Delft.
Wetenschap valsheid verdachte
Op 18 juni 2014 belt verdachte naar [getuige 10] . Het gesprek heeft – onder andere – de volgende inhoud:
[getuige 10] : “Denk je dat het zal lukken, joh?”
Verdachte: “Ja, ja, dat kan. Er zou gisteren beslag gelegd zijn. Ik heb de papieren ontvangen. Beslag gelegd op die twee plekken en alle spullen in huis.”
[getuige 10] : “Er is dus beslag gelegd. Goh. En nu?”
Verdachte: We moeten nu afwachten. Als ze betalen, dan goed. Anders wordt het een rechtszaak. Dan zullen ze moeten betalen. Dan zal alles wel worden verkocht.”
Vervolgens hebben [getuige 10] en verdachte het over de beslaglegging, hoe dat is zijn werk gaat en over de beroepstermijnen.
[getuige 10] : “Ze zijn toch gek als ze niet betalen dan? Dus het is niet lang meer?”
Verdachte: “Hmm”
[getuige 10] : “Dat zal binnen 1à 2 maanden rond zijn dan?”
Verdachte: “Ik weet het niet, maar als het zo is dan zal ik meteen weggaan.”
[getuige 10] : “Ik zou dat ook doen als ik in jouw plaats was. Het is wel winst, wat je ook maar kan
lospeuteren. Als er werkelijk een groot bedrag komt, dan... zoooo. dan ben je wel binnen,
[verdachte] .”
Verdachte: “Wij allen, wij allen. We gaan dan weg hier.”
Vervolgens zegt [getuige 10] op enig moment: “Goh! Ik dacht dat ze het helemaal zouden uitpluizen”
Verdachte: “Exact!”
[getuige 10] : “Ik was daar bang voor. Ik dacht dat als het zover was gekomen dat ze opriepen, dan dacht ik dat het wel was afgelopen. Zo dacht ik er over.”
[verdachte] : “Exact, exact! Ik dacht er ook zo over.”
[getuige 10] : “Goh!”
Vervolgens gaat het over de belasting en de rente over het bedrag.
Verdachte: “En ik heb bijna twee miljoen te vorderen”
[getuige 10] : “je zei toch 1,4”
Verdachte: “Maar met rente.” [36]
Gezien het gegeven dat verdachte het in de betreffende stukken genoemde bedrag van €1.400.000,- niet daadwerkelijk aan [slachtoffer] heeft betaald, wist verdachte dat hij gebruik maakte van valse stukken. De inhoud van bovenstaand tapgesprek bevestigt dat nog.
Eindconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 19 maart 2014 tot en met 5 november 2014 gebruik heeft gemaakt van valse overeenkomsten, voorzien van valse handtekeningen van [slachtoffer] , als titel om in rechte van de erven van [slachtoffer] de terugbetaling van een geldbedrag van 1,4 miljoen euro te vorderen en daartoe beslag te laten leggen, zodat het onder 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard.
3.3.3
Het onder 3 ten laste gelegde
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om
[getuige 1] uit te lokken tot de vrijheidsberoving en moord van juist [slachtoffer] dan wel ziet op het wegmaken van zijn lijk.
De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 22 maart 2014 te Well [slachtoffer] heeft mishandeld door het gebruik van geweld tegen die [slachtoffer] , terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
in de periode van 22 maart 2014 tot en met 5 november 2014 in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse (koop)overeenkomsten, - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, genoemde overeen-komsten heeft gebruikt als titel om (in rechte) van de erven van [slachtoffer] een geldbedrag van 1.400.000 euro te vorderen en om vervolgens beslag te laten leggen op vermogen van de erven van [slachtoffer] , en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die overeenkomsten telkens waren voorzien van een valse handtekening, welke handtekening telkens moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair: mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
feit 2 primair:opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in
artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De straf en/of de maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7,5 jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafoplegging verwezen naar de overschrijding van de redelijke termijn en heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd welke verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht eventueel in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft contact gelegd met [slachtoffer] in het kader van de aankoop van een perceel grond en een engelenbeeld. Hij is de betreffende avond naar de woning van de 72-jarige [slachtoffer] gegaan, die op dat moment alleen thuis was. Door verdachte is een bedreigende situatie gecreëerd, waarin hij op meerdere momenten geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] , bij wie vóór het bezoek van verdachte niets aan de hand was, heeft vervolgens een hartinfarct gekregen en is overleden. Hoewel niet is vastgesteld dat de verdachte het opzet had om [slachtoffer] te doden, zijn de fatale gevolgen van zijn handelen hem wel toe te rekenen. De rechtbank is ervan overtuigd dat [slachtoffer] , indien verdachte die avond niet bij hem zou zijn gekomen, die avond niet zou zijn gestorven.
