ECLI:NL:RBLIM:2018:5668

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
C/03/251243 / HA RK 18-151
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de rechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 14 juni 2018 een verzoek tot wraking toegewezen. Het verzoek werd ingediend door [verzoeker], vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.Ph.E.M. Cratsborn, tegen mr. M.J.H.A. Venner-Lijten, de rechter die belast was met de behandeling van een kort geding. Tijdens de zitting op 14 juni 2018, waarin de provincie Limburg als eiser optrad, heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek ingediend. De rechter heeft aangegeven niet in het verzoek te willen berusten en heeft verzocht om gehoord te worden.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze onpartijdigheid in twijfel trekken. In deze zaak was er een relevante omstandigheid: de echtgenoot van de rechter had in het verleden contact gehad met verzoeker over het landgoed [naam kasteel], dat onderwerp was van de juridische procedures tussen verzoeker en de provincie Limburg. Dit contact, hoewel niet direct gerelateerd aan de huidige vordering, heeft geleid tot twijfels over de onpartijdigheid van de rechter.

De wrakingskamer concludeert dat, gezien de eerdere interactie tussen de echtgenoot van de rechter en verzoeker, er een schijn van partijdigheid kan ontstaan. Dit is voldoende aanleiding voor de wrakingskamer om het verzoek tot wraking toe te wijzen. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag, 14 juni 2018.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/251243 / HA RK 18-151
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. R.Ph.E.M. Cratsborn te Wittem,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van
mr. M.J.H.A. Venner-Lijten, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.De procedure

Tijdens de behandeling van een vordering in kort geding van de provincie Limburg door de voorzieningenrechter op 14 juni 2018 met [verzoeker] en [naam] als gedaagden heeft [verzoeker] een verzoek tot wraking tegen de rechter ingediend.
De rechter heeft op 14 juni 2018 schriftelijk meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten en aangegeven dat zij wenst te worden gehoord.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingkamer op 14 juni 2018. Verzoeker, zijn advocaat en de rechter zijn verschenen.
De wrakingskamer heeft mondeling uitspraak gedaan op 14 juni 2018.

2.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Verzoeker en de Provincie Limburg zijn al langere tijd in diverse juridische procedures verwikkeld, waarbij het -simpel gezegd- gaat om de aanleg van een rotonde door de Provincie vlakbij het kasteel [naam kasteel] , waarvan verzoeker eigenaar is.
De vordering in dit kort geding betrof -kort weergegeven- de vraag of verzoeker misbruik van recht maakt door (onder meer) een beroep te doen op twee erfdienstbaarheden, daterend uit 1938 en verbonden aan [verzoeker] toebehorende percelen.
Uit het proces verbaal van de zitting blijkt dat de rechter direct bij aanvang van de zitting heeft gemeld dat haar echtgenoot werkzaam is als archivaris bij het Regionaal Historisch Centrum Limburg. In die hoedanigheid heeft hij in 2017 contact gehad met verzoeker, die hem de vraag heeft voorgelegd of kasteel [naam kasteel] behoort tot het Koninkrijk der Nederlanden.
Dit wetende heeft de rechter zich beraden over de vraag of zij in het kader van dit kort geding een oordeel over de kwestie kan geven. Deze vraag is door haar, onder verwijzing naar het onderwerp van het kort geding, positief beantwoord.
De wrakingskamer stelt vast dat de echtgenoot van de rechter aan verzoeker advies heeft gegeven over het landgoed [naam kasteel] .
Hoewel dit gegeven in essentie geen onderdeel uitmaakt van de huidige vordering in kort geding, wordt de kwestie met betrekking tot de juridische historie van dit landgoed ook genoemd in de dagvaarding onder punt 17 en verder.
Verzoeker heeft desgevraagd aangegeven in een anderhalf uur durend overleg met [naam echtgenoot] te hebben gesproken over (in zijn woorden) “de mogelijkheden en hoe het zit met de rechtshistorie van het landgoed [naam kasteel] en de daarbij behorende rechten”, waaronder de vraag of het landgoed tot het Koninkrijk der Nederlanden behoort.
Desgevraagd heeft de rechter aangegeven dat zij over deze kwestie met haar echtgenoot heeft gesproken. Volgens haar echtgenoot hebben verzoeker en hij gesproken over de vraag of [naam kasteel] al dan niet tot het Koninkrijk der Nederlanden behoort. Haar echtgenoot heeft tegen verzoeker gezegd dat hij diens standpunt niet aannemelijk achtte en heeft hem verwezen naar andere bronnen voor nader onderzoek.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij geen enkele aanleiding heeft te twijfelen aan de integriteit van deze rechter. Zij is echter van oordeel dat verzoeker, gelet op het voorgaande en in het bijzonder de omstandigheid dat verzoeker in de verschillende juridische procedures juist de op het landgoed en andere percelen rustende eventuele historische rechten en plichten inzet voor zijn gelijk, aanleiding kan zien om aan de onpartijdigheid van deze rechter te twijfelen. Het gaat hier om de te vermijden schijn van partijdigheid, hetgeen de wrakingskamer doet besluiten het verzoek tot wraking toe te wijzen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus vastgesteld door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. J.S. Holthuis, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018..