ECLI:NL:RBLIM:2018:5699

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 424
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen en drempelfunctie in het kader van de banenafspraak

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 18 juni 2018, betreft het een beroep van eiseres tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) waarin werd vastgesteld dat zij niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, door middel van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, heeft beoordeeld of eiseres arbeidsvermogen heeft en of zij een drempelfunctie op de arbeidsmarkt kan vervullen. De rechtbank oordeelt dat deze benadering in overeenstemming is met de relevante wetgeving, waaronder artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en artikel 3:5 van het Besluit SUWI.

Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een indicatie banenafspraak, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volledig geïnformeerd was over haar gezondheidstoestand. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapportages zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de conclusie van de arbeidsdeskundige gevolgd dat eiseres in staat is om de drempelfunctie van wikkelaar(ster) transformatoren uit te oefenen, en dat zij daarmee het wettelijk minimumloon kan verdienen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 juni 2018, en partijen zijn op dezelfde dag van de beslissing op de hoogte gesteld. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2018 in de zaak tussen

[naam] , te Roermond, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: J.G.M. Huijs).

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2016 heeft verweerder beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak.
Bij besluit van 18 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Namens de gemeente Roermond is op 23 november 2015 een formulier indicatie banenafspraak ingevuld en aan verweerder toegezonden. De indicatie banenafspraak betreft eiseres. Bij besluit van 25 februari 2016 heeft verweerder na een verricht arbeidskundig onderzoek de gemeente Roermond meegedeeld dat eiseres geen indicatie banenafspraak krijgt. Eiseres is van dit besluit in kennis gesteld. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend. Op verzoek van de gemeente Roermond heeft alsnog ook een verzekeringsgeneeskundige beoordeling plaatsgevonden. Dit verzoek heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geleid tot het primaire besluit.
2. Verweerder heeft na heroverweging het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voor een indicatie banenafspraak voldoet omdat zij het wettelijk minimumloon kan verdienen zonder een vorm van ondersteuning. Volgens verweerder is eiseres in staat om de drempelfunctie wikkelaar(ster) transformatoren (B) (SBC-code 267050) uit te oefenen. Verweerder heeft die vaststelling gebaseerd op medisch en arbeidskundig onderzoek.
3. Eiseres stelt in beroep dat verweerder haar ten onrechte niet in aanmerking heeft gebracht voor een indicatie banenafspraak. Eiseres is van mening dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet volledig geïnformeerd is over haar gezondheidstoestand. Voorts is eiseres van mening dat het medisch advies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep innerlijk tegenstrijdig is nu enerzijds geen aanleiding wordt gevonden voor het stellen van een medische urenbeperking en anderzijds eiseres in staat wordt geacht 1 uur achtereen en gedurende gemiddeld 4 uur per dag passende arbeid te verrichten. Eiseres stelt dat zij niet in staat is om de door verweerder genoemde drempelfunctie te vervullen. Bij brief van 16 april 2018 heeft eiseres medische informatie ingezonden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Per 1 mei 2015 is de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) gewijzigd.
6. In artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv, voor zover hier relevant, is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon:
a. die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het UWV is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet,
b. (…),
c. (…),
d. (...), of
e. van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels gesteld.
6.1.
In artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
6.2.
Deze nadere regels zijn vastgesteld in het Besluit van 14 april 2015 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met de uitvoering van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Hiermee is onder meer het Besluit SUWI gewijzigd.
6.3.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI, zoals dat na inwerkingtreding van het in 6.2 genoemde Besluit luidt, verricht verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
6.4.
Ingevolge het derde lid wordt in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door verweerder het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
6.5.
Ingevolge het vierde lid wordt het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die verweerder hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
6.6.
Ingevolge het vijfde lid wordt onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
6.7.
Ingevolge het zesde lid wordt, indien uit de analyse bedoeld in het derde en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
6.8.
Ingevolge het zevende lid wordt, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
7. Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit (Sb) bepaalt dat een betrokkene geen mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
7.1.