De ernst van dit gebeuren spreekt voor zichzelf. Het slachtoffer is in de kelder van zijn woning, zonder de nabijheid van zijn naasten, overleden en moet voorafgaand aan zijn overlijden erge angsten hebben uitgestaan en pijn hebben ondervonden. Zijn nabestaanden zullen met deze gedachten aan de laatste uren van hun vader en partner moeten leven en aan hen heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht. Daarnaast leiden daden als de onderhavige tot versterking van gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Kort na het overlijden van [slachtoffer] heeft verdachte diens erfgenamen onterecht betrokken in een civiele procedure met beslaglegging, teneinde 1,4 miljoen euro van hen te verkrijgen. Ter onderbouwing van deze vordering heeft verdachte gebruikt gemaakt van valse koopovereenkomsten. Verdachte heeft met deze gewetenloze en koelbloedige manier van handelen blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan moreel besef en empathie en slechts gehandeld met het oog op eigen financieel gewin.
De aard en de ernst van deze feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanmerkelijke duur.
De rechtbank is van oordeel dat door het tijdverloop in deze zaak van bijna vier jaar (de tijd vanaf de aanhouding van verdachte op 8 juli 2014 en de uiteindelijke berechting van verdachte) de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. De rechtbank zal deze overschrijding dan ook ten voordele van verdachte verdisconteren in de op te leggen straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd, met name omdat de rechtbank verdachte van het onder 3 ten laste gelegde zal vrijspreken.
Bevel gevangenneming
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd. Nu verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur en gevreesd moet worden dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van die straf zal onttrekken, zal de rechtbank deze vordering toewijzen en de gevangenneming van verdachte bevelen.

6.Het beslag

Verbeurdverklaring:
De rechtbank is van oordeel dat de volgende inbeslaggenomen goederen dienen te worden verbeurd verklaard:
1. twee stuks papier, 462338 (AAHF8461NL);
2. één stuk papier, 462342 (AAHF8467NL);
Genoemde voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 2 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit is begaan.
Teruggave
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat voorts de volgende voorwerpen in beslag zijn genomen:
één pandbrief, 462346 (AAHF8466NL).
Nu met betrekking tot dit voorwerp niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, dient dit te worden teruggegeven aan degene waaronder het in beslag is genomen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen Wetboek van Strafrecht art. 10, 24, 33, 57, 225, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het
onder 1 primair en 3 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • beveelt de
Beslag
- verbeurt de volgende in beslag genomen voorwerpen:
twee stuks papier, 462338 (AAHF8461NL);
één stuk papier, 462342 (AAHF8467NL);
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan de beslagene:
3 één pandbrief, 462346 (AAHF8466NL).
Dit vonnis is gewezen door en mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. D.C.I. van Delft, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer en H.I. Korkmaz, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 20 juni 2018.
mr. A.P.A. Bisscheroux, mr. D.C.I. van Delft en de griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2014 te Well, in de gemeente Bergen (L), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of (gewelddadig) geduwd, in elk geval geweld tegen die [slachtoffer] gebruikt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2014 te Well, in de gemeente Bergen (L), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (meermalen) te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of (gewelddadig) te duwen, in elk geval door het gebruik van geweld tegen die [slachtoffer] , terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2014 te Well (L), in de gemeente Bergen (L), toen hij, verdachte, getuige was van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten om hulp te verlenen of te verschaffen aan die [slachtoffer] , terwijl daarbij voor hem, verdachte, of voor anderen redelijkerwijs geen gevaar te duchten was, terwijl de dood van de hulpbehoevende [slachtoffer] is gevolgd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2014 tot en met 5 november 2014, in de gemeente Bergen (L) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een of meer vals(e) of vervalst(e) (koop)overeenkomst(en), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), genoemde overeenkomst(en) heeft/hebben gebruikt als titel om (in rechte) van de erven van [slachtoffer] een geldbedrag van 1.400.000 EURO te vorderen en/of om (vervolgens) beslag te laten leggen op vermogen van (de erven van) [slachtoffer] , en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die overeenkomst(en) (telkens) was/waren voorzien van een valse handtekening, welke handtekening (telkens) moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer] ;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 22 maart 2014 tot en met 5 november 2014, in de gemeente Bergen (L) en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de erven van [slachtoffer] te bewegen tot de afgifte van 1.400.000 EURO, in elk geval van een (grote) hoeveelheid geld, en/of een of meer goed(eren), met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid, met (een of meer van) zijn mededader(s)), althans alleen, van de erven van [slachtoffer] , de (terug)betaling van een geldbedrag van 1.400.000 EURO heeft gevorderd in verband met (de annulering van) een koopovereenkomst en/of die vordering heeft onderbouwd met een of meer valse koopovereenkomst(en) en/of een valse factuur, welke koopovereenkomst(en) (telkens) was/waren voorzien van een valse handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van [slachtoffer] en die moest(en) strekken tot bewijs van het feit dat [slachtoffer] een bedrag van 1.400.000 EURO in contanten had ontvangen van verdachte en/of zijn mededader(s) in verband met de aankoop van een beeld en/of in verband met de (aanbetaling van) de aankoop van een stuk grond, terwijl genoemd geldbedrag van 1.400.000 EURO in werkelijkheid niet door verdachte en/of zijn mededader(s) aan [slachtoffer] was betaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 maart 2014 in Nederland ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [getuige 1] door beloften en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te bewegen om (een) misdrijf/misdrijven, te weten het (mede)plegen van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van [slachtoffer] (art. 282 van het Wetboek van Strafrecht) en/of het (mede)plegen van het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroven van [slachtoffer] (art. 