ECLI:NL:RBLIM:2018:559

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
C/03/243470 / KG ZA 17-617
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van beslag in kort geding met betrekking tot verstekvonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vorderde primair een verbod op de executie van een eerder verstekvonnis van 8 november 2017, subsidiair verbetering van dat vonnis, en meer subsidiair opheffing van de beslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] op 1 september 2017 conservatoir beslag heeft gelegd op de roerende goederen van [eiseres] en dat er een verstekvonnis is gewezen zonder dat [eiseres] tijdig was opgeroepen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen juridische of feitelijke misslagen waren die de schorsing van de executie rechtvaardigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van [eiseres] niet konden worden toegewezen, omdat de gestelde noodtoestand niet was aangetoond en de feiten die [eiseres] aanvoerde ook in de bodemprocedure aan de orde hadden kunnen komen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 1.103,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/243470 / KG ZA 17-617
Vonnis in kort geding van 19 januari 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. F.F.A.D.C. Tjalma,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Holmes.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 1 december 2017
  • de brief van 12 december 2017 zijdens [eiseres]
  • de fax van 14 december 2017 zijdens [gedaagde]
  • de fax van 15 december 2017 zijdens [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 18 december 2017
  • de pleitnota van [gedaagde]
  • het e-mailbericht van 5 januari 2018 zijdens [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 1 september 2017 ten laste van [eiseres] conservatoir derdenbeslag onder de ABNAmro Bank en de Rabobank en conservatoir beslag op de roerende goederen van [eiseres] gelegd.
2.2.
Op 28 september 2017 is ten verzoeke van [gedaagde] aan [eiseres] een dagvaarding betekend, met de oproeping om vertegenwoordigd door een advocaat te verschijnen bij deze rechtbank op de rolzitting van 4 oktober 2017.
2.3.
Mr. Tjalma heeft zich namens [eiseres] gesteld bij B2-formulier, ingediend per fax van 3 oktober 2017 en ter griffie op 4 oktober 2017 om 9.00 uur. De rechtbank heeft het B2-formulier aan mr. Tjalma geretourneerd, omdat er op 4 oktober 2017 de desbetreffende zaak niet is aangebracht.
2.4.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 8 november 2017 van deze rechtbank (zaaknummer: C/03/241387 / HA ZA 17-544) is (onder meer) [eiseres] veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen € 78.918,09 vermeerderd met rente, € 1.154,59 vermeerderd met rente aan beslagkosten en € 2.439,19 vermeerderd met rente aan rechtsbijstandskosten, alsmede € 1.587,31 aan proceskosten.
2.5.
Het vonnis is op 15 november 2017 aan [eiseres] betekend. Hierbij is haar bevolen om binnen 2 dagen € 79.594,47 “+ PM” te voldoen, aangezegd dat de conservatoire beslagen van 1 september 2017 zijn overgegaan in executoriale beslagen en dat bij niet voldoening binnen de gestelde termijn aan het betalingsbevel de roerende zaken en/of onroerende zaken in beslag kunnen worden genomen en worden verkocht.
2.6.
Naar aanleiding van een brief van mr. Tjalma d.d. 20 november 2017 is namens de griffie van de rechtbank bij brief van 23 november 2017 geantwoord:
Het is juist dat op 8 november 2017 jegens (onder meer) uw cliënte mevr. [eiseres] een verstekvonnis is gewezen.
Het exploot van dagvaarding dat tot dit vonnis heeft geleid, is, zoals blijkt uit het B1-formulier van mr. Holmes, door de griffie van de rechtbank ontvangen op 5 oktober 2017 voor de rolzitting van 11 oktober 2017.
Ik doe u bijgaand een kopie van dit formulier toekomen. Eveneens doe ik u toekomen een kopie van het exploot van dagvaarding zoals dit is ingediend en waarop te zien is dat de roldatum van 4 oktober 2017 is gewijzigd in 11 oktober 2017.
Het ingediende exploot van dagvaarding voor de rol van 11 oktober 2017 wijkt af van uw exemplaar, niet alleen voor wat betreft de roldatum, maar ook voor wat betreft de betekening zelf. Op het exploot van dagvaarding voor de rol van 11 oktober 2017 is namelijk te zien dat een exemplaar is uitgereikt aan dhr. [gedaagde] [1] in persoon en het andere door achterlating in een gesloten envelop aan het adres van uw cliënte. Op uw exemplaar voor de rol van 4 oktober 2017 is een uitreiking aan uw cliënte niet vermeld.
2.7.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat hij op grond van het verstekvonnis de executie daarvan doorzet.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - kort gezegd - primair een verbod c.q. staking c.q. schorsing van de executie van het vonnis van 8 november 2017, subsidiair verbetering van het vonnis van 8 november 2017 aldus dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring vervalt c.q. wordt verwijderd, meer subsidiair veroordeling van [gedaagde] om de beslagen op te heffen, en nog meer subsidiair voor het geval de zaak zich niet mocht lenen voor behandeling in kort geding, doorverwijzing van de zaak naar de rechtbank.