Ingevolge het tweede lid van artikel 1a van het Schattingsbesluit is een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie en bestaat deze uit één of meerdere handelingen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder door middel van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek allereerst heeft beoordeeld of eiseres arbeidsvermogen heeft en vervolgens, ervan uitgaande dat sprake is van arbeidsvermogen, heeft beoordeeld of zij een drempelfunctie op de arbeidsmarkt kan vervullen. Deze benadering acht de rechtbank in overeenstemming met (de systematiek en strekking van) artikel 38b, eerste lid, van de Wfsv en artikel 3:5, derde en vierde lid, van het besluit SUWI. In de Memorie van Toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is uiteengezet dat het Uwv in het doelgroepenregister voor de banenafspraak alleen mensen opneemt van wie duidelijk is dat zij arbeidsvermogen hebben. Het heeft, aldus de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, geen zin om mensen in het doelgroepenregister op te nemen van wie vaststaat dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (Tweede Kamer, 2013-2014, 33981, p.11).
9. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder het arbeidsvermogen heeft beoordeeld aan de hand van de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde criteria. Aan de hand van die criteria wordt bepaald of iemand mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de Wajong 2015.
10. Hoewel het Besluit SUWI noch het Schattingsbesluit expliciet bepalen dat het arbeidsvermogen als bedoeld in artikel 3.5, derde lid, van het Besluit SUWI wordt beoordeeld aan de hand van de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde criteria, moet worden aangenomen dat dit wel de bedoeling van de wetgever is. In de eerste plaats is steun voor die opvatting te vinden in het onderdeel van de Memorie van Toelichting dat in overweging 8 is genoemd. Daarin is tevens vermeld dat mensen die na 1 januari 2015 instromen in de Wajong, en derhalve duurzaam geen arbeidsvermogen hebben, niet worden op genomen in het doelgroepenregister. Voorts is van belang dat de doelstelling van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten onlosmakelijk is verbonden met de wijzigingen in de Participatiewet. Jonggehandicapten die kunnen werken, vallen voortaan onder het bereik van de Participatiewet. In de Nota van Toelichting bij het Besluit van
8 oktober 2014 tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet (Stb 2014, 359), waarmee artikel 1a in het Schattingsbesluit is opgenomen, is aangegeven dat in de visie van de Staatsecretaris de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ gelijk staat aan het begrip arbeidsvermogen. Met het bepalen van de voorwaarden voor het niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, wordt tegelijkertijd de ondergrens van arbeidsvermogen bepaald, aldus de Staatsecretaris.
11. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder zijn besluiten omtrent ongeschiktheid tot werken van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
12. De verzekeringsarts heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 15 juni 2016. De verzekeringsarts heeft een medische anamnese afgenomen en psychisch onderzoek verricht. Voorts heeft de verzekeringsarts informatie verkregen van huisarts R. Vosbeek, gedateerd 21 juli 2016. De verzekeringsarts heeft over zijn bevindingen gerapporteerd in zijn rapport van 25 augustus 2016 en vastgesteld dat sprake is van surmenage en een somatoforme pijnstoornis. De klachten van psychomentale en fysieke aard zijn na eigen onderzoek gedeeltelijk medisch objectiveerbaar. De verzekeringsarts rapporteert dat eiseres naast de medische beperkingen een aperte levensvisie heeft, waar zij weliswaar recht op heeft, doch dit neemt niet weg dat die levensvisie geen ziekte en/of gebrek is in de zin der wet.
De verzekeringsarts acht eiseres belastbaar in arbeid / begeleidingstrajecten waarbij rekening dient te worden gehouden met een lichte verminderde fysieke en psychomentale belasting.
12.1.
De arbeidsdeskundige had eiseres al gezien en gesproken op 12 januari 2016 en zijn bevindingen in dat rapport beschreven. In aanvulling op dat rapport en mede op basis van de conclusie van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zoals dat is verricht op 15 juni 2016, heeft de arbeidsdeskundige in haar rapport van 31 augustus 2016 geconcludeerd dat eiseres arbeidsvermogen heeft, in staat wordt geacht om licht productiewerk te verrichten, en daarmee het wettelijk minimumloon kan verdienen.
12.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van eiseres bestudeerd. Voorts heeft deze arts kennis genomen van medische informatie uit de behandelend sector die eiseres in bezwaar heeft ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en aansluitend eigen onderzoek verricht. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie ontvangen van huisarts R. Vosbeek, gedateerd 23 november 2016. Over zijn bevindingen en de informatie uit de behandelend sector heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig gerapporteerd. Eisers is sinds lange tijd bekend met lage rugklachten waarvoor geen duidelijk medische substraat aanwezig is. Bij eigen onderzoek zijn door hem geen aanwijzingen gevonden voor een HNP (Hernia Nuclei Pulposi) of bekkeninstabiliteit. Ook zijn er geen aanwijzingen voor ernstige stoornissen in het functioneren van het bewegingsapparaat met name de rug en schouders. Voor wat betreft de psychische inschatting verwijst hij naar het rapport psychologische screening van S. Laseroms-Vermaas, gedateerd 11 mei 2015 (lees: 29 april 2015) en naar het rapport van de verzekeringsarts waarmee hij zich kan verenigen. Tot slot acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische redenen aanwezig voor het stellen van een urenbeperking. Er zijn geen redenen op grond van beschikbaarheid, preventie of stoornissen (waar onvoldoende beperkingen voor gesteld kunnen worden) om tot een aanvullende uren-/duurbeperking over te gaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres in staat om tenminste 1 uur achtereen en gedurende gemiddeld 4 uur per dag passende arbeid te kunnen verrichten.