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of het (mede)plegen van het wegvoeren en/of wegmaken van het lijk van [slachtoffer] , met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen (art 151 van het Wetboek van Strafrecht) te begaan, die [getuige 1] met dat voornemen heeft verteld en/of gevraagd of hij, die [getuige 1] , met hem, verdachte die wederrechtelijke vrijheidsberoving en/of die moord en/of dat wegmaken van dat lijk wou begaan, en die [getuige 1] daartoe heeft verteld waar die [slachtoffer] te vinden zou zijn en/of hoe ze die zouden (kunnen) ontvoeren en/of dat er meerdere mogelijkheden waren om iemand dood te maken en/of waar ze het lijk van die [slachtoffer] zouden gaan dumpen (namelijk in cement van de Moerdijkbrug af in het water) en/of dat ze, althans hij, verdachte, losgeld zou(den) gaan vragen en/of welke financiële mogelijkheden daarna zouden bestaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden Limburg Venray, Basiseenheid Venray proces-verbaalnummer 23TG1404, gesloten d.d. 19 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1280.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d.23 maart 2014, pagina 358-359.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d.23 maart 2014, pagina 369.
4.Proces-verbaal uitluisteren 112-melding d.d.18 juni 2014, pagina 432-433.
5.Proces-verbaal bevindingen d.d. 23 maart 2014, pagina 434-436:
6.Deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. TMFI 2014.03.22.001, d.d. 2 april 2014, door F.R.W. van de Goot, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als arts en forensisch patholoog, pagina 1150-1178.
7.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2014.07.29.151, d.d. 1 oktober 2014, door R. Oosting, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische toxicologie, pagina 987-994, en deskundigenrapport van het The Maastricht Forensic Institute te Maastricht, nr. TMFI 2014.03.22.001, d.d. 2 april 2014, door F.R.W. van de Goot, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als arts en forensisch patholoog, pagina 1150-1178.
8.Forensisch radiologisch onderzoek d.d. 23 maart 2014, pagina 1106-1114.
9.Beantwoording vragen naar aanleiding van overlijden [slachtoffer] door patholoog A. Maes d.d. 18 augustus 2014, pagina 977-979.
10.Pagina 1119-1125.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 maart 2014, pagina 362.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 maart 2014, pagina 203-204.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 maart 2014, pagina 368.
14.Proces-verbaal sporenonderzoek en bergen slachtoffer d.d. 22 maart 2018, pagina 749-751.
15.Deskundigenrapporten van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2014.07.29.151, d.d. 20 januari 2015, door drs. J. Koopman, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, pagina 995.
16.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2014.07.29.151, d.d. 15 oktober 2014, door dr. L.H.J. Aarts, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, pagina 968-976.
17.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 16 mei 2014, pagina 644-650.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige 23 maart 2014, pagina 367-310.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 september 2014, pagina 241-242.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juli 2014, pagina 1202-1214
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 juli 2014, pagina 1215-1224:
22.Proces-verbaal van bevindingen documenten d.d.23 mei 2014, pagina 513-515,
23.Proces-verbaal van bevindingen documenten d.d.23 mei 2014, pagina 513-515,
24.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming opgemaakt door mr. P.M. Wamsteker, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, d.d. 1 september 2014, door de rechter-commissaris en griffier ondertekend, pagina 587.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d.27 april 2014, pagina 388-391.
26.Proces-verbaal van aangifte d.d. 16 juni 2014, pagina 294-296.
27.Proces-verbaal bevindingen gerechtsdeurwaarden d.d. 23 juni 2014, met bijlagen, pagina 551-553, en proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juni 2014, pagina 554.
28.Vonnis van de Rechtbank Limburg d.d. 5 november 2014, pagina 555.
29.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2014.07.29.151, d.d. 6 februari 2015, door dr. L.H.J. Aarts, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, pagina 1012-1016.
30.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2014.07.29.151, d.d. 19 mei 2015, door drs. W.P.F. Fagel, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige handschriftonderzoek, pagina 1053-1065.
31.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 april 2014, pagina 288-391.
32.Proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 11 september 2014, pagina 222-224.
33.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 mei 2014, pagina 287.
34.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 maart 2014, pagina 344.
35.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 24 maart 2014, pagina 346.
36.Tapgesprek d.d. 18 juni 2014, pagina 868-689.