3.2.
Zij voert daartoe het volgende aan. Uit telefonisch contact met de griffie van de rechtbank op 17 november 2017 bleek dat de zaak voor de rol van 11 oktober 2017 is aangebracht en niet voor de rol van 4 oktober 2017, nu de roldatum 11 oktober 2017 met de hand op de betekende dagvaarding was bijgeschreven. Op de aan [eiseres] betekende dagvaarding staat echter een roldatum van 4 oktober 2017.
Het verstekvonnis is ten onrechte gewezen. [eiseres] mocht erop vertrouwen dat zij zich tijdig had gesteld. Ook [gedaagde] meent dat hij de dagvaarding tijdig en voor de rol van 4 oktober 2017 heeft aangebracht bij de rechtbank. Desondanks wenst hij te executeren. Dat is misbruik van recht.
De rechtbank heeft een fout gemaakt door tegen haar verstek te verlenen. Het verstekvonnis berust op juridische en feitelijke misslagen, nu met enig verweer geen rekening is gehouden, hetgeen [eiseres] niet te verwijten valt omdat zij in die procedure ten onrechte niet in staat is gesteld die naar voren te brengen.
[eiseres] zal bovendien in een noodtoestand komen te verkeren als wordt geëxecuteerd. De beslagen hebben door het onjuiste verstekvonnis executoriale kracht, te meer nu dat vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit leidt er toe dat [gedaagde] ten onrechte tot executie van het vonnis overgaat. [eiseres] zal haar vermogen kwijtraken en worden ontdaan van haar inventaris/inboedel hetgeen een noodtoestand zal doen ontstaan. Het voortzetten van executie en het nadien voeren van een verzetprocedure zal [eiseres] weinig soelaas bieden: het geld en de goederen kunnen alsdan door [gedaagde] al zijn uitgegeven/verkwist en/of verkocht althans daar heeft [eiseres] geen enkele invloed op.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant (zijnde [gedaagde] ) mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde (zijnde [eiseres] ) die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
Niet is gebleken van de gestelde juridische of feitelijke misslag. Onder verwijzing naar de brief van de griffie van de rechtbank van 23 november 2017 (waaraan gehecht het B1-formulier en de dagvaarding van 28 september 2017 aan [gedaagde] en [eiseres] om - kort gezegd - op 11 oktober 2017 ter terechtzitting te verschijnen) is de voorzieningenrechter van oordeel dat op goede gronden verstek is verleend tegen [eiseres] , waarna op 8 november 2017 het verstekvonnis is gewezen. Dat [eiseres] er van uit is gegaan ter rolle van 4 oktober 2017 te zijn opgeroepen, hetgeen blijkens bedoelde dagvaarding niet het geval was, rechtvaardigt niet de conclusie dat het verstekvonnis om díe reden op een juridisch en/of feitelijke misslag berust.
4.4.
Dat het verstekvonnis op grond van ná dat vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand zal doen ontstaan, is evenmin gebleken. Alle feiten en omstandigheden die door [eiseres] naar voren zijn gebracht, hadden ook in de bodemprocedure aan de orde kunnen komen. Alleen nova, feiten die ten tijde van de bodemprocedure niet bekend waren, kunnen in overweging genomen worden bij de beantwoording van de vraag of de executie kan worden geschorst en niet feiten die niet zijn aangevoerd of die al bij de bodemrechter aan de orde geweest hadden kunnen zijn. Dat [eiseres] niet (tijdig) is verschenen bij de bodemrechter komt voor haar risico. Dat zij, zoals zij stelt, niet weet waar zij van moet leven en hoe ze moet wonen als de executie (daadwerkelijk) wordt uitgevoerd, is geen nieuw feit zoals hiervoor bedoeld, maar een
gevolgvan de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
4.5.
Gelet op al het vooroverwogene zal het primair gevorderde worden afgewezen.
4.6.
Gesteld noch gebleken is dat in het verstekvonnis een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout staat die zich ex art. 31 Rv leent voor eenvoudig herstel, zodat reeds hierom het subsidiair gevorderde zal worden afgewezen.
4.7.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het door [eiseres] meer subsidiair gevorderde, nu zij dienaangaande geen gronden heeft aangevoerd.
4.8.
Ten slotte is gebleken dat [eiseres] op 8 december 2017 een verzetdagvaarding aan [gedaagde] heeft betekend om ter rolle van 20 december 2017 te verschijnen. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat in die verzetprocedure inmiddels een datum is gepland voor comparitie na antwoord. Gelet hierop heeft [eiseres] bij het nog meer subsidiair gevorderde geen belang, zodat ook dit deel van de vorderingen zal worden afgewezen.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 287,00 (griffierecht) en € 816,00 (salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.103,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken. [2]

Voetnoten

1.Het gaat hier om de zoon van de persoon die eiser in de verstekprocedure en gedaagde in dit kort geding is.
2.type: JC