12.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en in zijn rapport van 11 januari 2017 geconcludeerd dat eiseres het wettelijk minimumloon kan verdienen. Meer specifiek heeft hij de drempelfunctie van wikkelaar(ster) transformatoren (SBC-code 267050 nr. 3621.0047.001) geselecteerd omdat in deze drempelfunctie sprake is van een erg lage psychische belasting, niet op hoog tempo gewerkt hoeft te worden, er geen veelvuldige deadlines of productiepieken zijn, er geen sprake is van contact met klanten of patiënten zodat geen kans op conflicten aanwezig is, en niet intensief met anderen samengewerkt hoeft te worden. Op het fysieke vlak is sprake van lichte werkzaamheden, geen zwaar tilwerk en voornamelijk zittend werk wat voldoende afgewisseld kan worden.
13. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming en inhoudelijke juistheid van de rapportages die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. De rapportages zijn inzichtelijk gemotiveerd en de door eiseres aangedragen informatie is hierin kenbaar betrokken. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische en fysieke klachten. In de medische rapportages wordt, zowel op basis van eigen waarneming en onderzoek, als na bestudering van het medisch dossier van eiseres en de medische informatie die zij in bezwaar heeft overgelegd, vastgesteld dat er rekening moet worden gehouden met een verminderde fysieke en psychische belasting. De rechtbank ziet geen grond de bevindingen van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken.
13.1.
Eiseres heeft in beroep deels nieuwe medische stukken overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn aanvullende medische rapportage van
24 april 2018 deze gegevens bestudeerd en gemotiveerd opgetekend dat geen van de ingebrachte gegevens iets nieuws toe voegt aan de medische situatie en niet leiden tot een wijziging van het verzekeringsgeneeskundig ingenomen standpunt. De rechtbank acht zijn medisch gemotiveerde standpunt niet onjuist.
13.2.
Met het in beroep ten ter zitting ingenomen standpunt van eiseres dat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan de rechtbank zich niet verenigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is na zijn onderzoek tot de conclusie gekomen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden zoals opgesomd onder c en d van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit en voorts dat er geen argumenten zijn gevonden voor het aannemen van een medische uren-/duurbeperking. Anders dat eiseres kennelijk veronderstelt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in het kader van de beoordeling van het arbeidsvermogen als omschreven in de overwegingen 8 tot en met 10, niet het standpunt ingenomen dat eiseres maximaal 4 uur per dag kan werken, maar dat zij daar ten minste toe in staat is.
14. Uitgaande van de medisch beoordeling acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eiseres in staat tot het verrichten van de drempelfunctie van wikkelaar(ster) transformatoren. Een drempelfunctie bestaat uit een beschrijving van de inhoud van de te verrichten taken en een weergave van de belasting in het werk. Daarnaast is omschreven wat het vereiste opleidingsniveau is en wat de bijbehorende loonwaarde is. De drempelfuncties zijn functies uit het functiebestand van CBBS, dus bestaande en aanwijsbare functies. Door gebruik te maken van de functies uit CBBS borgt het Uwv dat de drempelfuncties functies zijn die algemeen worden aanvaard, dat de loonwaarde van de functies ten minste op het wettelijk minimumloon of dicht daarboven ligt, dat de drempelfuncties actueel zijn en dat de drempelfuncties op meer plaatsen op de Nederlandse arbeidsmarkt voorkomen.
14.1.
Met betrekking tot de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan eiseres voorgehouden drempelfunctie van wikkelaar(ster) transformatoren stelt de rechtbank allereerst vast dat deze functie op opleidingsniveau 2 is gewaardeerd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in staat moet worden geacht tot het verrichten van arbeid op opleidingsniveau 2. Daarbij laat de rechtbank meewegen dat de drempelfunctie geen diploma-eis stelt en voorts dat eiseres na haar lagere school een LHNO-opleiding met diploma heeft afgerond. Het opleidingsniveau heeft de arbeidsdeskundige op grond van deze gegevens gesteld op 3. Alleen al gelet hierop moet eiseres worden geacht te (kunnen) voldoen aan het voor de drempelfunctie geldende opleidingsniveau van 2. De beroepsgrond van eiseres die ervan uitgaat dat de drempelfunctie niet voor haar bekwaamheden zijn berekend, faalt derhalve.
Uitgaande van de juistheid van het medisch oordeel, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen in zijn conclusie. Blijkens zijn rapport heeft deze rekening gehouden met de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep die medische beoordeling onjuist heeft geïnterpreteerd. Niet valt in te zien waarom eiseres niet in staat is om de geduide drempelfunctie van wikkelaar(ster) transformatoren uit te oefenen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geschikt is voor het uitoefenen van de drempelfunctie wikkelaar(ster) transformatoren. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiseres met deze functie het wettelijk minimumloon kan verdienen en dat eiseres dus niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak.
14.2.
Ter zitting heeft eiseres onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 februari 2007, USZ 2007/91) nog betoogd dat de actualiseringsdatum van de drempelfunctie niet gelegen mag zijn na de datum in geding. De rechtbank volgt eiseres niet in dat betoog. Uit de beschrijving van de functie wikkelaarster transformatoren blijkt namelijk dat die weliswaar in het systeem is geactualiseerd (kort) na de datum in geding, zijnde de dag waarop het primaire besluit is genomen, maar dat dit berust op (her)onderzoek dat heeft plaatsgevonden (kort) vóór die datum. Daarmee is genoegzaam aannemelijk dat die functie ten tijde van de datum in geding feitelijk op de arbeidsmarkt voorkwam, waarmee voldaan is aan het desbetreffende vereiste van artikel 3.5, vijfde lid, van het Besluit SUWI.
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
16. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.